Jan Nolf

VRT mag Koppen-reportage toch uitzenden: ‘Ook aan de amerikanisering van schadeclaims zijn er grenzen’

Jan Nolf Erevrederechter en justitiewatcher

Justitiewatcher Jan Nolf nam het verzoek om de Koppen-reportage tegen te houden onder de loep, en vindt dat er op juridisch vlak nogal wat aan schortte.

Eerst het goede nieuws voor de VRT-ploeg van Koppen: de reportage over de gevaren van sociale media mag dan toch uitgezonden worden, en dat gebeurt vanavond.

Aan de uitzending werden door de rechter geen voorwaarden gekoppeld.

De rechtbank noemt het oorspronkelijk verzoek een “onverholen vordering tot grondwettelijk verboden censuur”. Hij benadrukt daarbij dat de reportage zeer duidelijk een fictieve naam gebruikt, zodat geen verwarring mogelijk was.

Daarmee komt een einde aan wat de nachtmerrie van televisiemakers moet zijn en ook al VTM overkwam: een bevel van een gerechtsdeurwaarder om exact 20 uur 29, wanneer de uitzending om 21 uur 25 zou starten.

Dezelfde magistraat die het uitzendverbod van Telefacts terugdraaide, deed dat nu voor Koppen. Justitie lijkt ondertussen al te vaak wel even onvoorspelbaar als eender welk ander warrig mensenwerk, maar in de rechtspraak van rechters als Walter Thiery ligt alvast een heldere lijn.

Dat goede nieuws is er ook voor de pers en u en mij. Toch als u vindt dat de Grondwet geen vodje papier is. Art. 25 daarvan voorziet dat de censuur nooit kan worden ingevoerd. Dat principe uit de Déclaration des droits de l’homme et du citoyen van 1795 verbood destijds enkel preventieve actie tegen de ‘drukpers’.

Een letterlijke – en dus bekrompen – lezing van dat artikel liet destijds bij audiovisuele media toe wat bij gedrukte media nooit kon: een rechterlijk verbod vooraf.

De beschikking van vandaag doet het verhaal van de censuur, en herstelt de persvrijdom in ere.

Justitie kantelde – zoals te vaak – pas nadat justitie fataal faalde.

Het uitzendverbod van de Brusselse rechtbankvoorzitter tegen het RTBF-programma van 24 oktober 2001 in de reeks ‘Au nom de la loi ‘ (nee, geen grapje: we vinden die titel niet uit) werd destijds in beroep bevestigd, en vervolgens ook in Cassatie goedgekeurd.

Daarna volgde de lange weg naar Straatsburg, waar de RTBF tien jaar later haar gram haalde op basis van artikel 10 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) .

Het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 29 maart 2011 leest in zijn 29 bladzijden als een bloemlezing van de verwarring en de willekeur in de Belgische persrechtspraak. Het EHRM besloot tot een inbreuk op art. 10 EVRM dat de vrijheid van meningsuiting beschermt.

De gerechtelijke macht, die haar onafhankelijkheid dankt aan de Franse Revolutie, zou dat arrest over de persvrijheid moeten koesteren als een kroonjuweel: persvrijheid is immers net een probleem in landen waar ook justitie niet onafhankelijk is.

De moedige keuze voor het risico van publiek debat via de media is een van de essenties van onze altijd fragiele democratische vrijheid. Dat pleit toenmalig EHRM-rechter Françoise Tulkens in haar voorwoord van het daarover in 2013 verschenen boek van de toenmalige RTBF-advocaat, professor Jacques Englebert.

Maar blijkbaar zijn bepaalde Belgische magistraten nog altijd niet bij de les.

VTM kreeg op 8 april 2014 via een Brusselse beschikking op eenzijdig verzoekschrift een preventief uitzendverbod aangesmeerd voor de Telefacts-reportage over de Veurnse trage onderzoeksrechter.

Na ‘derdenverzet’ (de behandeling op tegenspraak) werd dat verbod door dezelfde rechter als vandaag in de VRT-zaak opgeheven, met als troostprijs de boemerang van het ‘Barbra Streisand effect’: wie wat wil verbieden, maakt er onbetaalbare publiciteit voor.

In de verplichte lectuur van ieder jurist (het Rechtskundig Weekblad van 7 juni 2014) brandmerkte professor Dirk Voorhoof dat als een onverantwoorde rechterlijke tussenkomst, met roekeloze miskenning van de basisprincipes van de rechtstaat – straffe woorden die kunnen tellen.

Nog roekelozer lijkt in de ‘Koppen’-zaak oorspronkelijk door justitie te werk gegaan. Daarom deze drie vragen naar de (on-)verantwoordelijkheid.

1. De verantwoordelijkheid voor een beslissing die de Belgische Staat zuur kan opbreken.

Een roekeloos verzoek stelt niet alleen de partij die het initiatief nam om naar de rechter te stappen, bloot aan schadevergoeding. Ook niet alleen zijn advocaat die hem kennelijk verkeerd geadviseerd zou hebben.

Sedert het ‘Anca-arrest’ aanvaardt de rechtspraak dat ook de Belgische Staat tot schadevergoeding veroordeeld kan worden voor onrechtmatig optreden van de rechterlijke macht.

Voorwaarde daarvoor is onder meer dat de rechter een ‘gevestigde rechtsnorm’ geschonden zou hebben. Het criterium in dat verband is de handelwijze van ‘een normaal zorgvuldige magistraat, geplaatst in dezelfde omstandigheden’.

Des te meer in het kader van de eenzijdige verzoekschriftprocedure rust op de aangesproken magistraat een feitelijke en juridische waakzaamheid.

Rekening houdend met de twijfelachtige motivering van het verzoekschrift en de ondertussen gevestigde rechtspraak van het EHRM, lijkt dat hier een pittig debat waard.

2. De verantwoordelijkheid voor een hallucinant verzoekschrift.

Zowel naar de vorm als de inhoud las het aan de Brusselse voorzitter gepresenteerde verzoekschrift als kladwerk.

Dat document startte al onheilspellend met de in handschrift gecorrigeerde naam van de verzoekende partij: oorspronkelijk was als vermeende schadelijder niet de naam van de jongeman ingevuld, maar die van zijn vader.

Daarna luidde de aangesproken rechter letterlijk als: ‘Aan de Voor de Voorzitter van de Nederlandstalige Rechtbank…’ (sic.). Na de typ- en taalproblemen was het ook een juridisch zootje.

Wie een verzoekschrift neerlegt heet in een procedure de ‘verzoeker’, wie naderhand in het eventueel verder verloop van de procedure conclusies neerlegt een ‘concluant’.

In dit verzoekschrift betitelde de verzoeker zich echter meestal ‘concluant’, een keer ‘cliënt’, om nog een keer van geslacht te veranderen als ‘concluante’.

Het stopte echter niet bij technisch onjuiste nomenclatuur.

Meer dan de helft van de juridische motivering betrof immers niet de jongeman, maar … diens vader die voor eigen reputatieschade vreest binnen het kader van zijn commercieel project.

Die schade zou dan het gevolg zijn van een verband dat het publiek zou kunnen leggen tussen …. de vader van een zoon met een familienaam die … enkel uitgesproken (maar niet geschreven) overeenstemt met die van het Facebook-profiel in de Koppen-reportage.

Nota bene: een Facebook-profiel dat dan nog in de trailer van de reportage uitdrukkelijk als een ‘fake’ profiel aangekondigd en geduid werd.

Ook aan de Amerikanisering van schadeclaims zijn er grenzen.

In dié rare redenering van de klager was voor de reportagemakers zelfs de naam X geen veilige optie, want dan zou heel de familie van Jacky Ickx kunnen procederen.

Iedere rechtbank die nà de uitzending met dergelijke schadeclaim zou geconfronteerd worden, gooit die er dus uit, mogelijks met een schadevergoeding er bovenop als ’tergend en roekeloos geding’.

Iedere magistraat die voor de uitzending met dergelijk preventieve maatregel geconfronteerd wordt, zendt X dan ook wandelen – zoals nu pas vandaag na het derdenverzet van de VRT gebeurde.

Het is ondertussen geen excuus dat de eenzijdig aangesproken rechter de uitzending ‘op zich’ niet verboden zou hebben.

Het ingediend verzoekschrift besloot vooreerst wel degelijk met de woordelijke vraag ‘de uitzending van vanavond 02 12 2015 te verbieden‘ op straffe van een dwangsom van €1.000.000,00 per inbreuk.

De toen aangesproken rechter stond de vraag inderdaad niet in die termen toe. Het ‘uitzendverbod’ werd in de beschikking op eenzijdig verzoekschrift omgevormd tot een ‘verbod om, na afloop van maximum 1 uur na de betekening, nog gebruik te maken van de naam, niet alleen in de reportage van Koppen van deze avond, doch ook in de verschillende aankondigingen van en verwijzingen naar deze reportage‘.

Strikt genomen kon de verboden naam nog gebruikt worden tot 21uur29, dus tot 4 minuten na de start van de uitzending, maar het was wijs van de VRT om het zo niet te spelen.

Ook advocaten en rechters met wat nuchter gezond verstand moest er zich bewust van zijn dat de tanker van een uitzending niet zomaar op een uurtje kan gekeerd worden. Daarvoor moet je niet eens vertrouwd zijn met de technische hinderpalen (aanpassing digitale dragers, externe technische partners, antenneklaar maken…). Een openbare omroep is geen huisje-tuintje-diertje website waaruit je iets met een muisklik kan wegwippen, dat weet iedereen toch.

Dat de dwangsom die avond door de rechter ‘gemilderd’ werd tot ‘een eenmalig bedrag van 10.000€’ bood ook geen soelaas omdat de nieuwe Koppenpijn dan de interpretatie van het verbod betrof dat ook gold ‘voor alle verwijzingen naar deze reportage’, ondertussen overal verspreid op het wijde Web.

Die €10.000 in te zetten op een gok van een wederrechtelijke uitzending of ‘verwijzing’ is overheidsgeld.

3. De verantwoordelijkheid voor de verbetering van het kladwerk.

Die vraag is een uitsmijtertje voor minister van Justitie Koen Geens.

Art. 297 Gerechtelijk Wetboek verbiedt immers aan rechters en griffiers om ‘consult te geven‘.

Wat blijkt. De slotparagraaf van het getypte verzoekschrift blijkt aangevuld in het handschrift van de jonge advocate. Maar die paragraaf werd niet alleen aangevuld: daarenboven nog een keer daar bovenop gecorrigeerd. Paniekvoetbal lijkt het dus wel.

Immers ontbrak in het verzoek een van de sleutelbepalingen voor de uitvoerbaarheid van de beschikking. Om te verzekeren dat zo’n beschikking onmiddellijk uitvoerbaar zou zijn en om te vermijden dat een door de VRT ingesteld derdenverzet opschortend wou werken, is in dergelijk verzoek een specifieke afsluiter essentieel.

Die luidt in het vocabularium dat justitie kenmerkt: “gelet op de hoogdringendheid, bij beschikking uitvoerbaar te verklaren op de minuut“.

Die ‘minuut‘ heeft als dusdanig niets met 60 seconden te maken, maar stamt uit de tijd van voor de fotokopiemachine bestond en verwijst naar het ‘origineel’ van de beschikking die vroeger overgeschreven/getypt moest worden om dan in kopie meegegeven te worden met de uitvoerende gerechtsdeurwaarder.

Alles heeft er de schijn van dat het verzoekschrift op de valreep aangevuld is want de zin klopt niet eens door het ontbrekend ‘bij‘. Daarenboven werd het werkwoord ‘verklaren‘ eerst handmatig als ‘verklaring‘ geschreven en dan nogmaals handmatig geschrapt en opnieuw geschreven.

Kladwerk dus. Maar wié dicteerde aan de overhaaste advocate die correcties, die geen onschuldige toevoegingen zijn maar essentieel om die avond tegen 20 uur 29 het verbod op de Reyerslaan af te leveren en uit te voeren ?

Daarvoor kan binnen de beide betrokken advocatenkantoren een perfecte verklaring bestaan. Op onze navraag aldaar kregen wij geen antwoord.

Er kan echter ook een andere uitleg zijn ‘intra muros’ van justitie.

Gewone burgers, die zich tot griffies wenden worden soms voor de meest essentiële informatie wandelen gezonden. Soms in tranen, wanneer dat zelfs maar gaat over elementaire gegevens om hun weg te vinden in een procedure waar zij niet om gevraagd hebben – zoals bewindvoering voor een demente ouder of een gehandicapt kind.

Laten we aannemen dat die gewone burgers ter griffie minstens niet slechter bediend worden dan professionele juristen.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content