“Vorm is de mal van de menselijkheid” (Benno Barnard)

Opgepast voor slechte én goede bedoelingen: nieuwe dagboekgedachten van Benno Barnard.

Zondag (lijkt op de vorige zondag)
De week is weer voorbijgeraasd met de almaar hogere snelheid waarmee de aardbol onder de middelbare mens door draait.

Maandag (gut, precies de vorige maandag)
In ‘Een zon diep in de nacht, de verzamelde dagboeken 1945-2005’, door mijn vader in 2009 bij de kleine uitgeverij Skandalon gepubliceerd, schetst hij dit beeld van mijn zieke grootvader: ‘Dat kleine mannengezicht, mistekening van wat het vroeger was. Ondergang van de Vader.’ Dat was in 1950. Nu is hij zelf zieker dan ooit. Ik zie hem met een wandelstok door de heuvels naar mijn huis lopen, nog maar enkele jaren geleden, kort voor zijn fatale heupfractuur. En deze patriarch met zijn stok roept weer het beeld op van een wandeling in Somerset omstreeks 1970, het pointillisme van schapen op de heuvels rondom, het diepe geluksgevoel geborgen te zijn in Engeland, en ook de snor die hij toen liet staan, zodat hij definitief in een gepensioneerde Britse kolonel veranderde, met een zwak voor sherry en de vossenjacht.

Dinsdag (help, alweer dinsdag)
De meeste mensen hebben pas na hun 45ste een ziel.

Woensdag (dagen zo repetitief als de vaat)
Iemand die in vrijetijdskleding op een begrafenis verschijnt, propageert het dogma dat alles wat lekker is ook goed is. Daartegenover staat de zelfbeheersing van de bourgeois, misschien een varken, zoals Brel keelt, maar deze spleethoevige is tenminste aangekleed. Hij krabt niet in zijn kruis, ook al jeukt het. Hij spuugt niet op de grond en hij vreet niet met zijn handen. Allemaal kleine symbolische gebaren die zeggen: ik sla jou niet op je gezicht, zelfs niet als ik er zin in heb. Burgerlijk fatsoen drukt het tegenovergestelde van moordlust uit. Daarom heb ik zoveel waardering voor mensen die in een gestreken hemd rondlopen, een punt waarop ikzelf helaas een hopeloos Boheems falen tentoonspreid. Het afschaffen van de zelfbeheersing… maar laat ik niet op het stokpaard geheten mei ’68 klimmen. Ik zeg enkel dat dictaturen floreren als de talentlozen in plaats van zich te moeten beheersen hun rancune mogen uitleven.

Donderdag (o verlos mij toch van de kalender!)
Vrienden sturen me in een envelop twintig euro om bloemen voor mijn vader te kopen. Een gebaar dat getuigt van gevoel voor vorm, en die vorm is de mal van de menselijkheid. Je geeft iemand een hand omdat je dat van je ouders geleerd hebt, en in die kleine daad schuilt het menselijke, wordt het doorgegeven. Je geeft een zieke een cadeautje: zo geef je hem de hele wereld. De hoffelijkheid van mijn vrienden is een geste tegen de barbarij. Hun hoffelijkheid is hun goedheid.

Vrijdag (geen vis)
In reactie op mijn notities over parfum schrijft Huub Beurskens mij: ‘Elk gezin bij ons in de straat rook volkomen anders. Je zou me in die tijd geblinddoekt ergens hebben kunnen binnenleiden, ik had je onmiddellijk gezegd of we bij Thissen, bij Wohlert, bij Ververgaert, bij Schel, bij Bongers, bij Karstenmakers waren. Ook bij mijn oma’s en bij ooms en tantes rook het anders dan bij ons, heel anders.’

Vrijdagavond Laat ik het maar opbiechten: mijn grootste probleem bij de adoptie van Anna was het feit dat ze anders rook dan Christopher, dan ons hele nest. Ik vond dat ontluisterend primitief van mezelf, maar zo was het. Inmiddels is haar aroma allang in een nieuwe melange opgegaan, zodat ik haar niet meer van ons gezin kan onderscheiden. Maar mijn geheugen zal de geur van die aanvankelijke Anna niet vergeten. Al veertig jaar ruik ik het internaat waar ik als jongen soms met mijn vader kwam, omdat hij goed bevriend was met de prefect: boenwas, sigaar en Belgische keuken. Maar vooral boenwas, van een katholiek merk blijkbaar, want als ik in mijn geheugen rondsnuffel, hangt die geur ook nog in een refter en in beklemmende kloostergangen, waar neogotische ramen een troebel, groenachtig licht produceren.

Zaterdag (geen voetbal)
De moderniteit verlangt van de mens dat hij alles zelf weet, waartoe hij natuurlijk helemaal niet in staat is. Hoe zou ik nu moeten weten of God al dan niet bestaat? En toch verlangt de moderniteit zoiets onzinnigs van ons.

Zondag (geen kerk)
De naam Mozes is een door de geschiedenis dwalend Egyptisch achtervoegsel, dat ‘zoon van’ betekent. Cfr. Ramses ofwel Ra-mozes: ‘zoon van de zon’. De vader van onze ethiek heet dus Sen zonder Jan. Het is alsof ik met dit etymologische weetje een Steen der Wijzen heb opgegraven (de taal is de grootste van alle archeologische vindplaatsen). Een zoon zonder vader, wiens hogere macht louter ethiek is: de hele tora wordt zo zijn eigen subversie, zijn eigen atheïsme… zou dat kunnen?

Maandag
Twee dingen zijn bijzonder schadelijk voor de wereld: slechte bedoelingen en goede bedoelingen.



Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content