De val van de PS: hoe het rode regime in crisis raakte

© BelgaImage
Walter Pauli & Ewald Pironet Redacteurs bij Knack

Nu CDH-voorzitter Benoît Lutgen de PS ook in Wallonië en Brussel tot de oppositie wil veroordelen, zijn de Franstalige socialisten stilaan in de grootste crisis van de laatste honderd jaar beland.

Le sire triste: ooit was het de bijnaam voor koning Boudewijn, nu past PS-voorzitter Elio Di Rupo die eretitel. Drie jaar geleden was hij nog eerste minister van België, de eerste allochtoon die deze eer te beurt viel, vermoedelijk ook de eerste homo, de eerste Franstalige sinds Paul Vanden Boeynants in 1979, de eerste socialist sinds Edmond Leburton in 1974. Di Rupo leidde een klassieke tripartite die (met de steun van de groenen) een staatshervorming realiseerde en de kredietwaardigheid van België herstelde. Bij de verkiezingen van 2014 verloor de PS weliswaar stemmen en zetels (drie), maar in conventionele termen waren de verzamelde regeringspartijen wel vooruitgegaan. En procentueel bleef de PS (31 procent) met voorsprong de sterkste Franstalige partij, een stuk groter dan eerste uitdager MR (26,6 procent).

Dat was de officiële uitleg. Intern klonk het anders. De PS-top realiseerde zich maar al te goed dat de gehate Vlaamse oppositiepartij, de N-VA, net zo incontournable was geworden in Vlaanderen als zijzelf dat nog altijd was in Wallonië: Bart De Wever werd naar 32,4 procent gestuwd en deed er in één klap nog eens zes zetels bij – zeker bij de PS weet men de waarde van een grote verkiezingsoverwinning goed in te schatten. Men besefte dat het vooral voor de CD&V niet evident zou zijn om zonder de N-VA te regeren.

Elio Di Rupo dacht dat hij een oplossing had. Wat volgt, is het verhaal van een van de grootste politieke misrekeningen sinds Leo Tindemans in 1978 vanaf de Kamertribune naar Laken beende om er het ontslag van zijn regering aan te bieden, in de hoop de koers van de geschiedenis te veranderen.

De regeringsvorming van 2014 was een persoonlijke afrekening tussen de familie Michel en Elio Di Rupo

Vandaar het merkwaardige verloop van de gebeurtenissen in de zomer van 2014. Zowel de federale als de regionale verkiezingen vinden plaats op 26 mei 2014. Op 27 mei wordt Bart De Wever aangesteld als informateur om de federale onderhandelingen op gang te trekken. Dezelfde dag beginnen ook de gesprekken over de Vlaamse, Waalse, Franstalige, Brusselse en Duitstalige regeringen. Terwijl in Vlaanderen de N-VA en de CD&V aan een nieuwe centrum-rechtse Vlaamse regering sleutelen, en Bart De Wever de mogelijkheid van een centrumrechtse federale coalitie aftast (dan nog met aan Franstalige zijde CDH en MR) vindt in Franstalig België een merkwaardige versnelling plaats.

Al op 5 juni kondigt Elio Di Rupo aan dat de PS en het CDH samen een akkoord hebben gevonden over de Waalse en de Franstalige regering. Belangrijk: met dat manoeuvre geeft Di Rupo de MR de bons, en blaast hij ook een heruitgave op van zijn eigen federale tripartite. De nieuwe Waalse minister-president wordt PS-voorzitter Paul Magnette. Ook al is hij ontslagnemend premier, Di Rupo neemt (voorlopig) opnieuw het partijvoorzitterschap waar. Een Mitspieler: ‘De PS dacht eerst de MR te kunnen uitschakelen, om vervolgens zelf de federale regering te leiden. Elio Di Rupo zag het al voor zich: hij zou opnieuw premier worden, ditmaal de leider van een onuitgegeven kabinet met aan Vlaamse kant de N-VA en de CD&V, en aan Franstalige kant … de PS en het CDH. De Vlaamse socialisten had hij wiskundig niet nodig, en ook politiek zat de club van Bruno Tobback alleen maar in de weg van de N-VA. De ‘prijs’ van het dumpen van de SP.A wilde de PS graag betalen, zeker als ze door dat manoeuvre de MR van de macht kon beroven, de enige partij die de voorbije decennia de PS naar de kroon kon steken. Vandaar dat de PS-top best bereid was om flinke communautaire toegevingen te doen aan de N-VA. Ten eerste omdat men wist dat de N-VA een hoge prijs zou vragen voor een onnatuurlijke coalitie met de socialisten. Ten tweede omdat een verdere verzwakking van het federale België ook op de agenda staat van veel Franstalige socialisten, zowel in de PS als in de vakbond FGTB. Binnenskamers geldt het ordewoord: ‘Plus de régionalisme est plus de socialisme.’

Daarna is Charles Michel op zijn beurt Elio Di Rupo te vlug af, wanneer de MR-voorzitter doet wat Di Rupo eigenlijk van plan was: een federale regering smeden samen met de N-VA. Di Rupo dacht dat hij zich perfect ingedekt had: de band met het CDH was zijn levensverzekering. Tot Michel het ondenkbare doet: zonder het CDH, als enige Franstalige partij een federale regering maken met de verzamelde Vlamingen, onder zijn eigen leiding.

Dat is niet alleen het gevolg van een even gedurfde als rationele afweging van de nieuwe premier. Er speelt nog een ander element mee. Revanche. De regeringsvorming van 2014 is ook een persoonlijke afrekening tussen de familie-Michel en de figuur van Elio Di Rupo. Die wrok gaat terug tot 2004, toen de PS en de MR samen coalitiepartners waren in de paarse regering, maar de PS onverwacht besliste om de MR uit te sluiten van de regionale regeringen. Het blijft een merkwaardig verhaal, door een van de rechtstreeks betrokkenen opgebiecht aan Knack – de bandnemer stond aan: ‘In 2004 hadden de partijvoorzitters Louis Michel en Elio Di Rupo onder hun tweeën een echt voorakkoord afgesloten.

Paul Magnette
Paul Magnette© Reuters

De overeenkomst stond zelfs op papier. Meer nog, er was un aspect intime aan die overeenkomst. Michel en Di Rupo zijn allebei vrijmetselaars. Wel, zij twee hadden het akkoord getekend in aanwezigheid van een notaris die ook lid was van de vrijmetselarij.’ Ondanks het geheime maçonnieke akkoord verloochende Di Rupo in 2004 zijn handtekening. Voor de familie Michel ging het om regelrecht verraad. De PS en de MR zouden zoals afgesproken elkaar zien op verkiezingsnacht, maar die bewuste avond van 13 juni 2004 kwam er geen teken van leven van Elio Di Rupo. Hij nam zijn telefoon niet eens op. Een Franstalige topliberaal: ‘Dat was echt bedrog. Di Rupo deed alsof dat ondertekende akkoord niet bestond. Hij heeft ons buitengezet.’ Het is een bekend Frans gezegde: ‘La vengeance est un plat qui se mange froid‘ – ‘Wraak wordt koud geserveerd.’

Tien volle jaren moet de familie-Michel wachten voor het de PS-voorzitter zijn ‘bedrog’ betaald kan zetten: wanneer Elio Di Rupo op 11 oktober 2014 als premier afgelost wordt door een telg van de familie-Michel, de eerste Franstalige liberale eerste minister sinds Paul-Emile Janson in 1937-1938.

Graailand

Elio Di Rupo weet van in het begin dat zijn misrekening zware gevolgen zal hebben. ‘In werkelijkheid wilde Di Rupo nooit echt opnieuw voorzitter worden. La présidence de la partie was alleen de beste uitgangspositie om te wachten tot hij zichzelf zou kunnen opvolgen als premier. Di Rupo wist goed genoeg dat een partijvoorzitter altijd een beetje een smeerlap moet zijn, terwijl hij als ex-premier eigenlijk alleen maar de rol van staatsman kan spelen. Een partijvoorzitter die voortdurend de staatsman speelt en het algemeen belang voor ogen houdt in plaats van zijn partijbelangen te dienen, maakt zijn eigen partij kapot. Om dezelfde foute reden was Laurette Onkelinx (PS) in de zomer van 2014 fractieleider geworden: dat was een tijdelijke functie, tot ze opnieuw vicepremier zou zijn geworden in de regering Di Rupo II.’

Heel even denken Di Rupo en de PS-top dat ze zich op de valreep een nare droom kunnen besparen, wanneer blijkt dat de jonge staatssecretaris van de N-VA, Theo Francken, na zijn eedaflegging is doorgereden naar het verjaardagsfeestje van de 90-jarige Bob Maes, de historische stichter van de Vlaamse Militanten Orde (VMO). Onkelinx ontbindt in de Kamer haar duivels: ze hoort ‘le bruit des bottes’, ‘het geluid van de laarzen’, telkens als ze de kortgeschoren N-VA’er het halfrond ziet binnenkomen. Heel even lijkt het erop dat de PS de regering-Michel doet vallen nog voor ze het vertrouwen heeft gekregen. Maar het PS-loze kabinet blijft overeind. Het overleeft ook relatief makkelijk de zware betogingen van het najaar van 2014, ook al omdat de vakbonden hun eigen troepen niet in de hand hebben, en ook nadien zowat elke staking uitloopt op gênante geweldplegingen: auto’s van voorbijgangers die in brand worden gestoken, beelden van een vakbondssecretaris die in een winkel met kleren begint te gooien, een Brusselse politiecommissaris die in de rug gestampt wordt enzovoort. Zonder veel ruchtbaarheid is het sociaaleconomische verzet als een kaars gedoofd.

Overkomt de PS nu wat de CVP in de vroege jaren negentig meemaakte: een massale uittocht van opportunisten?

Parallel daarmee voltrekt zich de neergang van de PS. Want niet PS-fractieleider Laurette Onkelinx maar PTB-PVDA-volkstribuun Raoul Hedebouw belichaamt al snel de linkse oppositie tegen de centrumrechtse regering-Michel. In de schoot van de PTB-PVDA wordt de term ‘graailand’ bedacht. Die is eigenlijk bedoeld voor bedrijven en de kapitaalkrachtige landgenoten die weinig belastingen betalen en met hun geld uitwijken naar al dan niet exotische fiscale paradijzen. Maar vandaag zijn het niet de regeringspartijen en hun achterban van (Vlaamse) bedrijven, kmo’s en zelfstandigen die last hebben van dat begrip: tegenwoordig lijkt ‘graaicultuur’ op maat te zijn gemaakt voor de PS, de numeriek belangrijkste partij van de linkse oppositie.

Dat de PS in de oppositie belandt, is voor haar zelfbeeld een ongelukje dat af en toe eens onvermijdelijk is – niet vaak, maar het durft weleens te gebeuren. Na de Tweede Wereldoorlog had ze de voorlopig laatste lange oppositiebeurt tijdens de rooms-blauwe regeringen-Martens IV, V en VI (1981-1988). In de regionale regering was die oppositiekuur nog korter, en was de PS er al in 1985 opnieuw bij.

In de grauwe jaren tachtig stond de PS er nog oneindig beter voor dan vandaag. In regio’s zoals Luik en de Borinage was de PS oppermachtig, partijvoorzitter Guy Spitaels (bijgenaamd Dieu, en hij sprak het niet tegen) kon bogen op een eindeloze rij kopstukken, stuk voor stuk politieke ijzervreters. Het waren machtige mannen, genre André Cools, Philippe Moureaux, Guy Mathot, Jean-Maurice Dehousse, Guy Coëme, Philippe Busquin, Jean-Claude Van Cauwenberghe, Robert Collignon, Charles Picqué. Een vrouw als Magda De Galan mocht ook meedoen, net zoals de anti-Vlaamse regionalist José Happart. Ze deelden de lakens uit in alle regeringen, in elke provincie, in (bijna) alle steden, en natuurlijk in de talrijke achter-, onder en tussenstructuren die ze bemanden.

Als de partij al eens in een diepe crisis raakte, kwam dat niet door de politieke tegenstand maar door haar eigen schuld. In 1991 werd André Cools vermoord, een complot waarin zijn voormalige poulain en PS-minister Alain Vanderbiest een rol speelde. Er kwam een gerechtelijk onderzoek naar de handel en wandel van de Luikse PS, en als gevolg daarvan moesten les trois Guys (Spitaels, Coëme en Mathot) tegelijk aftreden. Zulke existentiële crisissen werden bezworen omdat de PS altijd nieuw talent in de rangen had dat meteen kon doorstromen: Laurette Onkelinx belandde in 1992 in de regering-Dehaene, in 1993 kreeg ze daar het gezelschap van een andere neofiet, Elio Di Rupo. Vijfentwintig jaar later maken die twee nog altijd de dienst uit. Stilaan zijn ze zichzelf aan het overleven.

En dat in omstandigheden die nog veel slechter zijn dan bij vorige crisissen. De ooit zo machtige ‘socialistische zuil’ is uitgehold en vermolmd. Zeker, het Institut Emile Vandervelde houdt zich staande als de beste studiedienst van de Wetstraat. Maar verder? De PS was (of leek) een van de weinige socialistische partijen die amper last hadden van de crisis van de sociaaldemocratie die heel Europa treft. Schijn kan bedriegen. Tot in de jaren negentig beschikte ze nog over twee eigen dagbladen, Le Peuple en La Wallonie. Daar blijft niets van over. De relaties met het socialistische ziekenfonds zijn nog behoorlijk, bij de vakbond ligt dat anders: een significant deel van de militanten en zelfs van het (top)kader van de FGTB sympathiseert met de PTB-PVDA van Hedebouw.

Frédéric Daerden (PS).
Frédéric Daerden (PS).© BelgaImage

Fils à papa

Maar bovenal stokte de laatste jaren de doorstroming van politiek talent. Paul Magnette en een technocraat zoals Jean-Claude Marcourt zijn sterkhouders van een nieuwe(re) generatie, en Rudi Vervoort doet het steeds beter. Maar verder? Marie Arena en Rudy Demotte hebben dezelfde ambitie als hun voorgangers, maar missen het talent en de daadkracht voor de echte top. Emir Kir, de burgemeester van Sint-Joost-ten-Node, komt niet genoeg los van zijn Turkse achtergrond. Elio Di Rupo had gerekend op de politieke intuïtie en de machtshonger van Jean-Pascal Labille, maar deze geboren man-achter-de-schermen hield zijn publieke leven (wijselijk) na één regeringsdeelname voor bekeken – de deplorabele toestand van de Luikse federatie heeft zijn beslissing zelfs vergemakkelijkt. Dat aloude Luikse machtssocialisme wordt tegenwoordig belichaamd door twee fils à papa, twee politici die met de paplepel binnenkregen dat cumul niet de uitzondering maar de regel is, als ze al niet vinden dat de combinatie van het ambt van Kamerlid en burgemeester hen erfelijk in de schoot is geworpen: Frédéric Daerden (uit Ans) is zoon van wijlen ‘papa’ Michel Daerden, Alain Mathot (uit Seraing) is de zoon van Guy Mathot. Rond beiden hangt al een hele tijd de geur van schandalitis die vandaag de hele PS treft. In de Luikse regio, ooit het machtigste van alle PS-bastions, is volgens opeenvolgende peilingen PTB’er Raoul Hedebouw straks ook electoraal de sterkste. Elke nieuwe peiling voorspelt hetzelfde scenario: dat de PS haar ooit zo vaste kiezers bij tienduizenden verliest.

Zelfs als Elio Di Rupo de onvermoede kans zou kunnen grijpen om zijn partij uit het moeras te trekken, hoe en met wie zou hij dat doen? Zeker als de PS ook nog uit de regionale regeringen geflikkerd wordt? Overkomt haar dan wat de CVP in de vroege jaren negentig meemaakte: een massale uittocht van opportunisten? De exit van mensen die voor de PS kozen omwille van hun eigen ambities, hun zekerheid, het sociaal aanzien dat samenhangt met een functie in het PS-netwerk? Dan dreigt voor de Franstalige PS hetzelfde lot als voor de Franse PS, zeker indien de andere partijen elkaar vinden in een ‘Macron’-achtig verbond van liberalen, humanisten, ecologisten en de hoofdstedelijke middenklasse: weggejaagd uit het centrum, weggedrukt naar de marge van links, waar ineens een strijd moet worden uitgevochten die al vóór het einde van de Koude Oorlog gewonnen leek: die tegen de ex-communisten. En die zijn fitter, frisser en vooral socialistischer dan ooit tevoren.

Vorig jaar nog schreef Paul Magnette zijn politieke inzichten neer in een boekje met als titel La gauche ne meurt jamais, vertaald als Onsterfelijk links. Zou hij dat nu nog zo durven op te schrijven?

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content