(Achter)kleinkinderen van de collaboratie getuigen: ‘Papa Jean werkte mee aan de Holocaust’

Gaston Delbeke. 'Als mensen doodgaan, hebt ge verdriet,' zei mamie ooit, 'maar eenmaal ze onder de grond liggen stopt dat verdriet.' © .

Een vader en zijn dochter ontrafelden het schokkende oorlogsverleden van hun familie. ‘Meer dan 60 jaar werd een ‘vervloekt verleden’ achter slot en grendel gehouden. Dat slot breken we nu open’, schrijven Francis en Babette Weyns in een exclusief verhaal voor Knack.

Wat als de geschiedschrijving over de Tweede Wereldoorlog een deel van jouw persoonlijke geschiedenis wordt? In de vele gesprekken met onze grootmoeders, ouders of andere leden van de familie werd zelfs geen hint gegeven over de zware misdaden van Gaston Delbeke, grootvader, of Jan Van Ceulebroeck, stiefgrootvader. De weerzinwekkende verhalen werden uit de familiekroniek geschrapt en doelbewust vergeten.

De Tweede Wereldoorlog, zo blijkt uit ons onderzoek, voert ons naar een tot voor kort volstrekt onbekend familieverleden. Een verleden dat, zoals Jeroen Olyslaegers het in zijn muilpeer van een boek Wil omschrijft, ook bij ons vervloekt en verzwegen is. Als kleinzoon en achterkleindochter van een grootvader die ter dood werd veroordeeld voor collaboratie en van een stiefgrootvader die actief betrokken was bij de Holocaust, besloten we om het zwijgen te verbreken. Meer dan 60 jaar werd een ‘vervloekt verleden’ achter slot en grendel gehouden. Dat slot breken we nu open.

In de nazomer van 2009 komt mamie, onze (groot)moeder, op een zondagavond onaangekondigd op bezoek. Acht jaar eerder had ze haar man aan kanker verloren. Ze woont alleen in een klein appartement in het centrum van Gent.

Bij haar was kort voordien alzheimer vastgesteld. Daardoor vertelde ze soms vreemde en onsamenhangende verhalen. Die avond vertelt ze ons abrupt over het afscheid van haar vader. Als veertienjarig meisje mocht ze hem de dag voor zijn terechtstelling nog een laatste keer bezoeken in de gevangenis aan de Nieuwewandeling. Hij zat vast wegens collaboratie en zou worden gefusilleerd. Hij gaf haar nog een afscheidsbrief mee. We luisteren met open mond naar haar verhaal. Blikken worden uitgewisseld. De vader van mamie is een grote onbekende, er werd nooit over hem gesproken, niemand kent zijn naam. Los van de twijfel of haar verhaal wel echt is, rijst de grote vraag waarom dit nooit eerder ter sprake kwam. Het zet ons samen aan om in ons familieverleden te duiken. Als houvast hebben we één naam en één foto. Puzzelstukken vallen in elkaar. We vinden de eerste aanwijzingen. En die zijn schokkend.

Een legerofficier die door Gaston Delbeke eertijds gedeporteerd werd, krijgt de toestemming van het Krijgsauditoriaat om op te treden als officier van het strafpeloton en om het genadeschot te geven.

Onze (over)grootvader: Gaston Delbeke

Op tien september 1940, vier maanden na de bezetting van België door Duitsland, treedt Gaston Delbeke in dienst van de Gentse Sicherheitsdienst (SD) – in de volksmond ‘Gestapo’ – de toenmalige Duitse internationale inlichtingendienst. De Belgische SD heeft haar hoofdzetel in Brussel en opereert vanuit kleinere cellen in Antwerpen, Gent, Luik en Charleroi. De Gentse SD neemt haar intrek in een villa aan het Graaf De Smet De Nayerplein 16, bij de Krijgslaan. De kelder wordt ingericht voor ‘verscherpte verhoren’ – ondervragingen waarbij geweld gebruikt mocht worden om bekentenissen af te dwingen.

Gaston Delbeke is op dat moment 27 jaar, en komt uit een – op z’n zachtst gezegd – problematische gezinssituatie. Delbeke drinkt zwaar, is vooral agressief wanneer hij dronken is en woont met zijn dochter van 6 in bij moeder en stiefvader. Ondanks het werk bij zijn vader, die in koloniale waren handelt, stapelt Delbeke de schulden op. Een nieuwe job is welkom. Gaston Delbeke bezit geen politieke partijkaart (bij zijn sollicitatie raadt een SD-officier aan om zich een VNV-partijkaart aan te schaffen), heeft ook geen politieke voorkeur, maar gaat toch in dienst bij de Duitse bezetter. Zijn troeven: hij begrijpt Duits, het gezin Delbeke woont vlak bij de SD, en hij heeft er geen problemen mee om fysiek geweld te gebruiken.

De eerste twee jaar werkt Gaston Delbeke als chauffeur voor de SD en helpt hij Duitse SD-agenten met ondervragingen. In 1942 legt hij het examen voor tolk (‘Dolmetscher’) af. Hij zakt voor het taalexamen maar kan toch als tolk aan de slag, wellicht omdat hij bij ondervragingen een grote ijver in het afdwingen van bekentenissen heeft getoond. Delbeke staat snel bekend als een ‘beruchte Gestapo-agent’ die extreem geweld niet schuwt. Hij zet een zwarte handel op, ontvangt steekpenningen en deinst er niet voor terug om zijn slachtoffers te bestelen en naar een concentratiekamp in Duitsland te laten deporteren.

In 1943 verergert het drankprobleem van Delbeke. Wanneer hij ’s nachts in het stadcentrum van Gent stomdronken zijn dienstpistool afvuurt, wordt hij voor onbepaalde duur geschorst. Gaston Delbeke moet naar Brussel, krijgt er een tijdelijke post als bewaker van internationale transporten en moet een militaire opleiding volgen. Een paar maanden later wordt hij naar de Geheime Feldpolizei (GFP) in de regio Oudenaarde-Ronse gedetacheerd. De GFP maakt deel uit van de Militärverwaltung en wordt ingezet om verzetsstrijders en vijandelijke inlichtingsnetten op te sporen en huiszoekingen te verrichten. In Ronse en Oudenaarde gaat Gaston Delbeke als nieuw lid van de GFP voluit en neemt actief deel aan talloze razzia’s waarbij verdachten opgepakt, bestolen, ‘verscherpt’ verhoord, mishandeld en gedeporteerd worden naar Duitse concentratiekampen. Een aantal onder hen keert nooit meer terug.

Op 25 augustus 1944, onder druk van de oprukkende geallieerde troepen, vraagt en krijgt Delbeke het akkoord van SS-Hauptsturmführer Albrecht om samen met leden van de SD en de GFP naar Nederland te vluchten. Op 30 augustus worden alle dossiers van de Gentse SD in een park achter het Sint Pietersstation verbrand. Op 2 september, ’s avonds laat, vertrekken een zestigtal SD’ers en GFP’ers vanop de Korenmarkt in Gent. In 10 personenwagens en één bestelwagen vluchten ze via een korte tussenstop in Antwerpen naar Nederland, om uiteindelijk in het Friese Leeuwarden te arriveren.

Jan Van Ceulenbroeck wordt ‘de beul’ genoemd. Hij verklikt opzettelijk gevangenen aan zijn kampoversten en aarzelt ook niet om gevangenen zonder enige aanwijsbare reden te doden.

Gaston Delbeke wordt kok voor het nieuw gevormde Aussenkommando van de SD en de SIPO (Sicherheitspolizei). Na een hevig conflict met de Hauptsturmführer biedt Delbeke aan om als werkwillige arbeider naar Duitsland te reizen. Hij vlucht naar Wolfenbüttel, in Neder-Saksen. Hij wordt door de Amerikaanse geallieerden aangehouden en ingezet als tolk, maar hij besluit niet mee naar Berlijn te reizen en keert terug naar België.

Eind mei 1945 geeft hij zich aan in het interneringscentrum in Verviers en wordt hij overgebracht naar de Nieuwewandeling in Gent. De getuigenissen en beschuldigingen voor verklikking, mishandeling, foltering en deportatie stapelen zich op, zeker nadat de Krijgsauditeur in Het Laatste Nieuws van september 1946 een oproep doet naar getuigen die ooit met Gaston Delbeke te maken hadden. Delbeke wordt ter dood veroordeeld en op 29 mei 1948, samen met zes andere SD’ers, op de schietbaan op de De Pintelaan in Gent gefusilleerd. Een van de slachtoffers, een legerofficier die door Gaston Delbeke eertijds gedeporteerd werd, krijgt de toestemming van het Krijgsauditoriaat om op te treden als officier van het strafpeloton en om het genadeschot te geven. Gaston Delbeke was net 35 geworden.

Rachelle Verhaegen, de echtgenote van Gaston en onze (over)grootmoeder, wordt op 14 september 1944 aangehouden en verhoord. Haar huis werd op 6 september, de dag van de Gentse bevrijding, door een woedende bevolking volledig vernield. Ze verklaart dat ze al voor de oorlog op gespannen voet leefde met haar man. Dat ze door hem geslagen werd en dat ze regelmatig namen van verdachten uit zijn notitieboekje doorgaf aan een contactpersoon bij de Witte Brigade. Ondanks de twee getuigenissen van leden van de Witte Brigade die haar verhaal bevestigen, blijft ze nog weken in de Nieuwewandeling opgesloten. Het verhaal van Rachelle blijft vaag en moeilijk op te helderen. Pas vijfentwintig jaar na de oorlog vinden we nieuwe sporen.

In augustus 1970, na een tweede mislukt huwelijk, hertrouwt Rachelle met Jan Van Ceulebroeck. Ze leert hem kennen in een café aan het Sint-Pietersstation, waar Van Ceulebroeck als kelner werkt. Jan (of Papa Jean, zoals de kleinkinderen hem noemen) is elf jaar jonger. Het is een verstandshuwelijk, eerder dan grote liefde. Precieze informatie over Jan Van Ceulebroeck ontbreekt, hoewel soms verteld werd dat ‘Jean’ twintig jaar gevangenis achter de kiezen had wegens collaboratie. Eind jaren tachtig vertelde (groot)vader nog dat Jean Van Ceulebroeck als chauffeur bij het Nationalsozialistisches Kraftfahrkorps (NSKK, een gemotoriseerde afdeling van de NSDAP) voor Organisation Todt heeft gewerkt, en daarvoor na de oorlog een gevangenisstraf kreeg. De zaak is rond, zo lijkt het, meer informatie is er niet.

Tot we in de historische bronnen beginnen te graven. Ze geven alle geheimen prijs.

De ongeveer 150 bewakers doden tijdens de helletocht 1500 van de 5000 gevangenen.

Onze stief(over)grootvader: Jan Van Ceulebroeck

Jan Van Ceulebroeck trad in december 1942 toe tot het Schutzkommando (SK) van Organisation Todt. Organisation Todt voerde bouwopdrachten uit voor de Duitse Wehrmacht, zoals bijvoorbeeld de aanleg van de Atlantikwall. De bewakingsopdrachten waren in handen van het SK, die wapens droegen en een militaire opleiding kregen. Van Ceulebroeck is op het ogenblik dat hij in dienst gaat net achttien geworden. Na een korte militaire training in een van de SK-kampen wordt hij naar Rusland gestuurd om daar als bewaker aan de slag te gaan. Hij wordt gepromoveerd tot Kameradschafsführer (te vergelijken met de graad van onderofficier in het Duitse leger) en krijgt de leiding over 8 tot 12 bewakers.

Van Ceulebroeck wordt al snel een van de meest gevreesde bewakers in het Oost-Pruisische concentratiekamp Seerappen (nu Ljublino in Polen) – een kleiner kamp dat samen met 37 andere sub-kampen deel uitmaakt van het grote concentratiekamp Stutthof. In Seerappen ligt een belangrijke Duitse militaire luchtmachtbasis. De gevangenen komen uit Polen, Hongarije en Tsjecho-Slowakije en zijn merendeels Joodse vrouwen. Ze worden in mensonterende omstandigheden ingezet om de luchtmachtbasis te onderhouden. Jan Van Ceulebroeck wordt ‘de beul’ genoemd. Hij verklikt opzettelijk gevangenen aan zijn kampoversten, waarna die zwaar mishandeld worden en dagen zonder eten worden gezet. Hij aarzelt ook niet om gevangenen zonder enige aanwijsbare reden te doden.

Op 23 januari 1945 is het Russische Rode Leger opgerukt tot amper 50 kilometer van Stutthof. Onder druk van dat leger vertrekt drie dagen later een colonne gevangenen vanuit onder meer Seerappen te voet naar Königsberg, aan de Baltische Zee (nu Kaliningrad). Wie ziek of te zwak is, wordt achtergelaten en doodgeschoten door de SS of SK-bewakers. De rest ploegt zich door de metersdikke sneeuw en in de vrieskou een weg naar hun bestemming. Wie neervalt, wordt afgemaakt en achtergelaten. In Königsberg worden de overgebleven gevangenen zonder eten opgesloten in de kelders van een verlaten suikerfabriek.

Daarna gaat het van Königsberg naar het 50 kilometer verderop liggende stadje Palmnicken. De duizenden gevangenen worden tot looppas gedwongen. Wie niet meekan, wordt de gracht ingeduwd en afgemaakt. De grond is te hard bevroren om de doden te begraven en er is te weinig tijd. De hele weg ligt bezaaid met lijken. De ongeveer 150 bewakers doden tijdens de helletocht 1500 van de 5000 gevangenen. Van Palmnicken gaat het verder naar het kuststadje Pilow, van waaruit tienduizenden Duitsers via boten pogen te vluchten voor het naderende Russische leger. Voor de Joodse gevangenen zijn er geen boten. Tussen elf uur ’s avonds en vijf uur ’s morgens wordt telkens een groep van twee tot driehonderd gevangenen van de groep afgescheiden. Ze worden naar de kust gebracht, waar ze voor de keuze worden geplaatst: zwemmen in het ijskoude water of de kogel.

Jan Van Ceulebroeck behoorde tot het kleine groepje van vijf of zes Belgische bewakers die actief aan de Holocaust deelnemen. Hij wordt op 30 juni 1945 aangehouden, komt in februari 1946 terug vrij, om anderhalve maand later weer aangehouden te worden. Tot dan houdt hij vol dat hij enkel als chauffeur voor Organisation Todt gewerkt heeft. Jan Van Ceulebroeck wordt in februari 1948 ter dood veroordeeld. In 1951 wordt zijn straf in 25 jaar dwangarbeid omgezet. In augustus 1962 komt hij voorwaardelijk vrij en in 1968 ontmoet hij Rachelle Verhaegen.

‘Als mensen doodgaan hebt ge verdriet, ‘ zei mamie ooit, ‘maar eenmaal als ze onder de grond liggen stopt dat verdriet’. Samen met de doden en haar verdriet begroef ze haar verleden. Niet zonder huiver, soms met tegenzin, maar met een onverklaarbare wil halen wij het weer naar boven. Stopt het hier? Vol onbegrip staren we onze geschiedenis tegemoet.

De Canvas-serie Kinderen van de collaboratie besteedt op dinsdag 12/12 uitgebreid aandacht aan de rol die Belgen speelden bij de Jodenvervolging. Een week later, in de slotaflevering, komt de beeldvorming over de collaboratie aan bod.

‘VAN GROOT HISTORISCH BELANG’

Vader en dochter Weyns lieten zich bij hun zoektocht bijstaan door Koen Aerts (UGent) en professor Bruno De Wever (UGent), autoriteiten inzake collaboratie tijdens de Tweede Wereldoorlog. Vooral het verhaal van Jan Van Ceulebroeck, een Vlaamse collaborateur die aan het Oostfront in Polen talloze gevangen vermoordde en zo actief meewerkte aan de Holocaust, is volgens De Wever uniek en van groot historisch belang. ‘Een aantal Belgische collaborateurs was actief bij de uitroeiing van Joden betrokken’, aldus De Wever. ‘Voor historici is dat geen nieuwe ontdekking, maar zelden of nooit werd een geval zo nauwgezet gedocumenteerd.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content