
Op bezoek in Passendale: de bakermat van Leander Dendoncker
Leander Dendoncker is goed bezig een naam voor zichzelf te maken bij het Engelse Wolverhampton, waarmee hij vanavond/woensdagavond in de FA Cup tegen Man United speelt. Twee jaar geleden gingen we op zoek waar het voormalig Anderlecht-talent vandaan komt: Passendale.
Het is twee dagen nadat Anderlecht Club Brugge in het Constant Vanden Stockstadion op negen punten zette wanneer we op Passendaleplaats de hand schudden van Andres Dendoncker. De oudere broer van Leander (Anderlecht) en Lars (Club Brugge) is in het gezelschap van meester Dieter. De man die de drie Dendonckers leerde lezen en schrijven is een fanatieke Clubsupporter én Clubabonnee, zo blijkt onderweg naar de honderd meter verder gelegen basisschool. Lang duldde hij zelfs geen paarse stiften en kleurpotloden in zijn klas. ‘Op infoavonden zeg ik altijd: als Club wint, krijg je geen huiswerk; en als Club kampioen is, geef ik een hele week geen huiswerk. Na elf jaar wachten, was het vorig seizoen eindelijk nog eens zover. De beslissende wedstrijd tegen uitgerekend Anderlecht viel op de dag van de eerste communie. ’s Ochtends in de kerk zei ik tijdens de mis tegen de eerstecommunicanten: ‘Vandaag is het jullie feest en wat er deze namiddag in Brugge ook moge gebeuren, jullie zijn ook een beetje mijn kampioenen.’ Waarna ik er met een klik voor zorgde dat er op het projectiescherm een groot Clubembleem verscheen. (lacht) Ik zag de priester denken: wat gebeurt hier in godsnaam?!’
De Fontein
Vrije Basisschool De Fontein, een oud klooster, is vrijwel volledig vernieuwd, stelt de oudste van de gebroeders Dendoncker vast. Elk zaten ze er negen jaar, van het eerste kleuter tot en met het zesde leerjaar. Plaats om te voetballen is er altijd geweest, vernemen we, op de koer en op het graspleintje.
Andres: ‘Hier kenden we alle drie een fantastische tijd. Dit is een belangrijke periode geweest voor onze vorming. Eigenlijk waren dat de mooiste jaren, zonder zorgen.’
Dieter: ‘In een dorp van amper drieduizend inwoners als Passendale heerst er een ons-kent-onsgevoel. Iedereen kent er iedereen. Het was ook nog de tijd dat als je de jongens een bal gaf en de meisjes een springtouw alles opgelost was.’
Andres: ‘En het maakte niet uit in welk leerjaar je zat: wanneer we voetbalden, liepen we allemaal door elkaar.’
Dieter: ‘Speelplaatsvoetbal! Op vrijdagen kroop ik in de dakgoot om er de ballen uit te halen. Levensgevaarlijk!’
Andres: ‘Soms vloog er weleens een bal over en dan smeten de buren hem terug.’
Dieter: ‘En soms zat er dan een gat in.’
Andres: ‘Het is pure nostalgie om hier terug te keren en ik ben er zeker van dat dat ook voor Leander zo zou zijn.’
Dieter: ‘Ik weet nog dat Leander de eerste jaren niet naar school wilde komen. Het gebeurde dat zijn ma mij vroeg: ‘Meester, ga jij hem alstublieft uit de auto halen?”
Andres: ‘Hij was een enorm moederskindje. Schuw en bang, een beetje op zichzelf. Wanneer de dag eraan kwam dat hij weer naar school moest, kreeg hij buikpijn en wou hij niet gaan. Alle kindjes van zijn klas kwamen al met de fiets naar school, maar wij mochten dat niet van onze ouders. Onze boerderij ligt maar anderhalve kilometer van hier, maar de weg erheen is gevaarlijk. Er zijn al verscheidene dodelijke ongevallen gebeurd. Daarom werden we elke dag met de wagen gebracht.’
Dieter: ‘In de klas was Leander een zachte, onopvallende jongen. Alleen op de speelplaats viel hij op. En wat vooral opviel, was: voor iemand die zo goed kon voetballen, hield hij nooit lang zelf de bal bij. Hij betrok anderen in het spel en motiveerde hen. Dat zie je niet zo vaak op die leeftijd.’
Andres: ‘Zo waren we alle drie wel. Ploegspelers. Maar je vertelde mij ooit dat je toen al een verschil in beleving zag tussen hem en mij. Als ik een kans miste of iets fout deed, kon ik er eens mee lachen. Maar Leander…’
Dieter: ‘… kon daar niet tegen. Hij was meer een winnaar. Wanneer ik eens meespeelde en hem dan een keer vasthield, zodat hij mij niet voorbij kon gaan, maakte hij daar een hele scène voor. ‘Maar meester…!’ Het moest correct verlopen.’
Andres: ‘Hij kon niet tegen zijn verlies. Op de boerderij deden we ’s zomers de Tour de France na en als hij dan verloor, smeet hij van colère zijn fiets tegen de grond en ging hij wenend weg. In alles wilde hij de beste zijn.’
Dieter: ‘Hij won elke interscholenveldloop waaraan hij deelnam.’
Andres: ‘In Roeselare won hij zelfs ooit een keeperstoernooi. Leander kon ook geweldig keepen. Misschien kwam dat omdat ik drie jaar ouder ben en toen hij nog heel klein was ik hem altijd in doel zette.’ (lacht)
Dieter: ‘Hij was bezeten van voetbal. Ik weet nog dat ik hier tijdens het WK 2002 in Japan en Zuid-Korea stilletjes naar de radio aan het luisteren was naar de wedstrijd van de Belgen tegen Tunesië en dat Leander mij voorzichtig kwam vragen: ‘Hoeveel is ’t, meester?’ Als je tegen iemand van het eerste leerjaar zegt dat de Rode Duivels moeten spelen, dan is er veel kans dat er één vraagt: ‘Is ’t tegen Club Brugge?’ Maar niet Leander. Die wist niet alleen dát ze moesten spelen, maar ook tegen wie ze moesten spelen.’
Andres: ‘Toen ik begon te voetballen bij FC Passendale ging hij telkens mee naar de training en naar de wedstrijd. En ook thuis waren we altijd met de bal bezig. PlayStation kregen we niet, we moesten buiten spelen. Onze vader legde voor ons op een stuk akker zelfs een voetbalveldje aan. De kleinste, Lars, kon haast nog niet wandelen toen er al een balletje aan zijn voet lag. Dat zijn dingen die mee het verschil maken. Je sleurt elkaar daarin mee, je geeft elkaar vertrouwen en motiveert elkaar. Ik ben nu 25, speel op amateurniveau, bij tweedeprovincialer De Ruiter, en kan het voetbal in zekere zin nog altijd niet loslaten. Dat komt ook omdat Leander zegt: ‘Dat is zeker jouw limiet niet, jij kunt hoger als je fit bent!’ Daarom verzorg ik mij nog altijd optimaal.’
Dieter: ‘Het is een kwestie van aanleg en van opvoeding. Op de Dendonckers staat een kop. Ik weet nog dat Leander hier eens naar een mosselfeest is gekomen toen hij een jaar of zestien was. Zijn maten dronken pinten, maar hij hield het bij een watertje en at zijn mossels zonder frieten. Dat is dan waarschijnlijk het karakter dat nodig is om het ver te kunnen schoppen.’
Andres: ‘Feit is eveneens dat Leander thuis zag hoe hard onze vader elke dag moest werken. Tijdens de vakanties moesten we meehelpen. Stilzitten was bij ons geen optie. Misschien droeg dat er ook toe bij dat hij alles deed om van zijn hobby zijn beroep te kunnen maken.’
FC Passendale
Recht tegenover de schoolpoort is er aan de overkant van de Vierde Regiment Karabiniersstraat tussen twee huizen een smal, onverhard voetgangers- en fietserspaadje dat naar de vierdeprovincialer FC Passendale leidt. Dat is de eerste club van Andres en Leander Dendoncker. Het veldje waarop ze destijds trainden en speelden is nu een weide.
Dieter: ‘Ik ben hier drie jaar trainer van de preminiemen geweest, waaronder één seizoen van Andres. Dáár, voorbij die schapen, waar dat wit paard zit, gaf ik al mijn trainingen.’
Andres: ‘Dit is de bakermat! Hier is het echt begonnen.’
Dieter: ‘Als het twee dagen geregend had, moest je je laarzen aandoen.’
Andres: ‘Dáár, in die groene containers, moesten we ons omkleden.’
Dieter: ‘En op het einde van het seizoen kwam er iemand met een lange zwarte jas van SV Roeselare voor Andres.’
Andres: ‘Patrick Rotsaert, die later naar Cercle Brugge is gegaan en nu bij Izegem zit.’
Dieter: ‘Op vraag van je vader ben ik meegegaan naar je eerste training in Roeselare. Ik zie Leander daar langs de kant nog staan jongleren. Een paar jaar later was het zijn beurt.’
Andres: ‘Toen kregen we weer hetzelfde verhaal: de trainer van Roeselare moest hem uit de auto komen halen.’
Dieter: ‘Hij wilde bij Passensale blijven, bij zijn maatjes. En toen hij veertien was, verhuisde diezelfde jongen al naar Anderlecht, stel je voor! Je moeder zat daar enorm mee in.’
Andres: ‘Ik zal niet zeggen dat hij verplicht was om het nest te verlaten, want hij koos er ook zelf voor. Maar hij zat op dat moment nog in de puberfase en als schuchter manneke uit Passendale opeens in Brussel naar school gaan, ervoer hij als een ware cultuurschok. De eerste twee jaar zat hij wel nog in een goed gastgezin, bij Paul en Wanda, de ouders van David Steegen, maar daarna moest hij met drie andere talenten op een appartement gaan wonen. Voor iemand die familiale warmte en begeleiding van zijn ma en pa gewoon was, is dat allesbehalve evident. In het begin kon hij in het weekend nog wel even naar huis komen, maar toen hij op zondagochtend moest trainen, ging dat niet meer.’
St.-Joris
De Drum, de stamkroeg van meester Dieter schuin tegenover de school, is gesloten. Daarom beëindigen we onze wandeling in café St.-Joris op Passendaleplaats. De bazin vergist er zich van Dendoncker. ‘Ben jij Lars?’, vraagt ze aan Andres. ‘Neen, ik ben Andres’, antwoordt hij haar. Lars haalde onlangs ook de media, toen hij op zijn zestiende bij Club Brugge zijn eerste profcontract tekende. ‘Twee profvoetballers in het dorp,’ zegt Dieter, ‘daar zijn veel Passendalenaren trots op.’
Andres bracht enkele jeugdfoto’s mee. Op één ervan herkennen we Kristof Mortier van Balbalschool Westhoek. ‘Dat is ook iemand die voor ons heel belangrijk is geweest’, merkt hij op. ‘In Ieper kregen we op zondagochtend extra training van hem. Hij schaafde onze techniek bij.’ We zien een reeks klasfoto’s passeren; en privéfoto’s van een piepjonge Leander met Andres en hun grootvader aan moederszijde, een man die vaak met de broers rondreed om iedereen overal tijdig ter plaatse te kunnen krijgen.
Andres: ‘Ik weet zeker: mocht ik deze foto’s nu voor de neus van Leander leggen, dan wordt hij emotioneel. Het is echt niet normaal hoe die jongen geëvolueerd is. Hij zei mij ooit: ‘Mocht je weten wat ik sinds mijn verhuis naar Brussel allemaal meemaakte, je valt omver.’ Als jonge gast moest hij veel doorstaan en dat tekende hem ook wel. Nog altijd is Leander iemand die niet gemakkelijk over zijn gevoelens spreekt. In zijn plaats was ik er helemaal aan ten onder gegaan, vrees ik. Ik wil hier wel zeker de rol van Peter Smeets benadrukken: destijds was hij als sociaal begeleider bij Anderlecht al een belangrijke ruggensteun voor Leander en ook nu nog staat hij als persoonlijk begeleider – op zelfstandige basis – ter beschikking van hem.
‘Zelf kreeg ik in mijn jeugd veel blessures en een enorme groeischeut. Toen ik vijftien à zestien jaar was, primeerde de school en was de combinatie met voetbal te zwaar. Andere verleidingen als uitgaan, kon ik moeilijker weerstaan en dan ben je verloren. Leander deed meer dan ik om er te geraken. Hij kwam thuis van de match en ging meteen weer naar ons veldje om daar uren aan een stuk op doel te trappen, afwisselend met zijn linker en met zijn rechter. Dat doelpunt tegen Club Brugge was daar zonder enige twijfel het resultaat van. Wanneer moeder ’s avonds riep om te gaan eten, was ik er direct, terwijl meneer soms pas twee uur later arriveerde. Dan kwam vader uit de stallen en zei Leander: ‘Ga je in de goal staan?’ Die jongen deed niets liever dan elke dag voetballen en het zijn die extra uren die op latere leeftijd het verschil maken. Als je dan zo vroeg in de wereld van de Purple Talents terechtkomt, weet je: er is maar één doel. De begeleiding is er ook veel beter. Vanaf zijn vijftiende zat Leander zowat dagelijks in de fitness, er werd aan zijn loophouding gewerkt en om zijn startsnelheid te verbeteren, werd zelfs sprinttrainer Jacques Borlée ingeschakeld. Je hebt ook wat geluk nodig, en geduld, en trainers die in je geloven, maar je moet vooral elke dag keihard werken. Leander wil de beste worden, altijd al geweest, maar je zult hem dat nooit horen verklaren. Ook na een succesvolle match blijft hij nuchter en denkt hij: hoe kan ik zo goed mogelijk aan de aftrap van de volgende match komen? Het typeert, denk ik, een beetje de West-Vlaamse mentaliteit.’
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier