Vrije Tribune

CETA: ‘Wie lijdt hier gezichtsverlies?’

Vrije Tribune Hier geven we een forum aan organisaties, columnisten en gastbloggers

‘De acute aandacht voor het handelsverdrag tussen de EU en Canada (CETA) brengt een zeer belangrijke discussie aan het licht. Eén van de redenen waarom Wallonië en de Brusselse regering België vooralsnog geen toestemming geven om CETA te ondertekenen, is het investeringshoofdstuk van het verdrag’, schrijft Lisa Diependaele samen met Ferdi De Ville en Sigrid Sterckx (UGent).

Het zal velen verbazen, maar België heeft reeds 98 bilaterale investeringsverdragen ondertekend. De recentste dateren uit 2009 en 2010, en werden afgesloten met landen zoals Montenegro, Togo en Tadzjikistan. Ook de EU is niet aan haar proefstuk toe, en onderhandelde reeds meerdere akkoorden die een investeringshoofdstuk omvatten.

Concreet valt een investeringsverdrag uiteen in twee delen: de standaarden van bescherming en de procedures voor arbitrage. De standaarden van bescherming houden o.a. in dat landen verplicht worden om buitenlandse investeerders niet te discrimineren, ‘eerlijk en billijk’ te behandelen, en in geval van onteigening te compenseren. De procedures laten toe dat buitenlandse investeerders zich rechtstreeks op deze standaarden kunnen beroepen. Los van de nationale rechtssystemen kan via investeringsarbitrage een compensatie worden geëist van de staat, wanneer buitenlandse investeerders menen gediscrimineerd of onfair behandeld te zijn.

Deur wagenwijd open voor misbruik

Dit klinkt wellicht niet zo erg. In heel veel gevallen vinden we het immers helemaal niet zo’n slechte zaak als landen gehouden worden aan hun internationale verdragsverplichtingen. Politieke meningen die bv. het gezag van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in vraag stellen worden vaak – en meestal terecht – op verontwaardiging onthaald. Wat is er dan mis met het afdwingbaar maken van verplichtingen van staten ten aanzien van buitenlandse investeerders?

Zoals in het verleden duidelijk is gebleken, staat bij investeringsarbitrage de deur wagenwijd open voor misbruik. De standaarden van bescherming zijn zo breed, dat alle soorten maateregelen die ook maar enige invloed hebben op buitenlandse investeringen – de facto alle beleidsdomeinen – in aanmerking komen voor betwisting. Nieuwe belastingen? Onteigening van verwachte winst! (Corn Products v. Mexico, 2004) Intrekken van mijnconcessies wegens wetsovertredingen? Oneerlijk! (Quiborax v. Bolivia, 2006) Via het systeem van investeringsarbitrage worden al decennialang regeringen onder druk gezet om toch maar geen maatregelen te nemen die de winsten van buitenlandse investeerders zouden kunnen bedreigen.

Geen onpartijdige rechtbanken

De voornaamste reden waarom investeringsarbitrage vaak tot excessieve resultaten ten voordele van buitenlandse investeerders heeft kunnen leiden, is het feit dat verschillende procedurele aspecten buitenlandse investeerders enorm bevoordelen, en andere betrokken partijen benadelen en zelfs uitsluiten. Eerst en vooral is het zo dat – per definitie – enkel buitenlandse investeerders een klacht kunnen neerleggen. Daarnaast worden deze procedures vaak achter gesloten deuren gehouden, en worden andere betrokken partijen niet eens toegestaan om hun belangen te verdedigen. Daar komt nog bij dat de juridische principes die worden toegepast tijdens investeringsarbitragezaken enkel de belangen van de buitenlandse investeerders beschermen, niet die van eventuele andere betrokken partijen. Bovendien worden de beslissingen over de interpretatie en toepassing van die beschermingsstandaarden genomen door arbiters (aangesteld door de partijen zelf) wiens onafhankelijkheid in vraag kan worden gesteld. In de meeste zaken zijn de aangestelde arbiters immers advocaten die ook vaak investeerders vertegenwoordigen, en dus een bijzondere affiniteit hebben met hun belangen. Verder zijn er ook geen mogelijkheden tot beroep tegen de uitspraken van een arbitragetribunaal, en lopen de bedragen van opgelegde compensaties vaak zeer hoog op.

Omwille van de controverses die verschillende investeringsarbitragezaken reeds met zich meebrachten, komt het investeringshoofdstuk in CETA voor een deel aan deze problemen tegemoet, in de zin dat de standaarden van bescherming voorzichtiger geformuleerd zijn, en dat het recht van de staat om regulerend op te treden, bv. inzake milieu, expliciet wordt vermeld. Wat echter onvoldoende is veranderd zijn de procedures. De onderhandelaars van CETA hebben de investeringsarbitrage dan wel herdoopt tot ‘Investment Court System’, vele elementen van het oude systeem blijven behouden.

Voor de selectie en aanstelling van de arbiters worden wel een aantal voorwaarden opgelegd, maar een belangrijk deel van hun verloning blijft afhangen van het aantal zaken dat ze behandelen. Met andere woorden: hoe aantrekkelijker het systeem voor investeerders, hoe meer inkomsten voor de arbiters. Er zijn ook helemaal geen garanties inzake transparantie. CETA laat verschillende uitzonderingen toe, zodat grote delen van de procedures en bewijsvoering confidentieel kunnen blijven. Ook de mogelijkheden van derden om te participeren aan deze procedures blijven zeer beperkt. Zogenaamde ‘amicus briefs’ of andere tussenkomsten van derde partijen kunnen worden aanvaard, maar van harde verplichtingen is geen sprake. De organisatie van een beroepsprocedure wordt in de tekst van CETA slechts vermeld, de concrete invulling hiervan is niet opgenomen in het verdrag. Latere onderhandelingen zullen dit blijkbaar moeten waarmaken. Geen garanties dus.

Arbitragetribunalen nemen cruciale beslissingen. Zij geven een invulling en toepassing aan zeer breed geformuleerde beschermingsstandaarden, en hun interpretaties hebben vaak een belangrijke invloed op de regelgeving van staten inzake milieu, sociale zaken, volksgezondheid, en zoveel meer. Als onvermijdelijk gevolg wordt hierbij ook rechtstreeks en onrechtstreeks beslist over de belangen van derden. Bovendien is al meermaals aangetoond dat investeringsarbitrage wordt aangewend om staten onder druk te zetten om zich van ‘storende’ regelgeving te onthouden, en kan dit staten ook effectief ontraden om bepaalde maatregelen in het publiek belang te nemen.

Bepaalde herformuleringen van de beschermingsstandaarden zullen er misschien wel voor zorgen dat de allergrootste excessen in de toekomst worden vermeden, maar dit maakt van investeringsarbitrage nog geen rechtvaardige procedure. Het ‘hervormde systeem’ biedt onvoldoende garanties dat de belangen van alle belanghebbende partijen adequaat zullen worden vertegenwoordigd en juridisch gevaloriseerd. Het is en blijft ook het voorrecht van buitenlandse investeerders om procedures aan te vatten. Dit leidt tot het absurde resultaat dat een verdrag dat er zogezegd op gericht is discriminatie van buitenlandse investeerders op te heffen, nieuwe vormen van discriminatie in het leven roept.

Nood aan faire procedures

Door voorstanders van CETA wordt voornamelijk gewezen op de beloofde positieve gevolgen van CETA, zoals economische groei en natuurlijk jobs, en worden de risico’s verbonden aan investeringsarbitrage geminimaliseerd of ontkend. Dit biedt echter geen waarborgen op vlak van de uitkomsten, noch qua voordelen, noch qua risico’s. Waar de toekomst onzeker is, kunnen alleen adequate procedures garanties bieden. Voorstanders van CETA hebben dus ongelijk wanneer ze zeggen dat de huidige aanpassingen volstaan. Het is niet omdat dit de tekst is die vandaag nu eenmaal voorligt, dat we dan maar moeten verder doen met het creëren van procedures die niet aan essentiële vereisten inzake transparantie en participatie voldoen. Wat we nodig hebben zijn faire procedures, die garanderen dat de belangen van alle betrokken partijen worden gehoord.

De manier waarop, en in welke context, internationale verdragsverplichtingen worden geïnterpreteerd en toegepast, raken aan het hart van onze democratie en rechtstaat. Bezwaren tegen dit systeem wegzetten als linkse profileringsdrang, of suggesties om de democratie dan nog maar een beetje verder opzij te schuiven, zijn dan ook onbegrijpelijk. Wie akkoord gaat met het verder uitbouwen van een systeem dat niet aan essentiële voorwaarden inzake openheid en participatie voldoet, lijdt pas echt gezichtsverlies.

Lisa Diependaele: Doctoraatsstudent Politieke Filosofie (UGent)

Ferdi De Ville: Professor Europese Studies (UGent)

Sigrid Sterckx: Professor Ethiek en Sociale en Politieke Filosofie (UGent)

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content