De (s)preekstoel van Knack.be

Darwindag: ‘De biologie schijnt voorlopig te ontsnappen aan de ‘grondwet’ van de sterrenkunde’

De (s)preekstoel van Knack.be Knack.be maakt ruimte voor religie en levensbeschouwing

‘Waarom een Darwindag en geen dag voor Copernicus, Newton of Einstein?’ vraagt Christoffel Waelkens van Logia zich af.

Op 12 februari is het elk jaar Darwindag om de geboortedatum van de vader van de evolutietheorie te herdenken. Zijn Origins of Species (1859) betekenden een belangrijke verschuiving in de theorievorming van de biologie, maar ook in ons denken over de wereld en onze plaats erin in het algemeen. De wereld is compleet anders sinds Darwin.

Het is bekend hoe Darwin zijn inzichten formuleerde na zijn ontdekkingsreis naar de Galapagoseilanden, en ook dat hij in zijn interpretaties gesteund werd door de evolutiegedachte zoals die eerst was opgedoken in de aardwetenschappen. Daar was het inzicht gegroeid dat het aardoppervlak een geschiedenis heeft gehad, vanuit de gelaagdheid van rotsformaties als resultaat van de opeenvolging van verschillende episodes van sedimentering, met telkens ook andere fossiele resten van levende wezens, waarvan de oudste vandaag niet meer bestaan.

Darwindag: ‘De biologie schijnt voorlopig te ontsnappen aan de ‘grondwet’ van de sterrenkunde’

Het concept van ‘evolutie’ zal altijd in eerste instantie aan de biologie gelinkt worden, ook nu gebleken is dat het eigenlijk een begrip is dat alle natuurwetenschappen verbindt. Sinds Darwin hebben we geleerd dat ook de sterren, en zelfs het hele heelal in evolutie zijn, op tijdschalen die zo lang zijn dat het begrijpelijk wordt dat we het niet eerder hebben doorgehad. Het heelal is 14 miljard jaar geleden ontstaan, na verloop van tijd is het gestructureerd tot sterrenstelsels met sterren, rond die sterren planeten, en op zijn minst één van die planeten heeft de evolutie van leven mogelijk gemaakt.

De grote kosmische vragen van vandaag betreffen juist de ‘origins’ waarover Darwin het had: wat is de oerknal juist geweest, hoe zijn sterrenstelsels ontstaan, en sterren, en planeten, en op welke manier is het leven er gekomen? Op al die vragen variëren onze antwoorden van gedeeltelijk tot eerder beperkt. Het is duidelijk dat technische werkloosheid voor fundamentele wetenschap nog niet onmiddellijk dreigt.

Biologie als buitenbeentje

In die globale context van evolutie is de biologie merkwaardig genoeg in zekere zin een buitenbeentje. We spreken over ‘astrofysica’ en ‘astrochemie’, in de zin dat we geleerd hebben dat de wetten van de fysica en de chemie overal gelden en ons de leidraden geven om inzicht te verwerven in het geheel en de delen. Hetgeen – laat hierover geen verwarring bestaan – niet betekent dat we alles weten over die wetten. Integendeel, het is de kosmos met haar uiteenlopende omstandigheden die ons helpt om die natuurwetten beter te verkennen.

Maar ‘astrobiologie’ is iets anders: het is de wetenschap die ons moet leren begrijpen hoe en waar leven mogelijk is in de kosmos. En vandaag is dat nog niet helemaal een universele wetenschap: we hebben nog steeds geen weet van leven buiten onze omgeving. De biologie schijnt vooralsnog te ontsnappen aan de ‘grondwet’ van de sterrenkunde, het copernicaans principe, dat stelt dat er niets speciaals is met onze situatie in het heelal. Misschien is het morgen anders, maar vandaag is het een open vraag: of leven, al dan niet ‘intelligent’, een universeel verschijnsel zou zijn, is vaak een zaak van ‘believers’ en ‘non believers’, met voor elk argument een tegenargument. De enige manier om een wetenschappelijk antwoord te formuleren is blijven zoeken, en eventueel vinden.

Waarom dan een Darwindag en geen dag voor Copernicus, Newton of Einstein? Misschien omdat wij zoveel meer passioneel zijn over discussies tussen ‘believers’ en ‘non believers’ dan over wetenschappelijke vragen. Waarbij een merkwaardige paradox optreedt. Bij de vele theorieverschuivingen waarbij we ons wereldbeeld hebben moeten bijstellen, heeft nauwelijks iemand zich de vraag gesteld of die wereld niet een grote illusie is. Maar telkens we ons godsbeeld – en vermits we producten zijn van deze wereld, kan het niet anders dan dat we dit uitdrukken doorheen ons wereldbeeld – moeten bijstellen, wordt de nood aan een dergelijk beeld in vraag gesteld. Over de ultieme zins- en zijnsvragen heeft de wetenschap nochtans niets te zeggen. Erover zwijgen, is dan zeker een optie, maar de vragen onder de mat schuiven niet echt.

‘Achter iedere deur die ik open doe, doe jij een andere deur weer dicht. En zo blijf jij verborgen, nooit wordt er meer dan een tip van de sluier opgelicht.’ Zo zingt Boudewijn De Groot. Het wonder van ons bestaan is onuitputtelijk, en hopelijk zullen we nooit ophouden met ons daarover te verwonderen, in al onze verzuchtingen.

Partner Content