Dirk Voorhoof (UGent)

Geleidelijk en zonder veel maatschappelijk protest knabbelt de overheid aan de vrijheid van meningsuiting op het internet

Dirk Voorhoof (UGent) Human Rights Centre UGent

Professor Mediarecht Dirk Voorhoof waarschuwt voor een rondzendbrief die cyberhaat moet aanpakken. ‘Geleidelijk, geruisloos, zonder veel maatschappelijk protest knabbelen de wetgever, de rechtspraak en nu ook een rondzendbrief verder aan het grondwettelijk principe van de vrijheid van meningsuiting op het internet.’

Het college van procureurs-generaal, dat bevoegd is voor de uitwerking en de coördinatie van het strafrechtelijk beleid, maakt van de bestrijding van cyberhaat een prioriteit, zo blijkt uit een rondzendbrief van 17 juni. Het Openbaar Ministerie wil ‘feiten van discriminatie en haatmisdrijven efficiënter identificeren en registreren; de parketmagistraten, het arbeidsauditoraat, de politie en de bevoegde sociale inspectiediensten voor de problematiek en de bestaande wetgeving sensibiliseren; (…) bijzondere aandacht schenken aan de opsporing van misdrijven die via het internet gepleegd zijn; en specifieke samenwerkingen uitwerken’.

Niet dat er meteen een soort internetpolitie wordt geïnstalleerd. Maar het is op z’n minst onrustwekkend dat de rondzendbrief tot tweemaal toe de toepassing van de vrijheid van meningsuiting letterlijk als een ‘struikelblok’ ziet voor het uitgestippelde repressieve beleid. De rondzendbrief bevat voor het overige geen enkele verwijzing naar de vrijheid van meningsuiting in de grondwet, noch een verwijzing naar artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, dat de expressie- en informatievrijheid verregaand waarborgt.

Op zich is er uiteraard niets mis met het uitwerken van een beleid tegen haat zaaien en aanzetten tot geweld of discriminatie via het internet. Integendeel! Maar dit moet in de context gebeuren van het algemeen kader van ook andere fundamentele mensenrechten. Het Grondwettelijk Hof stelt terecht strikte eisen aan de toepassing van de racisme- en discriminatiewetgeving in verband met het aanzetten tot haat, geweld of discriminatie, precies in het kader van de expressievrijheid.

‘Geleidelijk, geruisloos, zonder veel maatschappelijk protest knabbelt de overheid aan de vrijheid van meningsuiting op het internet’

Dirk Voorhoof

De aanzet is dat de politie alles wat enigszins lijkt op discriminatie en haatmisdrijven moet aanpakken: ze moet altijd een pv opstellen en aan het parket overmaken, ‘bij elke aanwijzing of vaststelling van feiten van discriminatie en haatmisdrijven, ook al meent ze dat er geen misdrijf is’. Voor wat cyberhaat betreft, dreigt de rondzendbrief bovendien al meteen met acties (websites of fora ontoegankelijk maken) en internet service providers en domeinnaambeheerders worden onder druk gezet om met het parket mee te werken, te filteren of internettoegang te blokkeren. Deze aanpak, zonder enig rechterlijk toezicht, is problematisch, zeg maar onaanvaardbaar in een rechtsstaat.

Geleidelijk, geruisloos, zonder veel maatschappelijk protest knabbelen de wetgever, de rechtspraak en nu ook deze rondzendbrief verder aan het grondwettelijk principe van de vrijheid van meningsuiting op het internet. Sommige beperkingen op die vrijheid zijn zeker legitiem, maar ze moeten wel strikt geformuleerd worden en zuinig worden toegepast, met een scherpe rechterlijke controle. En laat dát nu net het probleem zijn. Recente rechtspraak past al heel soepel de notie ‘belaging’ of stalking toe op bepaalde boodschappen op het internet. Het Hof van Cassatie moet zich binnenkort uitspreken of dat wel kan, en zelfs als Cassatie het licht op groen zet, dreigt straks het Europees Hof voor de Rechten van de Mens deze overheidsinmenging strijdig te verklaren met artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.

Als op basis van de nieuwe rondzendbrief het internet nog meer geviseerd wordt, komt België in de problemen met sommige internationaalrechtelijke verplichtingen. Vooral de toepassing van artikel 145* van de wet op de elektronische communicatie dreigt strijdig te worden met de expressievrijheid. Dat artikel voorziet in een gevangenisstraf tot twee jaar voor wie ‘een elektronischecommunicatienetwerk of -dienst of andere elektronische communicatiemiddelen gebruikt om overlast te veroorzaken aan zijn correspondent of schade te berokkenen‘. Een beetje zoals de omstreden wet op de GAS-boetes overlast op publieke plaatsen bestrijdt, verbiedt dit artikel het veroorzaken van ‘overlast’ of ‘schade’ op het internet – maar hier dus wel met een dreiging tot twee jaar gevangenisstraf. Uit de rondzendbrief en uit enkele recente acties van parketten blijkt dat justitie dit artikel toegepast wil zien om de auteurs en verspreiders van bepaalde uitingen op het internet te vervolgen, of om bepaalde sites meteen ontoegankelijk te maken. Op die manier worden nieuwe, onduidelijke en bijzonder rekbare strafrechtelijke beperkingsgronden op de expressievrijheid ingevoerd.

Cyberpesten, haat zaaien en aanzetten tot discriminatie op grond van etnische afstamming, nationaliteit, geloof, seksuele geaardheid of gender wordt door justitie niet gebagatelliseerd: de rondzendbrief vertolkt de wil om dit maatschappelijke fenomeen onder de aandacht te brengen, beter te monitoren en een vervolgingsbeleid te ontwikkelen. Reden temeer om dat zorgvuldig te doen, met de nodige nuance en niet zoals nu, met een tackle met de twee voeten vooruit.

Dirk Voorhoofdoceert mediarecht aan de UGent en is lid van het Human Rights Centre
(*) Artikel 145, § 3bis van de Wet van 15 juni 2005 (gew. 25 april 2007).

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content