Rik Van de Walle & Mieke Van Herreweghe

‘Niemand is gebaat bij een al te flexibele academische kalender’

Rik Van de Walle & Mieke Van Herreweghe Kandidaat-rector & -vicerector Universiteit Gent

De start van het nieuwe academiejaar staat voor de deur. Rik Van de Walle en Mieke Van Herreweghe staan stil bij de organisatie van het academisch onderwijs en zoeken naar oplossingen om de studentenuitval tegen te gaan.

Het nieuwe academiejaar komt eraan. Deze periode vormt traditioneel een moment van universitaire zelfreflectie. De herexamens en deliberaties liggen achter de rug, de proclamaties volgen eerstdaags, studenten beleven spannende dagen. Ook voor de lesgevers is dit een intense periode, omdat nu duidelijk wordt wat de resultaten zijn van de onderwijsinspanning die zij samen met de ondersteunende medewerkers en de studenten een academiejaar lang hebben geleverd.

De gevoelens zijn steevast verdeeld. Er is niet alleen vreugde over de behaalde successen, maar ook ontgoocheling wanneer het niet is gelukt. Slaagkansen, studierendement en doorstroming vormen permanente bekommernissen voor iedereen die met het onderwijs begaan is. Want inderdaad: in vele universitaire opleidingen is de uitval hoog en verloopt de studievoortgang moeilijk. Recent cijfermateriaal kan dit illustreren.

Niemand is gebaat bij een al te flexibele academische kalender’

Van de studenten die zich in 2012-2013 voor een bachelor inschreven aan de UGent, heeft ongeveer 40 procent de opleiding voortijdig verlaten. Een kleine minderheid daarvan heeft zich vervolgens binnen de universiteit geheroriënteerd, maar het grootste deel heeft na een of meerdere jaren de deur van de universiteit achter zich dichtgetrokken, helaas zonder enig diploma op zak. De cijfers verschillen sterk van opleiding tot opleiding. In de bachelor Geneeskunde – een buitenbeentje, wegens het toelatingsexamen – verliet slechts een twintigtal studenten (iets meer dan zeven procent) de gekozen richting, en daarvan ging de helft over naar een andere opleiding. Maar globaal genomen ligt de uitval erg hoog, en dat is een punt van zorg. Jongeren verliezen immers kostbare tijd, en wellicht ook enkele illusies. Voor de lesgevers en hun medewerkers is dit evenzeer teleurstellend.

Ook met de studievoortgang wil het niet altijd vlotten. Een bacheloropleiding duurt in principe drie jaar. Universiteitsbreed behaalt 55 tot 60 procent van de studenten een bachelordiploma, maar lang niet iedereen doet dat binnen de voorziene tijd. Meer dan vier op de tien van de toekomstige bachelors heeft vier jaar of meer nodig om het curriculum af te werken. Ook daar verschillen de resultaten sterk van opleiding tot opleiding. Het uiterste voorbeeld is alweer de opleiding Geneeskunde, met na drie jaar 80 tot 90 procent gediplomeerde bachelors, terwijl dat cijfer in andere opleidingen soms een stuk onder de 50 procent duikt en studenten er (veel) langer over doen om hun diploma te halen.

Uitval en studieduurverlenging, de problemen zijn gekend en we mogen ze niet voor ons uitschuiven. Naar het voorbeeld van de opleiding Geneeskunde bepleit de decaan van de Gentse faculteit Diergeneeskunde ook voor zijn discipline een toelatingsexamen. Met een stijging van het aantal generatiestudenten (studenten die zich voor het eerst inschrijven) met 30 procent (!) zien de collega’s van de faculteit Diergeneeskunde zich geconfronteerd met belangrijke uitdagingen inzake personeelsomkadering en infrastructuur. Indien het aantal generatiestudenten dermate stijgt, kunnen specifieke maatregelen zich opdringen. De organisatie van toelatingsproeven kan dan inderdaad soelaas bieden en zelfs noodzakelijk zijn. Maar een veralgemeende beperking van de instroom via toelatingsproeven lijkt ons niet aangewezen, omdat de ongewenste maatschappelijke gevolgen van zo’n maatregel onredelijk hoog kunnen oplopen. Want laat het ons erkennen: het huidige toelatingsbeleid voor artsen en tandartsen hééft sociale neveneffecten.

Een veralgemeende beperking van de instroom via toelatingsproeven lijkt ons niet aangewezen

Algemeen gesteld pleiten wij voor een verplichte, maar niet-bindende ijkingstoets die rekening houdt met de specificiteit van de begintermen van het gekozen traject. De bedoeling van zo’n test is studenten te ondersteunen bij het inschatten van hun eigen competenties, niet het bouwen van hindernissen bij de aanvang van hun studies. Als na een ijkingstoets blijkt dat de kennis van een student nog wat moet worden bijgespijkerd, moet hij/zij de kans krijgen om dat te doen. We pleiten dus niet voor een afstraffende ijkingstoets, maar wel voor een ijkingstoets die stimuleert. Tegelijkertijd mag studenten die zéér zwak scoren voor een ijkingstoets geen rad voor de ogen worden gedraaid: deze studenten moeten worden aangemoedigd om een andere studiekeuze te maken.

Een ijkingstoets moet gepaard gaan met meer studiebegeleiding, en die extra inspanning moeten we in het bijzonder richten naar studenten uit kansengroepen zoals jongeren met een migratie-achtergrond of met een functiebeperking. Zo kan de universiteit meer nog dan vroeger een motor zijn van sociale mobiliteit en kan het democratiseringsproces van het hoger onderwijs een tweede adem krijgen.

Smijt de academische kalender niet weg

Ook ingrepen in de organisatie van het onderwijs kunnen helpen om de uitval terug te dringen en doorstroming te bevorderen. Wellicht kan de academische kalender geoptimaliseerd worden, en moet er in bepaalde gevallen korter op de bal worden gespeeld, met bijvoorbeeld meer tussentijdse examens om de studievoortgang te bewaken. Maar met het wat bevreemdende voorstel “Smijt de academische kalender weg” dat onze collega’s Karin Raeymaeckers en Patrick De Baets onlangs hebben gelanceerd (De Standaard, 15/09), schieten we niet op. De planlast voor het onderwijzend personeel en de ondersteunende medewerkers zou vanzelfsprekend toenemen als de academische kalender op de schop zou gaan, terwijl het water hen nu al aan de lippen staat. Er zou meer valse keuzevrijheid voor de studenten ontstaan, die finaal dreigt te leiden tot een tragere studievoortgang, meer onzekerheid en stress. De flexibilisering van het hoger onderwijs heeft de voorbije jaren haar nut bewezen, maar iedereen weet dat ze ook nadelen heeft. De invoering van ‘superflexibilisering’ door de afschaffing van de academische kalender, is dan ook niet aangewezen.

Een hertekening van de academische kalender (en dus niet de afschaffing ervan) kan wel overwogen worden, maar zowel de mogelijkheid tot herkansing als de blokperiode moeten blijven bestaan. De eerste zittijd kan plaatsvinden net vóór de eindejaarsperiode, zodat aansluitend de leerboeken even aan de kant mogen en studenten de kans krijgen om wat tijd door te brengen met familie en vrienden. Dit zou kunnen betekenen dat het academiejaar vroeger zal starten.

Zo’n nieuwe regeling moet doordacht worden ingevoerd. Ze moet worden uitgewerkt in overleg met alle betrokkenen: de studenten, de lesgevers, hun medewerkers en de collega’s van het administratief en technisch personeelskader die alles praktisch moeten kunnen organiseren (en zelf ook recht hebben op een werkbare jaarindeling, mét periodes van rust). En bovenal dient het leerproces van de studenten centraal te staan: de inbreng van onderwijskundigen is absoluut noodzakelijk, want met dat leerproces kan niet vrijblijvend worden geëxperimenteerd.

Dit is wat ons betreft de aangewezen manier om universitair beleid vorm te geven: in overleg met alle betrokkenen, volgens het adagium ‘Niets over ons, zonder ons!’

Rik Van de Walle & Mieke Van Herreweghe

kandidaat-rector & -vicerector Universiteit Gent

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content