Jan Hauspie
Jan Hauspie Voormalig redacteur bij Sport/Voetbalmagazine.

Zeven jaar na het EK voetbal in België en Nederland is het Nationaal Voetbalcentrum in Tubeke (bijna) operationeel en daar hoort een ‘nieuwe visie op jeugdopleiding’ bij. Wat mogen we verwachten ? Bob Browaeys, coördinator opleidingen, antwoordt.

Grote bevlogenheid sprak er uit de lezing die Bob Browaeys hield op 30 september 2006 bij de inauguratie van het Nationaal Voetbalcentrum EURO 2000 in Tubeke. Browaeys, een 38-jarige Oost-Vlaming, is coördinator van het departement opleidingen aan de KBVB en bekleedt daarmee een cruciale positie in de inhaalbeweging die de Belgische bond zegt te gaan maken met zijn nieuwe visie op jeugdopleiding.

Voorwaar geen geringe opdracht, dus wie ís Bob Browaeys eigenlijk ? Een licentiaat LO, zo blijkt, die na een korte profcarrière als doelman bij SV Waregem (zie kaderstuk) tien jaar in de vierde klasse en eerste provinciale keepte. Amper 22 was hij toen hij daarnaast ook de knapen van Horebeke, de vierdeprovincialer van zijn dorp, begon te trainen. Dat deed hij vijf jaar. “Het is belangrijk in je ontwikkeling als trainer dat je niet onmiddellijk in de gemakkelijkste situaties terechtkomt”, zegt hij daarover.

Ondertussen popelde hij om zich in te schrijven aan de Heizelschool, hoewel dat niet hoefde en hij door zijn universitaire opleiding recht had op een gelijkgeschakeld diploma. “Maar uit nieuwsgierigheid wilde ik het toch doen. Gewoon om te weten wat ze aanboden.”

Op hetzelfde moment – hij was 25 – schreef hij samen met John Dugardein, acht jaar lang zijn keepertrainer geweest bij Waregem, een boek over keeperstraining : Met vallen en opstaan. “Verschenen in 1993”, zegt hij. “Tot op vandaag is het nog altijd het enige boek in België over het trainen van keepers. De keepersschool die we samen oprichtten, bestaat ook nog.”

Kortom, Browaeys zat al vroeg met een gigantisch voetbalei en het moest eruit. Na zijn legerdienst keerde hij terug naar de universiteit in een job voor multimediale toepassingen in lichamelijke opvoeding, verhuisde dan naar het departement lerarenopleiding om er te doctoreren, maar zette dat na drie maanden stop omdat de voetbalbond zich meldde. Dat was in 1997.

U kon als lesgever beginnen aan de trainersschool. Hoe kwam dat ?

Bob Browaeys : “Ik was laureaat van mijn lichting en ze zochten net lesgevers. Ik mocht het vak scouting geven. Van mijn lesvoorbereidingen maakte ik een cursus en die stuurde ik op naar Frans Masson. Dat had hij nog nooit meegemaakt : een lesgever die nog maar drie maanden in dienst was en al met een cursus afkwam. Als beloning mocht ik een week met Frans mee naar een UEFA-congres in Barcelona. Als ik dat cursusje niet schrijf, zit ik hier nu waarschijnlijk niet. Je moet geluk hebben, maar je dwingt het ook af.”

U bent licentiaat LO, was profspeler, coachte jeugd en seniors, schreef een boek en volgde de Heizelschool : genoeg referenties om uw functie op de bond te rechtvaardigen, me dunkt.

“Ik heb geïnvesteerd voor ik hier terecht ben gekomen. Dat klopt.”

Maar u bent een doelman en die komt ons nu zeggen hoe we moeten gaan vóétballen. Zouden critici u dát kunnen aanwrijven ?

“( glimlacht) Misschien wel, maar het jaar nadat ik ben gestopt met keepen en voor ik trainer werd, heb ik één seizoen gevoetbald. Bij de invallers van Horebeke, gewoon omdat ik wilde weten wat het is op een veld te staan. Ik heb dat jaar op alle posities gespeeld. En alles waarover ik al had nagedacht, heb ik daar aan de praktijk getoetst. Precies om de reden die je aanhaalt, opdat ze niet zouden kunnen zeggen : hij is nooit zelf een voetballer geweest. Maar dan denk ik : heeft Michel Preud’homme geen visie ?

“( glimlacht schroomvallig) Ik ben graag low profile, maar ik voel wel de drang om iets te realiseren. Werken op de bond is altijd mijn droom geweest. Het topsportschoolproject is ondertussen een beetje mijn kind geworden. Als ik ’s avonds naar huis ga, is het bij wijze van spreken omdat ik nog een vrouw en drie kinderen heb.”

Adieu libero

Bondsvoorzitter François De Keersmaecker had het die dag in Tubeke trots over “een nieuwe visie”. Wat is er nieuw ?

Bwah, het is géén nieuwe visie, wel een vernieuwde visie. Alles is begonnen in 1999 toen we met al onze jeugdtrainers een weekend lang in Brecht hebben gebrainstormd rond wat we noemden Visie 2000. Alle pijlers – zonevoetbal, wedstrijdmethode, de speler centraal stellen – zijn daar toen ontwikkeld. Dat leerplan ben ik vervolgens gaan gebruiken in de topsportschool. Dát is de sterkte van deze visie : dat we de bruikbaarheid en de haalbaarheid ervan zes jaar lang hebben getest en bijgestuurd. We hebben ze ook toegepast in onze nationale jeugdploegen. En omdat we al onze mensen erbij hadden betrokken, wisten we dat het draagvlak groot zou zijn de dag dat we ermee naar buiten kwamen. De brochure is ondertussen een enorm succes bij de clubs.”

Een nieuwe visie impliceert een oude. Wat was daar mis mee ?

“Dat we in 1999 samenkwamen, was precies omdat er geen uniforme opleidingsvisie was in België. Wel goede, losse ideeën – iets waar Ariël Jacobs een enorme verdienste in heeft gehad. Ik zeg niet dat onze visie de beste is, maar er is ons in België vaak verweten dat we géén visie op jeugdopleiding hebben. Nu kunnen we zeggen : we hebben er wél een. De grote uitdaging nu is om ervoor te zorgen dat zoveel mogelijk jeugdtrainers ze ook in de praktijk brengen. Onze bijscholingen zullen, inspelend op een maatschappelijke tendens, meer praktijkgericht zijn dan in het verleden. Theorie en praktijk zullen sámen aangeboden worden.”

Volgens Michel Sablon is nu “een inhaalbeweging” ingezet. Waarom heeft het zolang geduurd ?

“Pas op, we hadden in de trainersschool vanaf 2000 wel degelijk een visie. Ook met de nationale jeugdploegen : onder impuls van Marc Van Geersom zijn die allemaal 4-3-3 gaan spelen. De misverstanden die daarover bestaan, wil ik hier graag uit de wereld helpen : niet de 4-3-3 is belangrijk, maar het leerplan. Wij hebben ons afgevraagd : wat is de beste leeromgeving om onze doelstellingen – basics en team tactics – te halen ? Volgens ons is dat de 4-3-3, omdat je dan met buitenspelers zit, wat betekent minder ruimte waardoor de aanvallers creatiever moeten zijn, en omdat de verdedigers kunnen inschuiven et cetera.

“Ons probleem is misschien geweest dat we te weinig met die visie naar buiten zijn gekomen. We hebben onze pr niet goed verzorgd. Anderzijds is dat niet slecht geweest : we kunnen nu met een product naar buiten komen dat zijn degelijkheid al heeft bewezen. Dat maakt de geloofwaardigheid ervan groter. Ik kan u verzekeren dat ondertussen bijna tachtig procent van de jeugdploegen in de eerste klasse in 4-3-3 speelt. Vijf jaar geleden waren er nog die met een libero speelden. Nu geen énkele meer. In de lagere afdelingen wel : van de top naar de basis zit je altijd met vertraging.”

Waar halen de nationale jeugdploegen hun buitenspelers voor een 4-3-3 ?

“Dat was een probleem, maar je vindt hen stilaan. Als je voor een visie en een spelsysteem kiest, moet je dat zelf ook tonen, want waar is anders je geloofwaardigheid ? We zien nu dat het zijn nut heeft gehad. We werken uiteraard niet zuiver resultaatgericht met onze jeugdploegen, maar onze nationale min-19 staan wel zesde in Europa. En onze beloften gaan naar het EK. Die spelers beheersen allemaal de 4-3-3, waardoor ze volgens ons alle principes onder de knie hebben en ook andere systemen kunnen spelen.”

Waarom vinden we dan zo weinig van die jongens op topniveau terug ?

“Tot de leeftijd van 18 jaar staan wij, qua talent en manier van voetballen, gelijk met Nederland. Honderd procent zeker : er is géén verschil ! Qua technische bagage kan het wél nog beter : daarom besteden we er ook veel aandacht aan in onze visie. Tegelijk is het een enorm cliché, want wat is techniek ? Spanje staat boven ons, Frankrijk ook. Maar Nederland ? Engeland ? Portugal ? Néén.”

Straatvoetballers

Twee jaar geleden plaatsten de Belgische beloften zich ten nadele van Spanje voor de EK-barrages, maar in die Spaanse ploeg speelden wel Andrés Iniesta en Francesc Fábregas en die voetballen ondertussen in de Champions League.

“Daar raak je aan de kern van het probleem. In Frankrijk noemen ze het de postformation, in Nederland doorontwikkeling, maar in België hebben we geen woord voor de leeftijd van 17 tot 21 jaar. Wij gaan ervan uit dat de opleiding min of meer achter de rug is op 17 jaar, maar dan komt de volgende stap : de integratie in een eerste ploeg, die jongens speelkansen geven, hen voorbereiden op een profbestaan. Dat gebeurt te weinig bij ons. De hoofdtrainer houdt zich er niet meer mee bezig.”

Zie Anthony Vanden Borre.

“Voilà, mooi voorbeeld. Ik heb hem gehad bij de nationale jeugdploegen : de fouten die hij toen maakte, maakt hij nog altijd. Omdat er nog veel te weinig opleidingsgericht gewerkt wordt. Het gaat te snel voor die jongen. Kevin Mirallas is een leeftijdsgenoot van Anthony. Zijn club, Rijsel, heeft voor hem een integratieplan opgemaakt. Rijsel wéét dat hij op 21 jaar in de eerste ploeg zal staan, maar ondertussen speelt hij met hun invallers in de CFA, ons niveau derde klasse, wéten ze hoeveel minuten hij met het eerste elftal mag spelen en wanneer ze hem af en toe kunnen laten invallen in de Champions League. Wat gebeurt er in België met zo’n jongen ? Niks. Om daarover na te denken hebben we nu een werkgroep postformatie opgericht.”

Waarom nu pas ?

“Omdat de successen van de Rode Duivels ons hebben verblind misschien ? Prachtige successen, maar wellicht een beetje boven ons niveau. We moeten de huidige, mindere internationale resultaten van onze ploegen gebruiken om ons te bezinnen. In zo’n klimaat is het gemakkelijker wijzigingen door te voeren en daarvan over vijftien, twintig jaar de vruchten te plukken. Want één zaak mag je niet vergeten : er bestaat geen enkele correlatie tussen de resultaten van een A-ploeg nú en hoe er nú met de jeugd wordt gewerkt.

“Om het succes van het WK ’86 te verklaren zou je moeten teruggaan naar de jaren zestig, maar toen bestond er helemaal nog geen opleiding ! Alles was straatvoetbal en alle landen vertrokken op gelijke voet. Vandaag zitten we met voetballers geboren tussen 1970 en ’80, de periode waarin het straatvoetbal stilaan begon te verdwijnen. Andere landen hebben daar sneller op gereageerd dan wij. Dat heeft ook te maken met financiële middelen. Als je dus niet veel geld hebt, ben je verplicht om goed te werken.

“Ons nadeel is dat onze vijver veel kleiner is. Misschien ook een teveel aan welvaart, waardoor het straatvoetbal verdwenen is. Dus moeten we een kwaliteitsvolle opleiding organiseren. Bewegen de kinderen van vijf, zes jaar vandaag nog genoeg ? Hebben ze, als ze zich aansluiten bij een voetbalclub, wel voldoende psychomotoriek ? De heel goede voetballers van vandaag, zoals Zidane, waren straatvoetballers. Bij de huidige toppers tussen 25 en 30 jaar zijn er, denk ik, maar weinig die kunnen zeggen dat ze het dankzij een fantastische opleiding zijn geworden. Het was dankzij de straat en dat verdwijnt stilaan. De tijd die de jeugd nu te weinig aan voetballen besteedt, moet op een superefficiënte manier worden ingevuld in de clubs. En de schoolstructuren moeten aangepast worden om de bewegingsarmoede op te vangen. Daar kan de voetbalbond niks aan doen.”

Een beetje Blondel

Klein zijn heeft ook een voordeel : je kunt élk talentje opsporen. Is detectie niet van cruciaal belang in een miniland als België ?

“Inderdaad. Talentontwikkeling heeft geen zin als je talentdetectie niet op punt staat. Wat is de hoofdreden dat we talent missen ? Dat onze jeugdopleiders veel te prestatiegericht coachen. Bij de veertienjarigen mag een klein spelertje soms maar vijf minuten spelen, alleen maar omdat hij klein is, terwijl hij misschien meer talent heeft. Ieder talentje moet de kans krijgen om zich maximaal te ontwikkelen. We organiseren nu regionale toernooien met het oog op onze topsportscholen. Vergeet ook niet dat we een vrij goed ontwikkeld provinciaal detectiesysteem hebben : drie- à vierhonderd scouts zijn elk weekend op stap om talent te vinden. Wij kunnen het ons niet veroorloven één talentje te missen.”

Als we af moeten van het prestatiegericht coachen bij de jeugd, waar moeten jeugdtrainers dan erkenning halen ?

“Uit zichzelf. En uit de erkenning van hun omgeving. Veel jeugdtrainers kiezen voor het volwassenenvoetbal omdat het beter betaald is. Ik zeg : betaal ze zo goed dat ze die overstap niet hoeven te maken en ook niet resultaatgericht hoeven te denken. Haal ook die rangschikkingen weg uit de kantines. Dat voedt alleen maar wat ik de championitis noem – het gehecht zijn aan kampioen spelen met hun jeugdelftal.”

Waar hebben jullie de mosterd gehaald voor de KBVB-opleidingsvisie ?

“Vooral bij onze buurlanden, Frankrijk en Nederland. Wij moeten niet minderwaardig doen : Nederland heeft een visie, maar methodisch staan wij verder, daar ben ik van overtuigd. In onze methode wisselen wedstrijdvormen en tussenvormen elkaar af. ‘Wedstrijdvormen’ betekent dat we trainen zoals in een wedstrijd wordt gespeeld. Dat blijft onze rode draad, maar af en toe moet je afdalen naar de basics, bijvoorbeeld het technisch perfect uitvoeren van een pass. Dan ga je even analytisch werken. Dat is de Franse school : zij benaderen het voetbal nogal los van spelsituaties. Maar wij zijn óók voor de Nederlandse, globale benadering : positiespel spelen, vijf tegen vijf. Vooral omdat daar een hoog fungehalte in zit, wat een beetje het straatvoetbal benadert. Fun is zeer belangrijk, maar van begin tot einde alleen maar matchkes spelen is ook niet goed : bepaalde technieken die je niet gebruikt in het straatvoetbal, zoals kopspel, verbeter je zo niet. Dus : wedstrijdvormen als het kan, tussenvormen als het moet.”

Hebben nog andere landen als model gediend ?

“Onze methode lijkt erg op de Zwitserse. Daar heet het de GAG-methode : globaal-analytisch-globaal. Zwitserland is even groot als België, heeft ook verschillende talen : dus wat zij kunnen, moeten wij ook kunnen. Bij hen werkt het schitterend.

“Tsjechië heeft ons ook beïnvloed, maar dan op het mentale vlak. Zij spelen voetbal zoals ze ijshockey spelen – trouwens, al die voetballers spélen ook ijshockey in de winter. Speciaal aan ijshockey is dat de puck nooit buiten is. Wat zie je bij ons ? Spelers die niet meer aan de bal kunnen en dan maar blijven staan. Een Tsjech blíjft gaan : qua wedstrijdmentaliteit is hij onovertroffen. Ik denk dat wij nog meer werk hebben op het mentale dan op het technische vlak. In onze trainersopleiding en topsportscholen besteden we daar meer en meer aandacht aan. Wij detecteren ook op basis van winnaarsmentaliteit en emotionele stabiliteit, maar qua knowhow staan we daarin niet zo sterk. In onze brochure zie je daarom ook nog geen mentale doelstellingen.

“Je kunt mentaal zo sterk zijn dat je ook fysiek dominant wordt. Blondel overdrijft soms, maar eigenlijk zou iedereen een stukje Blondel in zich moeten hebben, zonder over de grens te gaan. In de Oost-Europese landen zie je dat heel sterk.”

Olympische Spelen

Wat mogen we nu, zeven jaar nadat het ons beloofd is, verwachten van ‘Tubeke’ ?

“Een fantastische infrastructuur is niet het allerbelangrijkste, maar het zal ons helpen onze visie nog makkelijker bij onze trainers te brengen en onze talenten nog beter te begeleiden. We zullen alles kunnen centraliseren. Tubeke zou het hart moeten worden van alles in België wat met voetbal te maken heeft.

“Het zou ons alleszins in staat moeten stellen een inhaalbeweging te maken. Tegelijk mogen we niet vergeten dat de andere landen ondertussen ook niet stilzitten. Frankrijk en Spanje zullen altijd verder staan dan wij, maar we moeten er zeker voor zorgen dat we voeling kunnen houden met de top. Als we al geen enkel talent missen en een beetje geluk hebben, moeten onze nationale ploeg en onze clubelftallen in de toekomst zeker nog resultaten kunnen halen.”

Wat is uw droom ?

“Dat over vijf jaar iedere jeugdspeler in België wordt opgeleid door een gekwalificeerde trainer. Het kan niet meer dat iemand zonder de minste opleiding met kinderen bezig is. Dat is meetbaar. Ik zou ook willen dat alle jeugdspelertjes tot zestien jaar minstens zeventig procent van de tijd effectief spelen, zodat er geen drop-out is. Ook dat, een kindvriendelijke omgeving, kun je perfect meten. Ik zou ook elke jeugdploeg in zone willen zien voetballen, zodat de libero helemaal uitsterft. En dat er meer jeugdspelers in onze eerste ploegen spelen. Allemaal meetbaar. En ik hoop dat we in 2010 of 2012 met onze A-ploeg weer aanwezig zijn op een groot toernooi. Misschien dat deelname aan de Olympische Spelen in 2008 in China met onze huidige min-19 al een tussenstap kan zijn.”

JAN HAUSPIE

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content