50 jaar na de brand in de Innovation: aanslag of ongeval?

In de puinhopen van de Innovation werd nooit een spoor van Swinnens ouders teruggevonden. © .
Jeroen de Preter

Was de brand in de Brusselse Innovation, volgende week precies vijftig jaar geleden, een aanslag of een ongeval? Johan Swinnen, zoon van twee slachtoffers en gewezen fractiesecretaris van de N-VA, toont zich in een sleutelroman stellig overtuigd van kwaad opzet. Historicus Siegfried Evens is even stellig overtuigd van het tegendeel.

Op maandag 22 mei 1967 stappen Modest Swinnen en Simone Jacobs in hun blauwe Opel Record voor een rit naar Brussel. Doel van de reis is de Innovation, majestueus warenhuis in de Nieuwstraat. In de Innovation loopt op dat ogenblik een Amerikaanse veertiendaagse, maar volgens Johan Swinnen, in die dagen een ontluikende puber van dertien jaar, was het niet die ‘U.S. Parade’ die zijn ouders naar Brussel had gelokt. ‘Wij verzamelden thuis de kroonkurken van Nosta-melkflessen’, vertelt Swinnen, gepensioneerd professor fotogeschiedenis. ‘Op die kroonkurken vond je Kuifjespunten. Omdat die punten tijdens de Amerikaanse veertiendaagse dubbel telden, wilden mijn ouders hun kurken – een schoendoos vol – gaan omwisselen. Een verkoopster van de Innovation vertelde me dat ze, kort voor het uitbreken van de brand, nog met mijn ouders gesproken heeft. Ze herinnerde zich een hoffelijk, bijzonder vriendelijk echtpaar, dat ze helaas niet verder kon helpen. De Kuifjespunten konden op maandag niet ingewisseld worden. De verkoopster heeft mijn ouders dan voorgesteld om zich te begeven naar de uitgeverij Lombard, aan het Zuidstation. Mogelijk zouden ze dat die middag ook gaan doen, maar eerst wilden ze iets gaan eten in het restaurant van de Innovation.’

Op de band zou te horen zijn hoe ‘Delphine’, de vrouw die de brandstichting zou hebben gecoördineerd, na verloop van tijd overgaat tot bekentenissen.

Johan Swinnen zou nooit nog iets van zijn ouders vernemen. Wellicht iets voor halftwee ’s middags breekt een brand uit die aan – afhankelijk van de bron – 251 tot 323 zielen het leven zal kosten. In de puinhopen van de Innovation werd nooit een spoor van Modest Swinnen en Simone Jacobs teruggevonden.

Smoking gun

In Happening, een sleutelroman van Johan Swinnen die deze week wordt voorgesteld, vertelt de auteur uitvoerig over het drama. Over hoe het hem persoonlijk heeft getekend. Maar ook en misschien wel vooral: over hoe het zich kon voltrekken. Swinnen wil aantonen dat de brand geen ongeluk maar een aanslag was, en zegt bovendien heel zeker te weten wie de daders waren. De vermeende daders kregen in het boek gefingeerde namen, maar Swinnen laat er zowel in gesprekken als in zijn verantwoording geen twijfel over bestaan: de drie daders en hun medeplichtigen bestaan echt, en ze zijn bijna allemaal nog in leven.

Bijzonder zware aantijgingen dus, en daar was zowel Swinnen als zijn uitgeverij Vrijdag zich duidelijk van bewust. In de aanloop naar de presentatie kregen slechts twee Belgische media (Knack en VRT) het boek te lezen. Bovendien werden die media verplicht om een contract te tekenen dat absolute geheimhouding inhield. Mogelijk ging het hier om een poging het te verwachten mediacircus zo goed mogelijk te regisseren. Al valt ook niet uit te sluiten dat Vrijdag en Swinnen op die manier wilden verhinderen dat het al voor publicatie tot processen en/of een eventueel publicatieverbod zou komen.

Ondenkbaar was die laatste mogelijkheid zeker niet. Swinnen stelt dat hij zijn boek voor een belangrijk deel baseert op relatief recente gesprekken die hij had met medeplichtigen en of daders. In zijn verantwoording noemt hij een van die gesprekken zelfs de ‘smoking gun’, oftewel het ultieme bewijs van een theorie die hij al decennia onderzoekt: de brand in de Innovation werd aangestoken door jonge communisten. Hun aanslag was een antwoord op de provocatie die de Amerikaanse veertiendaagse in hun ogen was.

Swinnen zegt dat hij al minstens dertig jaar onderzoek doet naar de brand. Maar de behoefte om er ook een boek over te schijven kwam er pas enkele jaren geleden, na een bijzondere, wat bizarre ontmoeting met een vrouw die in zijn boek een hoofdrol zou krijgen. Delphine Lafontaine heet ze in zijn boek. ‘Ze was dan ook mijn fontaine, mijn belangrijkste bron.’

Op het ogenblik van de brand liep een Amerikaanse veertiendaagse. 'Yankee-propaganda', riepen actiegroepen.
Op het ogenblik van de brand liep een Amerikaanse veertiendaagse. ‘Yankee-propaganda’, riepen actiegroepen.

Swinnen ontmoette zijn bron naar eigen zeggen op een receptie. ‘Ik kende haar vaag vanuit de wereld van de fotografie, zoals ze mij ook wel vaag kende’, vertelt hij. ‘Toevallig kwam het onderwerp op 1967, het jaar van de brand. Ze praatte over het wilde leven van vroeger, en over haar engagement binnen het feminisme en het Waalse socialisme. Toen ze me haar naamkaartje gaf, is de bel gaan rinkelen. Op dat kaartje stond, naast de naam van haar man, ook haar meisjesnaam. Meteen kon ik de link leggen naar de vrouw van wie ik toen al vermoedde dat ze coördinator van de aanslag was. Die avond nog ben ik in mijn archief gedoken. Vervolgens heb ik met haar contact opgenomen. Of we, in het kader van mijn werk als docent, eens wat uitgebreider konden praten over de jaren zestig en de commune waar ze deel van uitmaakte. Dat kon.’

Niet veel later volgt er een gesprek. Daar zou, behalve de inmiddels bejaarde ‘Delphine’ en haar partner, ook nog een derde betrokkene aan hebben deelgenomen. ‘Ze was een van de drie bommenleggers, de vrouw die ik in het boek Suzanne noem’, zegt Swinnen over haar.

Swinnen nam het gesprek met de drie op. Op de band – die de auteur om juridische redenen niet wil laten beluisteren – zou te horen zijn hoe ‘Delphine’, de vrouw die de brandstichting zou hebben gecoördineerd, na verloop van tijd overgaat tot bekentenissen. Swinnen: ‘Ze heeft me gezegd wat ik haar ook in mijn boek laat zeggen. “Ik voel me verantwoordelijk, maar niet schuldig.” Dat ze dat vertelde tegen iemand die zijn beide ouders in die brand verloren heeft, wist ze niet. Bijna niemand wist dat. Haar biecht kun je beschouwen als een cadeau voor het feit dat ik er de afgelopen vijftig jaar met bijna niemand over heb gepraat.’

Dreiging

Een bomaanslag dus, gepleegd door communistische studenten, allen lid van een commune. Hoe krankzinnig die theorie vandaag misschien kan klinken, nieuw is ze absoluut niet. In zijn boek De brand in de Innovation, nog een ander nieuw, en niet gefictionaliseerd werk over het thema, gaat ook de jonge historicus Siegfried Evens op zoek naar de oorzaken van de ramp. Evens verwerpt de theorie van een aanslag categorisch, maar beschrijft wel hoe er aanvankelijk ernstig met die mogelijkheid rekening werd gehouden. Zo schrijft hij dat er in de dagen voor de brand verschillende keren met een bomaanslag op de Innovation werd gedreigd. De dreiging kwam van kleine en minder kleine communistische actiegroepen, die in de U.S. Parade een provocatie zagen. Dat het warenhuis die actie op het getouw had gezet op een ogenblik dat Amerika het communistische Noord-Vietnam aan het bombarderen was, werd in de pamfletten die er destijds werden uitgedeeld, zonder meer wraakroepend genoemd. ‘De U.S. Parade is een belediging die uitgewist moet worden’, klonk het in een van de geschriften. ‘Er moet zo vlug mogelijk een einde worden gemaakt aan dit manoeuvre voor Yankee-propaganda met commerciële dekmantel.’ Dreigende woorden, en daar blijft het niet bij. In de week voorafgaand aan de brand werden in en rond het warenhuis meer dan eens betogingen gehouden. Sommige demonstranten wierpen daarbij met (onschuldige) bommetjes, een andere keer werd een Amerikaanse vlag in brand gestoken.

In pamfletten wordt de directie afgedreigd. 'De U.S. Parade is een belediging die uitgewist moet worden.'
In pamfletten wordt de directie afgedreigd. ‘De U.S. Parade is een belediging die uitgewist moet worden.’

In die broeierige context mag het niet verbazen dat zowel pers, justitie als de directie van de Innovation een aanslag bijzonder plausibel achtten. En dat een actiegroep zelfs openlijk in het vizier komt. In meer dan één krant werd destijds gewezen in de richting van de kleine, maar radicale communistische beweging ‘Action pour la paix et l’indépendance des peuples’ (APIP).

Persmisdrijf

Wie het boek van Swinnen met die wetenschap in het achterhoofd leest, kan moeilijk een andere conclusie trekken. De auteur is ervan overtuigd dat de brand het gevolg was van een aanslag van de APIP, in het boek ‘Commune Ché’ genoemd.

De fictionalisering lijkt dus in de eerste plaats een wat bedenkelijk trucje, een juridisch beveiligingsmechanisme dat de auteur toestaat te zeggen wat hij wil zeggen, zonder vervolging te riskeren.

Eerder, tijdens een uitgebreid gesprek, had Swinnen aan Knack verklaard waarom hij het resultaat van dertig jaar onderzoek niet in een non-fictieboek, maar wel in de vorm van een sleutelroman wou verwerken. Als eerste reden noemde Swinnen toen de ruimte voor nuance die de romanvorm hem gaf. ‘In een roman is er plaats om te laten zien hoe mooie, op zich verdedigbare idealen heel snel kunnen verglijden, en uitmonden in gruwelijk geweld’, vertelde Swinnen. ‘Het mooie, ik durf zelfs te zeggen menselijke van Delphine is dat ze, ondanks haar geloof in die heilige missie, op het cruciale moment kennelijk ook wel heeft getwijfeld. Ze vertelde me dat ze nog haar best gedaan heeft om de onderneming een halt toe te roepen.’ Tegelijk gaf Swinnen toe dat er ook een belangrijke juridische reden was om dit verhaal te fictionaliseren. ‘In de weken voor de publicatie van mijn boek heb ik vaak samengezeten met juristen. Op hun verzoek heb ik een aantal passages minder herkenbaar gemaakt, of zelfs gewoon weggelaten. Ik wou het risico op een persmisdrijf zo klein mogelijk houden.’

Scoutskamp

Swinnen zegt dat hij vandaag geen processen en vervolging vreest. Omdat hij zich beschermd weet door de romanvorm. Maar ook omdat hij heel erg zeker is van zijn zaak. Of die zekerheid ook gewettigd is? Heeft hij het thema niet al te zeer met een tunnelvisie benaderd? Een haast neurotische dwang naar een sluitende verklaring waar slachtoffers van grote drama’s weleens vaker onder lijden? Swinnen schudt het hoofd. ‘Ik ben een kunsthistoricus, decennialang hoogleraar geweest. Ik weet ondertussen wel wat kritisch onderzoek van bronmateriaal is. En er is veel materiaal, waarin de aanwijzingen voor het rapen liggen. Wie zich in de pamfletten en de correspondentie uit die tijd verdiept, zíét die jongeren gewoon escaleren. En dan zijn er binnen die groep een paar radicalen die nog verder willen gaan, een van hen – in mijn boek noem ik hem Bernard – gaat zelfs zo ver dat hij zelf in de brand is gebleven. Het klinkt misschien gek, maar je zou de sfeer binnen die commune kunnen vergelijken met een scoutskamp, waar er ook altijd een moment is waarop het uit de hand kan lopen. Meestal loopt dat goed af, maar soms loopt dat mis, met dramatische gevolgen.

In pamfletten wordt de directie afgedreigd. 'De U.S. Parade is een belediging die uitgewist moet worden.'
In pamfletten wordt de directie afgedreigd. ‘De U.S. Parade is een belediging die uitgewist moet worden.’

Je moet ook de historische context goed begrijpen. (denkt na) Onlangs zag ik de verfilming van American Pastoral, de roman van Philip Roth. Die film frappeerde me enorm. De vader vraagt hier aan zijn dochter, die net een aanslag heeft gepleegd, wie haar de opdracht heeft gegeven. Haar antwoord: “President Johnson.” Die passage had uit mijn boek kunnen komen. De leden van de Commune Ché voelden zich soldaten, uitvoerders van een hogere missie. Je moet ook goed beseffen dat de helft van de professoren aan de ULB op dat ogenblik communist was. Dat zal ook wel afgestraald hebben op de studenten, nee? Er zijn aanwijzingen dat minstens een deel van de studenten op de hoogte was van wat er in de Innovation ging gebeuren. Zo is er de getuigenis van de secretaresse van de decaan van de ULB. Ze heeft aan de politie verklaard dat ze die dag op de campus al vanaf halfeen studenten zag rondlopen met transistorradio’s tegen hun oor. Toen rond halftwee de eerste berichten over de brand binnenliepen, werd er een feestje gebouwd. Die verklaring zit in het dossier, maar er is verder nooit iets mee gedaan. Terwijl mij dat toch een nuttige getuigenis lijkt. Een secretaresse zuigt zoiets toch niet zomaar uit haar duim?’

Adamskostuum

Een cruciale vraag is in dit stuk nog niet beantwoord. Uit het gerechtelijk dossier, dat zowel Swinnen als historicus Evens heeft bestudeerd, blijkt dat de leden van de APIP in de weken en maanden na de brand wel degelijk verhoord zijn. Details van die verhoren lekten trouwens al heel snel uit in de pers. Zo berichtte het al lang ter ziele gegane weekblad Special begin juni dat een jonge vrouw, lid van de APIP, tijdens het verhoor haar glas water leeggoot omdat ze niet uit een ‘imperialistisch’ glas wenste te drinken. Over een ander lid van de commune wordt geschreven dat die in adamskostuum bij de politie arriveerde voor verhoor. Het artikel in Special verscheen nauwelijks 10 dagen na de feiten, en lijkt gebaseerd op een lek bij de gerechtelijke politie. Special meende te weten dat een politieke aanslag ‘hypothese nummer één’ was bij de onderzoekers. Het is, vijftig jaar later, ook nog altijd de overtuiging van Swinnen. Maar of hij ook weet waarom die hypothese al relatief snel naar het rijk der fabelen werd verwezen? Swinnens antwoord op die vraag is misschien wel het minst overtuigende deel van zijn verhaal, niet in de laatste plaats omdat er geen enkel bewijs voor is. Hij beweert dat er, nauwelijks een week na de brand, vergaderd is met kopstukken van justitie, politiek en de Innovation. Samen zouden ze tot het besluit zijn gekomen dat het ‘in het belang van de natie’, aangewezen was om de mogelijkheid van een aanslag uit te sluiten. ‘Dat kwam iedereen beter uit’, zegt Swinnen. ‘De Innovation was niet goed verzekerd en stond er financieel niet zo goed voor. Het uitbetalen van de slachtoffers had het einde kunnen betekenen van de Innovation, een keten die op dat ogenblik meer dan 5000 mensen in dienst had. Omdat ook de politiek elke mogelijke aansprakelijkheid of verantwoordelijkheid uit de weg wou gaan, is men samen naar een oplossing gaan zoeken.

In pamfletten wordt de directie afgedreigd. 'De U.S. Parade is een belediging die uitgewist moet worden.'
In pamfletten wordt de directie afgedreigd. ‘De U.S. Parade is een belediging die uitgewist moet worden.’

Daar komt nog bij dat sommige daders uit gegoede families kwamen. De jonge vrouw die in mijn boek Marie heet, bijvoorbeeld. Ze was de dochter van een professor – het geweten van die tijd, en een Brusselse topadvocaat. Een schatrijk koppel dat in een chique villa in Ukkel woonde maar niet kon verhinderen dat hun dochter aangetrokken werd door de commune, de seks, de anarchie, en het grote avontuur. Marie, die volgens mijn informatie nog altijd leeft, is een van de drie bommenleggers. Er zijn getuigenissen die vertellen dat ze dezelfde middag nog aan het tennissen was met haar vriendje in Ukkel. Niet veel later hebben haar ouders haar verstopt in een dure privé-universiteit in Zwitserland.’

Fantasten

Een straf verhaal is het, dat zeker. Maar is het ook echt waar? Siegfried Evens is – zacht uitgedrukt – niet overtuigd. Hij schreef als student geschiedenis zijn eindverhandeling over het drama in de Innovation. Hij kreeg er een grootste onderscheiding voor, en herwerkte ze tot zijn vorige week verschenen boek.

Over de inhoud van Swinnens boek kan Evens uiteraard niks zeggen, die moest volgens het contract tot 17 mei geheim blijven. Maar Evens las al wel de promotekst. ‘Daarin wordt beweerd dat Swinnen “de mythe van een ongeluk doorbreekt”. Roman of niet, als je een dergelijke claim maakt, moet je wel met harde bewijzen komen. En het zou mij zeer verbazen als Swinnen die heeft. Ik heb met tientallen getuigen gesproken. Ik heb het volledige gerechtelijke dossier en het dossier van de brandweer ingekeken. Ja, daar zitten documenten, notities en aantekeningen in die de wenkbrauwen doen fronsen. Wellicht zijn dat grotendeels dezelfde “geheime” documenten waar Swinnen het over heeft. Vraag is dan of hij die bronnen wel voldoende kritisch heeft bekeken. De onderzoekers van toen hebben dat in elk geval wel gedaan. Ze hielden ook echt rekening met de mogelijkheid van een aanslag. Alleen: telkens weer bleken de sporen in die richting dood te lopen, of leidden ze naar fantasten en gekken.’

Volgens Evens was de ramp met ‘aan de zekerheid grenzende waarschijnlijkheid’ een ongeval. De historicus beroept zich voor die these op het onderzoek van drie experts, die de oorzaken van de brand destijds uitvoerig hebben onderzocht. Volgens hen werd de ramp getriggerd door een vonkje in een tl-buis, bij de afdeling kinderkleding, de plek waar verkoopster Marie-Therèse Vanderhaegen als eerste alarm had geslagen. Het vonkje werd een uitslaande brand omdat het in aanraking kwam met gas, dat zich langzaam en ongemerkt had opgestapeld boven het valse plafond. Evens: ‘Dat gas is meteen ook de verklaring voor de vraag die zo veel mensen is blijven bezighouden: hoe kon het vuur zich zo snel verspreiden?’

Aanslag? Volgens onderzoekers werd de ramp getriggerd door een vonkje in een tl-buis.
Aanslag? Volgens onderzoekers werd de ramp getriggerd door een vonkje in een tl-buis.

Evens voegt daar nog aan toe dat volledige zekerheid in deze zaak utopisch is. ‘Omwille van de intellectuele eerlijkheid zeg ik: dit is een hypothese. Een wetenschappelijke en bijzonder overtuigende, maar wel: een hypothese. Honderd procent zekerheid kan ik niet geven. Om die ene procent twijfel weg te nemen, zouden we fysieke, materiële bewijzen moeten hebben, en die heeft men in het puin dat deze bijzonder verwoestende brand heeft aangericht, niet kunnen terugvinden.’

Maar of dat ook betekent dat Evens de deur op een kier houdt voor alternatieve verklaringen, zoals die van Johan Swinnen? Nee.

‘Ik heb de indruk dat zijn theorie niet zo goed in elkaar zit. In de promotekst van het boek las ik dat er volgens hem verschillende bommen zijn gelegd. Dat is, na alles wat ik over deze ramp gelezen heb, uiterst onwaarschijnlijk, om niet te zeggen onmogelijk. Geen enkele getuige heeft bommenleggers gezien. Nergens zijn sporen van een explosie gevonden, en ook de manier waarop het vuur zich heeft verspreid wijst niet in die richting.’

Johan Swinnen zegt dat hij de masterproef van Evens gelezen heeft, maar dat het werk hem niet overtuigde. ‘Ik heb met mensen gesproken die de verantwoordelijkheid voor de brand op zich nemen. Ik heb namen en adressen van de bommenmakers. En ik heb de dossiers van de Duitse, met de Belgische actiegroep bevriende Kommune 1 gelezen. (zie kaderstuk) Nauwelijks een dag later verheerlijkten ze de brand in de Innovation als een ‘happening’. Er is bewijs dat kopstukken van de Kommune I nauwe contacten onderhielden met de vrienden in België. En dat de brand in de Innovation wel degelijk tot voorbeeld strekte, hoeft niet meer bewezen te worden. Nog geen jaar later zijn er aanslagen in Duitsland geweest. Ulrike Meinhof, die toen nog een journaliste was voor het linkse blad Konkret, schreef over de brand in de Innovation als een na te volgen voorbeeld. Ik weet niet of je de tijdgeest nog beter kunt schetsen.’

Een man op de vlucht voor de moordende brand. Bij een poging om iemand te redden, verbrandde hij de handen.
Een man op de vlucht voor de moordende brand. Bij een poging om iemand te redden, verbrandde hij de handen.

Johan Swinnen, Happening, de aanslag in de Innovation, uitgeverij Vrijdag.

Siegfried Evens, De brand in de Innovation, Witsand uitgevers.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content