Het verhaal van Dries Coolens, oostfronter: ‘De oorlog is nog lang niet voorbij. België is nog niet kapot’

Dries Coolens (beginjaren 1940), 'Wij, Oostfronters, hadden bij onze terugkeer op dankbaarheid gerekend. We hadden toch ons leven geriskeerd voor Vlaanderen?' © .
Walter Pauli

Nieuwe boeken en tv-series maken de collaboratie weer hot in Vlaanderen. Dries Coolens, oud-onderofficier bij de Waffen-SS en trotse drager van het IJzeren Kruis Eerste en Tweede Klasse, wil zijn verhaal nog altijd kwijt. ‘Ik slaap goed. Mijn geweten is zuiver.’

De wederwaardigheden van de Vlaamse oostfronters hebben niet alleen in eigen land belangstelling gewekt. Ook de Britse historicus Jonathan Trigg mag zich stilaan een specialist noemen. Trigg is een ex-militair (hij diende in Noord-Ierland, Bosnië en het Midden-Oosten) die zich omschoolde tot historicus. Inmiddels is hij auteur van een snel groeiend aantal boeken over de Tweede Wereldoorlog. De buitenlandse vrijwilligers in dienst van Hitler dragen zijn bijzondere aandacht weg. Hij schreef al over Hitler’s Gauls (de Franse SS’ers), Hitler’s Jihadi’s (de moslims bij de SS), Hitler’s Vikings (de Scandinaven) en natuurlijk ook over Hitler’s Flemish Lions.

Academische historici vinden dat autodidact Trigg te veel steunt op de getuigenissen van de voormalige Waffen-SS’ers zelf. Dat is inderdaad zijn aanpak: met grote hardnekkigheid zocht Trigg de allerlaatste, onvermijdelijk hoogbejaarde veteranen op en liet hen uitgebreid hun verhaal doen. Uitgeverij Horizon brengt Het testament van De Vlaamse Waffen-SS. De allerlaatste oostfronters getuigen nu in Nederlandse vertaling. Het gaat ditmaal echt om de ‘allerlaatste’ getuigen. Trigg sprak voor dit boek met zes voormalige Waffen-SS’ers en één Vlaamse verpleegster van het Deutsches Rotes Kreuz. In de periode tussen de interviews en de publicatie van het boek is een van hen overleden en een andere opgenomen in een seniorenhome.

Een communist is een communist. Daarom was ik soldaat geworden: om zo veel mogelijk communisten te doden

Ook de 95-jarige Dries Coolens wil spreken. Coolens woont in Metzingen, een stadje in Zwaben, veertig kilometer ten zuiden van Stuttgart. Sinds de dood van zijn vrouw betrekt hij er een kleine, gerieflijke flat. Het interieur oogt oer-Vlaams, met op de dressoirkast een foto van zijn echtgenote en een van hemzelf: pet met doodshoofd parmantig op het hoofd, SS-runen op de revers. Aan de muur hangt het ‘Berkenkruis’-symbool: een omgekeerde driehoek, de zogenaamde Todesrune, als herinnering aan de gevallen kameraden. Van de schilderijen aan de muur, de ingelijste medailles achter glas, de collectie oorlogsboeken in de kast, tot de foto’s en de documenten in de mappen: de hele woonkamer herinnert aan de oorlog waarin Coolens en co hebben gevochten, en die ze hebben verloren.

Dries Coolens draagt een groen ‘jagersvestje’, Beierse stijl. Hij heeft helblauwe ogen, voor zijn leeftijd een rechte rug – later die avond zal hij, weliswaar achter zijn rollator, met stevige stap de weg wijzen naar ons hotel, ettelijke kilometers verder. En hij vertelt, urenlang. De band start om drie uur ’s middags en het is bijna halftien als de oude man stilvalt. Hij had net over zijn echtgenote gesproken, en de spreuk op haar graf: ‘Vlaenderen, dach en nacht denc ic aen U’. ‘Ik leef sinds de jaren vijftig in Duitsland, en ik woon hier graag. Maar het is niet zo dat wij hier thuisgekomen zijn. Ons thuis blijft Vlaanderen, en dat hebben we moeten achterlaten.’ Die verhuizing is nog een van de kleinste opofferingen in het bewogen leven van Dries Coolens.

Misschien lag al voor zijn geboorte de loop van dat leven halvelings vast. Vader Jan-Baptist Coolens was in het begin van de vorige eeuw een Aalsterse daensist – ‘sociaal en Vlaams’. Hij hoorde tot de groep die na de Eerste Wereldoorlog aansluiting vond bij ‘het Vlaamsche Front’ van Staf De Clercq en daarna mee evolueerde naar het rechts-radicale Vlaamsch Nationaal Verbond (VNV). Vandaar dat vader Coolen verschillende Vlaams-nationale kopstukken tot zijn huisvrienden kon rekenen, zoals de zonen van de familie Tollenaere, uit Oostakker, Reimond en Leo.

‘Mijn familie was bijzonder Vlaamsgezind. Ik was het nakomertje. Mijn oudere broers namen mij als kind al mee naar de IJzerbedevaarten. Op politiek vlak trad ik in hun voetsporen, professioneel gezien liever niet. Mijn vader en mijn broers waren architect, ik wilde veearts worden.’ Vooral broer Victor Coolens (1903-2000) is nog altijd een bekende naam als ontwerper van belangrijke stedenbouwkundige projecten. Met Renaat Braem tekende hij aan de Heizel in Brussel de plannen van de ‘Modelwijk’, in Gent die van de sociale woonwijk ‘Georges Nachez’ aan de Watersportbaan.

Rome of Moskou

Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog was Dries Coolens nog maar 17 jaar, maar hij wist al voor welk kamp hij gekozen had: dat van nazi-Duitsland. In januari 1941 sloot hij zich aan bij de Vrijwillige Arbeidsdienst van Vlaanderen. Het werd een korte passage. In de nacht van 21 op 22 juli 1941 lanceerde Hitler ‘Operatie Barbarossa’, de aanval op de Sovjet-Unie. Op die dag veranderde de geschiedenis van Europa – en het leven van Dries Coolens. De Duitsers ronselden in elk bezet land soldaten, en zeker in Vlaanderen was de nog zeer katholieke jeugd gevoelig voor een bede om mee te doen in de strijd tegen het ‘goddeloze communisme’. Coolens: ‘Ik volgde moderne humaniora in het Sint-Amanduscollege van de Broeders van de Christelijke Scholen in Gent. Daar werd al in de jaren dertig voortdurend gewaarschuwd voor het Rode Gevaar. Priesters stelden de Vlaamse jeugd voor de keuze: ‘Rome of Moskou’. Wie tegen Moskou was, was dus voor Rome.’

De 95-jarige Dries Coolens bij hem thuis in Metzingen.
De 95-jarige Dries Coolens bij hem thuis in Metzingen.

De oorlog tegen de Sovjet-Unie zette ook in de Vlaamse collaboratiekringen de relaties op scherp. Aan de ene kant probeerde de nieuwe eenheidspartij VNV al sinds de capitulatie in mei 1940 bij de Duitse bezetter in een goed blaadje te staan. Het VNV kreeg evenwel concurrentie van nog radicalere organisaties als de ‘Algemene SS Vlaanderen’ of de Deutsch-Vlämische Arbeitsgemeinschaft (DeVlag). Al vanaf 1940 trokken er radicaalrechtse Vlaamse jongemannen naar Duitsland om er in dienst te gaan bij de Waffen-SS.

De VNV-leiding kon moeilijk achterblijven. Op 24 juli, één dag na de Duitse inval, schreef huisvriend Reimond Tollenaere in de VNV-krant Volk en Staat: ‘Nu Hitler als leider aller Germanen werd erkend, de Vlaamse soldaten van de Führer paraat stonden om samen met de Duitse kameraden het verjoodste, kapitalistisch, democratisch, bloedonzuivere Europa te reinigen in de harde slagen van het zwaard.’ Gezwollen taal, maar ze speelt in op het ridderlijke gemoed van de jonge Dries Coolens. ‘Vechten tegen het communisme, dat was strijden voor Vlaanderen.’ Dat werd inderdaad alle vrijwilligers voorgehouden: dat in Rusland niet de Duitse maar de Vlaamse zaak werd gediend. Aan de VNV-vrijwilligers was beloofd dat ze een eigen ‘Vlaams Legioen’ zouden vormen, los van de Waffen-SS. De Vlaamse soldaten zouden eigen officieren, dokters en aalmoezeniers krijgen. Ze zouden in Oost-Europa niet ingezet worden als een gevechtsgroep, maar als een bezettingsmacht. Dat de rekruten van het Vlaams Legioen geen echte SS’ers zouden zijn, bleek ook uit de voorschriften voor aanwerving. Kandidaten voor het Vlaams Legioen hoefden slechts 1,65 meter groot te zijn. Daardoor kwam ook Dries Coolens in aanmerking. Coolens was een brillendrager en kon daardoor niet goed mikken met een geweer: ook dat was geen beletsel. Hij werd een befaamd mortierschutter.

De achttienjarige Coolens kon nog niet weten dat zijn indiensttreding zijn leven voorgoed zou veranderen. ‘Sinds ik aansloot bij het Vlaams Legioen, bestaat er alleen maar een voor en na. Alles wat ik nadien heb gedaan, wie ik ben geworden, wat ik nog heb kunnen doen en wat niet meer mogelijk was, dat alles werd bepaald door mijn beslissing om te gaan vechten aan het oostfront.’

Klinkt er vandaag misschien wat spijt door in zijn stem, destijds dacht hij echt dat het leven hem toelachte. In 1941 marcheerde het allereerste contingent vrijwilligers van het Vlaams Legioen, ongeveer vierhonderd ‘man’ sterk, door de straten van Brussel. Coolens: ‘Mijn moeder was niet echt blij dat ik mee wilde naar het oostfront, maar zij begreep mijn aversie tegen het communisme en verzette zich daarom ook niet.’ Dries Coolens’ ogen glinsteren nog altijd als hij vertelt over dat defilé van het centrum van Brussel naar het Noordstation. In zijn herinnering ‘zagen de straten zwart van het volk, en al die vrouwen en kinderen applaudisseerden voor ons’. Namens de VNV-leiding ging Reimond Tollenaere mee. In 1936 was Tollenaere nog verkozen als Kamerlid voor het VNV, maar nu leidde hij zijn Vlaamse manschappen als een officier. De jonge vrijwilligers werden als helden uitgewuifd, en zo voelden ze zich ook. De ontnuchtering volgde snel.

VNV-leider Staf De Clercq (met baard) vond dat aan het oostfront niet de Duitse maar de Vlaamse zaak werd gediend.
VNV-leider Staf De Clercq (met baard) vond dat aan het oostfront niet de Duitse maar de Vlaamse zaak werd gediend.

Het begon al in de trainingskampen in Debica en Arys, in het door de Duitsers bezette Polen. Daar bleek dat van de afspraken niets terechtkwam. Duitse officieren blaften Vlaamse vrijwilligers in het Duits af. Ze beschouwden hen als minderwaardig: velen vonden Vlamingen geen echte Germanen en het Nederlands ook geen echte taal, maar een onverstaanbaar en inferieur dialect. Dat was een koude douche voor de vrijwilligers uit het VNV, een partij die haar wortels had in de loopgraven van de IJzer en de frustratie van Vlaamse soldaten voor het Franstalige officierskorps, dat zich beperkte tot: ‘Pour les flamands la même chose.’ Dries Coolens: ‘Sommige Duitse officieren vergeleken ons met zigeuners. De commandant brulde ons toe: “Sie sind nur hier gekommen, um zu fressen und zu scheissen.” Wij kookten van woede.’

Al snel werden er ook echte SS-insignes gedragen, zij het tegen de zin van mannen als Coolens: ‘Ik noem mezelf nooit een Waffen-SS’er. Wel oostfronter, of lid van het Vlaams Legioen.’ Dat onderscheid werd vanaf 1943 behoorlijk zinloos, want toen werd het Vlaams Legioen opgeheven en zonder pardon omgevormd tot de ‘SS-Sturmbrigade Langemarck’. In de einddagen van de oorlog werd dat nog ‘SS-Grenadier Division Langemarck.’ Coolens, nog altijd boos: ‘Langemark is een deel van de Duitse mythe, maar hoort niet bij de Vlaamse geschiedenis. In 1914 werden in Langemark regimenten met jonge Duitse soldaten verpletterend verslagen door de Engelsen. Sindsdien is Langemark voor Duitsers symbool voor ‘opoffering’. Voor hén, niet voor ons.’

Geen medelijden

Zo begonnen de wrede, nietsontziende jaren. Nog voor zijn 22e was Dries Coolens een veteraan van vele oorlogen, een ijzervreter die de dood permanent voor ogen zag, en daarmee had leren leven. ‘Je mag nooit bang zijn. Je mag dus niet denken. Je moet doen, en altijd de bevelen opvolgen. Als er een bord staat: “Achtung. Scherpschutters”, dan moet je je bukken, punt uit. Wie rechtop loopt, riskeert door de kop geschoten te worden.’

Coolens vocht mee in de Vierde Compagnie, die van de zware mortieren. Hij nam tussen de winterdagen van 1941 en de lente van 1945 haast onafgebroken deel aan alle veldslagen waarbij het Vlaams Legioen en nadien de Sturmbrigade Langemarck werden ingezet. Het begon bij de belegering van Leningrad, in de winter van 1942. Die is niet zo bekend als de slag om Stalingrad, maar even monstrueus. Het was ‘een poging om de hele bevolking van een stad uit te roeien door uithongering’, schreef de Britse historicus Michael Jones. 900 dagen duurde het beleg, en in die tijd stierven in die ene stad meer dan 1 miljoen burgers. Veel vragen bij die ‘strijd’ heeft Dries Coolens zich tot de dag van vandaag blijkbaar nog nooit gesteld. Hij had geen oog voor het lot van de burgerbevolking, want de Vlamingen waren verwikkeld geraakt in hun eerste gevechten met de Russen, en telden al snel hun eerste doden. Eigenlijk had en heeft hij ook geen medelijden: ‘Een communist is een communist. Daarom was ik soldaat geworden: om zo veel mogelijk communisten te doden. Dat hebben we ook gedaan, tot de laatste dagen van de oorlog in 1945. Dat was ons doel, onze plicht.’

Volgens de eigen propaganda vochten de oostfronters om 'het verjoodste, bloedonzuivere Europa te reinigen'.
Volgens de eigen propaganda vochten de oostfronters om ‘het verjoodste, bloedonzuivere Europa te reinigen’.

Vanaf dag één werd tegen de Russen een strijd op leven en dood gevoerd. Al op 22 januari 1942 sneuvelde niemand minder dan Reimond Tollenaere. De Vlaamse collaboratiepers zou hem vereren als een martelaar, maar men verzweeg dat de nieuwe Vlaamse held was gedood door… vuur van eigen kanonnen.

De Vlamingen vreesden de vrouwelijke sluipschutters van de tegenpartij, en wisten wat ze riskeerden als ze in handen van de vijand vielen. ‘We kwamen voldoende dode kameraden tegen, hun genitaliën zaten in hun mond.’ Naar eigen zeggen hebben de Vlamingen de Russen die ze gevangennamen, nooit mishandeld. Coolen: ‘We leverden ze over aan de Duitsers. Dan kon het fout lopen, ja. Vooral die van de Leibstandarte SS Adolf Hitler hadden een bangelijke reputatie. Maar dat was onze zaak niet. Op ons Vlaams Legioen is geen vlek.’

Van de gevallen Russen namen ze wel de schoenen af. Coolens: ‘Het was daar 52 graden onder nul. Kunt u zich dat voorstellen? Onze wapens schoten niet meer, de wagens en tanks stonden stil want de brandstof was bevroren. En wij droegen lederen laarzen waarin onze tenen bevroren. De Russen hadden tenminste vilten schoeisel. Dat was hoognodig om te overleven. Ik heb nog altijd geen gevoel in mijn vingers en mijn tenen.’ Een zucht. En ineens, onverwachts, een woede-uitbarsting: ‘Toen al wist ik dat we de oorlog hadden verloren! Niets werkte, niets klopte. De Duitse generaals hadden de Russen compleet onderschat. Duitse Gründlichkeit? Ik zag vooral Duitse bureaucratie.’

Het ging van kwaad naar erger. De strijd om Leningrad werd in 1942 verdergezet in de uitzichtloze moerassen en bossen rond de rivier de Wolchow. Wanneer Coolens erover vertelt, lijkt hij de gruwel opnieuw voor ogen te zien. ‘Miljarden en miljarden muggen. Overal levensgevaar: sluipschutters in de bomen, en het moeras onder je voeten. Je kon alleen maar op knuppelwegen lopen. Eén misstap en je werd onherroepelijk het moeras ingezogen. En overal hing een alles doordringende lijkgeur.’

De operatie werd een groot succes, want de Russische tegenaanval om Leningrad te ontzetten mislukte. Het hele Russische Tweede Leger, goed voor 200.000 soldaten, werd omsingeld en gevangengenomen. In Vlaanderen jubelde de collaboratiepers over de heroïsche daden van het Vlaams Legioen. Ze zweeg over de prijs: slechts een kleine 130 manschappen hadden de slag overleefd.

Coolens leek in die dagen geluk te hebben. Tijdens de herstelperiode werd hij aangeduid om een fel begeerde officiersopleiding te volgen in de moderne kazerne van Bad Tölz in Duitsland. Aspirant-officieren kregen er niet alleen de knepen van de krijgstactiek aangeleerd, en de finesses van de nazistische Weltanschauung. Er werd ook geturnd en gezwommen (naakt), en ver van het front kon het officiersleven zelfs idyllisch zijn. De aspirant-officieren leerden er zelfs skiën. Helaas: ‘Ik was nog niet binnen in Bad Tölz of er werd bij mij geelzucht vastgesteld. Ik vloog in het lazaret in quarantaine.’

Ik ga de concentratiekampen niet verdedigen, want de Jodenvervolging heeft ónze nagedachtenis bezoedeld

‘Tot moes vermalen’

In februari hadden de Sovjets het tij doen keren bij Stalingrad. Voor de Duitsers en hun bondgenoten werd het oostfront een ware hel. Op tweede kerstdag van dat jaar werden de Vlaamse soldaten in allerijl naar Oekraïne gevoerd, waar de SS-divisies ‘Das Reich’ en ‘Totenkopf’ overrompeld werden tijdens het ‘Derde Russische winteroffensief’. De hulp van de Vlamingen kon weinig baten. Coolens: ‘Het werden treurige maanden. In Oekraïne moesten we voortdurend terugwijken. Bij het stadje Jampol dreigde de Sturmbrigade Langemarck op haar beurt omsingeld te worden. Coolens vindt angst dan wel een slechte raadgever, daar was hij wél bang: ‘Doodsbang. We kregen het bevel om ons in allerijl terug te trekken. Er was nog één doorgang, dertig kilometer achter onze rug, en we waren te voet. Overal rondom zaten Russen, links en rechts, achter ons en soms ook al voor ons. Zo sloegen we op de vlucht.’

Coolens overdrijft niet. Eerdere getuigen beschreven al hoe de restanten van de Sturmbrigade Langemarck halsoverkop op de loop moesten om niet door de Russen in de tang te worden genomen. ‘Wij keken over onze schouders en zagen een tiental T. 34-tanks met opgezeten infanterie komen aanrijden. De paniek sloeg toe in onze rangen. Iedereen begon te rennen, zo snel als maar kon. Een wedloop tegen de dood. De pantsers maakten er een spelletje van om achter de afzonderlijk rennende mannen aan te zitten en ze te verpletteren onder hun rupsbanden. Wie dekking zocht, werd gevolgd tot in zijn schuilplaats. De pantsers draaiden en keerden tot er van de dekking én van de man erachter alleen maar moes overbleef.’

Het was nog niet gedaan, want de verhakkelde troepen moesten tijdens diezelfde terugtocht nog de Dnjestr over. Coolens: ‘Die rivier was daar zeker 300 meter breed, en er was maar één smalle pontonbrug. Terwijl we in een lange file wachtten voor de oversteek verschenen er achter ons Russische pantsers. Paniek overal, doden en gewonden. Met honderden probeerden we het dan maar zwemmend. Onze wapens hingen we om een stuk hout, en hop het water in, tussen de ijsschotsen door. Overal rond mij zag ik jongens verdrinken, en in onze rug mitrailleerden de Russen erop los. Daar dacht ik: dit is het einde. Dit haal ik nooit. Nooit.’ Hij haalde het toch. Na de Dnjestr bleven er van de 2000 man van de Sturmbrigade Langemarck nog 400 over. Coolens: ‘Zonder geluk overleef je niet.’

Geen nostalgie

Eens de troepen opnieuw aangevuld waren, moest de Sturmbrigade Langemarck in de zomer van 1944 Narwa helpen verdedigen, een vestingstadje op de grens tussen Estland en Rusland. Na de angst van Jampol, zegt Coolens, volgde de walging van Narwa. ‘Overal zagen we de lijken in ontbinding van onze gevallen kameraden. ’s Nachts moesten we opnieuw aanvallen, waarbij we op onze buik moesten kruipen. Als je je arm in zo’n lijk zette, kreeg je de smurrie van een lichaam in ontbinding over je uniform uitgesmeerd. Dat was… om van te kokhalzen.’

Sommige oostfronters mochten in Bad Tölz een officierenopleiding volgen, in plaats van aan het front te vechten.
Sommige oostfronters mochten in Bad Tölz een officierenopleiding volgen, in plaats van aan het front te vechten.

Maar waarom bleef hij dan vechten? Coolens: ‘Wat moesten wij doen? De wapens neerleggen en deserteren? Ons laten doodschieten? Nog eens: wij hadden ons maar één taak gesteld: zo veel mogelijk communisten erledigen. Dat was ons doel en onze opdracht.’

Toch was in Narwa zelfs voor geharde Waffen-SS’ers de laatste grens aan menselijkheid overschreden. ‘U kunt niet geloven hoe erg het daar was. De oorlog is bestialisch. Beestachtig. Als je vooraan in het front ligt, ben je een dier. Je kunt daar alleen maar rekenen op je eigen dierlijkheid en op je kameraden. Daarom hoeft men zich niet te verwonderen dat een vereniging van oud-oostfronters zoals het Sint-Maartensfonds na de oorlog zo’n bloei heeft gekend. Dat had niets met nostalgie naar het Derde Rijk te maken. Vandaag meen ik zelfs dat het goed is dat de oorlog is afgelopen zoals hij is afgelopen. Met de verliezers en de winnaars die we kennen. Zou Europa in het andere geval er beter aan toe zijn dan nu? Ik denk het niet.’

‘Behandeld als honden’

Is dit de biecht en het berouw van een elitesoldaat die hoe dan ook de zaak van Hitler heeft gediend? Niet helemaal. Voor een 95-jarige heeft Dries Coolens een pijnlijk accuraat geheugen, behalve wanneer hem echt lastige vragen worden gesteld. Over wat hij dacht en denkt over Hitler. Over de Jodenvervolging: ‘Ik wist dat er kampen waren, maar niet wat er gebeurde. Het is een droeve zaak.’ Zwijgend haalt hij de schouders op, en laat in het midden of hij zich niets herinnert of niets wil zeggen. ‘Ik heb niets te maken met de concentratiekampen. Daar kan ik niets over vertellen. Ik ga ze ook niet verdedigen, want de Jodenvervolging heeft ónze nagedachtenis bezoedeld.’ Hij kijkt me aan. ‘Wij werden uitgewuifd toen we naar het front trokken. Wij, oostfronters, hadden bij onze terugkeer op dankbaarheid gerekend. We hadden toch ons leven geriskeerd voor Vlaanderen? In de plaats daarvan werden we als honden behandeld, opgejaagd, en veroordeeld.’

Het overkwam ook Coolens. ‘Toen het nieuws kwam dat de oorlog afgelopen was, probeerde ik Spanje te bereiken om eventueel door te reizen naar Zuid-Amerika. Ik droomde van een boerderij in de grensstreek van Argentinië en Chili. Het is mij niet gelukt. In Luik ben ik nog aan de aandacht van de gendarmes ontsnapt, ondanks mijn tatoeage met mijn bloedgroep. Maar in Brussel stapte ik uit de trein en botste ik tegen een Gentenaar aan. Hij wees naar mij: “Een SS-man!” Ik ben weer bij bewustzijn gekomen in de gevangenis van Sint-Gillis.’

Later veroordeelde het Gentse hof van assisen Dries Coolens tot twee keer de doodstraf, hij kreeg één keer levenslang en één keer vijftien jaar. Het maakte geen indruk op hem, en schuldbesef is er nog altijd niet: ‘Ik slaap goed. Mijn geweten is zuiver. Ik heb nergens spijt van. Ik heb niets fouts gedaan.’

'Er werd de vrijwilligers van het Vlaams Legioen eigen Vlaamse officieren beloofd. Ze kregen vooral Duitsers.'
‘Er werd de vrijwilligers van het Vlaams Legioen eigen Vlaamse officieren beloofd. Ze kregen vooral Duitsers.’

De doodstraf werd niet uitgevoerd en in 1950 kwam Coolens vrij. Sindsdien leeft de man met zijn herinneringen. Met zijn verhalen, zijn foto’s, zijn documentatiemappen, zijn alte Kameraden. 27 was hij toen. Zijn echte leven was voorbij.

Opnieuw haalt hij zijn dikke mappen boven. Hij kijkt naar ingeplakte foto’s en teksten, vertelt pagina per pagina het verhaal van zijn lange leven. Het is een levensverhaal waar een duidelijke lijn in zit, maar ook opvallende tegenstrijdigheden. ‘Wat zou ik met het nazisme te maken hebben?’ vraagt hij zich af. Op de daaropvolgende pagina prijkt een soort gedicht met als titel: Meine Ehre heißt Treue, wat staat voor de SS-eed van trouw aan Adolf Hitler.

Hij heeft zich laten naturaliseren tot Duitser, vertelt hij. En hij heeft altijd voor de christendemocratische CDU gestemd. ‘Ik ben er zeker van: ook ditmaal zal Angela Merkel winnen.’

Hij slaat de pagina om. Een krantenartikel met een grote foto van… Bart De Wever, en een analyse van het electorale succes van de N-VA. Er verschijnt een twinkeling in zijn ogen. ‘Een paar jaar geleden was ik nog fit genoeg om de IJzerwake te bezoeken. Ik vroeg toen aan Frank Vanhecke, de oud-voorzitter van het Vlaams Belang: “Waarvoor doet gij aan politiek? Voor Vlaanderen? Voor Dietsland? Of voor uw eigen partij?” Die Vlaamse verdeeldheid is toch geen goede zaak? Mijn vrienden zeggen mij dat we op het punt van een historische doorbraak staan. Ik hoop dat ik nog oud genoeg word om te zien dat het Belgiekske verdwijnt. Die oorlog is nog lang niet voorbij. België is nog niet kapot. Ik moet het vaandel hoog houden.’

Jonathan Trigg, Het testament van de Vlaamse Waffen-SS. De allerlaatste Oostfronters getuigen, Horizon, 272 blz., 22,50 euro

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content