Line De Witte (PVDA)

‘Oriënteringsproeven in hoger onderwijs zijn een voortzetting van het watervalsysteem’

Line De Witte (PVDA) Voorzitter PVDA Leuven en auteur van 'TTIP en CETA voor beginners - Is het gevaar geweken?' (EPO)

‘Niet iedereen heeft evenveel kansen om te slagen op de oriënteringsproeven voor het hoger onderwijs, en dat heeft heus niets met capaciteiten te maken’, schrijft Line De Witte van Comac. Volgens haar zit er heel wat ruis op dit type tests.

De universiteiten van Gent en Leuven hebben beide een vrijwillige, niet-bindende oriënteringsproef ingevoerd. Jongeren die niet slagen (meer dan 10% aan de UGent en zelfs 30% aan de KU Leuven), worden aangemoedigd zich te ‘heroriënteren’ zoals dat mooi heet. Die oriënteringsproeven zijn echter niets meer en niets minder dan een verderzetting en uitvergroting van een sociale selectie die begint in de kleuterklas en niet eindigt.

‘Oriënteringsproeven in hoger onderwijs zijn een voortzetting van het watervalsysteem’

Stel je voor, een onderwijs waarin de eerste doelstelling is dat jongeren zich ontplooien. Waar wordt ingespeeld op de behoefte van elke jongere en waar maximale ondersteuning wordt geboden. Waar we worden uitgedaagd om te groeien. Waar we worden gevormd tot kritische, ruimdenkende burgers die een actieve rol spelen in de samenleving, die van ons allemaal is. Een onderwijs dat iedereen heel veel maatschappelijk inzicht geeft en dat iedereen tot een zo hoog mogelijk niveau tilt. Waar Fatima evenveel kansen heeft als Koen. En waar Tiffany even goed kan doorgroeien als Jannes.

Men wil ons wel eens doen geloven dat het onderwijs in België ook effectief die doelstellingen heeft. Dat democratie de basisvoorwaarde is waarvoor we staan. Dat gelijke kansen voor elke jongere prioriteit zijn. Dat we iedereen willen optrekken, ‘maar’. Ja, die maar. “Maar, het onderwijs, dat is niet voor iedereen”, of nog “De één denkt met zijn hoofd, de ander met zijn handen”, “We moeten jongeren niet zomaar laten proberen om dan toch ontmoedigd af te dalen”. En zo wordt die doelstelling van democratisering al gauw verlaten. Die voldoet niet aan de realiteit, waar niet iedereen evenveel capaciteiten heeft. En dus wordt er geselecteerd. In het secundair onderwijs via het watervalsysteem, en in het hoger onderwijs via verhoogde inschrijvingsgelden en nu ook oriënteringsproeven. Die zijn nu niet bindend, nog niet. Maar dat komt nog wel. Mark my words.

Hiërarchie in studierichtingen

De universiteiten van Gent en Leuven voerden een vrijwillige, niet bindende oriënteringsproef in. Studenten die niet slagen op die proef, worden aangemoedigd van studierichting te veranderen, of zich te ‘heroriënteren’ zoals dat mooi heet. Eigenlijk is dat een watervalsysteem bis, niet van ASO naar BSO of TSO, maar van universiteit naar hogeschool, van burgerlijk ingenieur naar sociaal wetenschapper. De hiërarchie wordt pijnlijk duidelijk. Zo’n oriënteringsproef wordt beargumenteerd vanuit het feit dat sommige personen ‘niet gemaakt zijn voor de universiteit’. Het belangrijkste is dan dat we die op tijd vinden, zodat we hen nog het juiste advies zouden geven. Stel je voor dat ze een jaar voor niets kennis zouden opdoen.

‘Kinderen van laagopgeleide, gescheiden en alleenstaande ouders en jongeren met buitenlandse roots, hebben twee tot vier keer minder kans om hoger onderwijs te volgen. Met capaciteiten heeft dat niets te maken.’

Niet iedereen heeft evenveel kansen om te slagen op die proef, en dat heeft heus niets met capaciteiten te maken. Jean-Philippe, die zijn middelbare school doorbracht in het nabijgelegen college heeft een pak meer kans op slagen dan Yasmina die elke les met 20 andere leerlingen in de klas zat. Het concept ’talent’ is niet iets dat aangeboren is, maar wat door de omgeving al dan niet wordt ontwikkeld. Ik zeg dat niet zomaar, dat is ook gewoon bewezen. Kinderen van laagopgeleide, gescheiden en alleenstaande ouders en jongeren met buitenlandse roots, hebben twee tot vier keer minder kans om hoger onderwijs te volgen. Met capaciteiten heeft dat niets te maken.

Onderzoek wijst uit dat er heel wat ruis zit op dit type van tests, en wat meer is, die ruis blijkt groter voor jongeren afkomstig uit de migratie of uit minder gegoede milieus. Zij hebben minder kans om te slagen op zo’n test ongeacht hun effectieve slaagkansen. Maar ik wil een stap verder gaan. Zelfs als zo’n test een juist beeld geeft van de slaagkansen van die jongeren in het hoger onderwijs, dan nog heeft dat niet met de capaciteiten van die jongeren te maken, maar wel met hun sociale achtergrond.

‘Aan deze resultaten advies koppelen, bindend of niet, houdt dus serieuze risico’s in.’

Aan deze resultaten advies koppelen, bindend of niet, houdt dus serieuze risico’s in. Je kan je immers de vraag stellen of zo’n advies op iedereen dezelfde uitwerking heeft. een jongere die het thuis niet breed heeft, zal minder risico’s kunnen nemen dan een jongere die het thuis goed heeft. Risico’s nemen is niet iedereen gegeven, weet je wel. En met een verhoogd inschrijvingsgeld speelt dat gegeven nog extra mee. Elke oriëntatieproef of toelatingsproef, snijdt een sociaal zwakker persoon af van kennis.

Welke samenlevingsvisie?

De logica die nu wordt gevolgd is de volgende: we laten enkel de studenten toe die op dit moment al zeker slagen. Met de beperkte middelen die het onderwijs heeft, is dat zeer kostenefficiënt. Maar het verraadt ook een bepaalde samenlevingsvisie. Eén waarin we enkel moeten investeren in wie het vanzelf al kan. Eén waarin we de ongelijkheden die vroeger zijn gecreëerd onverbiddelijk voortzetten.

Zo worden de hiërarchische drempels die sociale ongelijkheid op basis van afkomst reproduceren gelegitimeerd. We dreigen in een nieuw soort standenmaatschappij te belanden waar de elite zichzelf opvolging garandeert. We zouden ook kunnen besluiten dat er meer nodig is. Dat er extra omkadering nodig is. Dat we de al beperkte sociale mobiliteit die nu bestaat, niet nog verkleinen.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content