Of ze het nu wijzend, roepend, grimassend of ijsberend doen, week na week vuren onze trainers op hun eigen wijze hun spelers aan. Maar waar halen ze zelf de mosterd? Achttien trainers over wie hen inspireert. Deze week nummer veertien: Dennis van Wijk.
Mijn vader
Dennis van Wijk: “Ik ben opgegroeid met een vader die op een hoog niveau in Nederland profvoetbal heeft gespeeld en daarna trainer werd. Ik was nog een baby en heb hem alleen als trainer gekend. Ook de broers van mijn moeder waren profvoetballer en nadien trainer. Ik heb het voetbal dus met de paplepel ingegoten gekregen.
“Toen mijn vader stopte als speler bij AZ, werd hij er trainer van de beloften. Nadien heeft hij mee de befaamde jeugdopleiding van Ajax helpen opstarten. Simon Tahamata was daarvan het eerste talent. Die kwam bij ons thuis over de vloer en at vaak mee. Mijn vader was een vaderfiguur voor hem. Ook Marco van Basten was een van zijn protégés. Zij bellen elkaar nog regelmatig.
“Als speler groeide ik op bij AFC De Volewijckers, een amateurvereniging. We kregen training van ex-spelers uit de tijd dat het nog een profclub was. Co Adriaanse heeft er nog gespeeld. Ik speelde al in de eerste ploeg toen Aad de Mos me naar Ajax haalde. Daar kwam ik als puber in the survival of the fittest terecht. Ik speelde er in een ongelooflijke belofteploeg, met Van ’t Schip, Van Basten, Menzo, Silooy, soms ook Rijkaard, Kieft, Vanenburg. Mijn vader was de trainer. Hij heeft het nadien geschopt tot assistent-trainer, maar toen speelde ik al in Engeland.
“Mijn vader is bepalend geweest in mijn approach van spelers: normaal doen, soms hard, soms vriendelijk. Hoe bot ik soms ook schijn te zijn, ik vergeet nooit dat ik met mensen te maken heb. Slaan en zalven heet dat zo mooi. Veel jongens hebben een goed gevoel bij mij omdat ik ten minste eerlijk zeg waar het op staat. Maar ik ben niet de kloekhen, die mijn vader toch meer was. Dat ene jaar bij Ajax heb ik aan den lijve ondervonden dat hij een heel goede trainer was, maar ook een heel menselijke. Heel on-Ajax eigenlijk, want het waren toch meer Aadjes de Mos die daar rondliepen.”
Ajax & Engeland
Van Wijk: “De jeugdopleiding van Ajax beviel me niet. Ik kwam uit een volksclub waar iedereen elkaar kende en normaal deed. Bij Ajax werd je niet als mens gezien, maar als product dat moest presteren. Na een jaar – ik was negentien – trok ik naar Norwich City. Ik was de jongste van de ploeg, maar de oudere spelers hadden evenveel respect voor mij als ik voor hen. Martin O’Neill speelde er toen, Steve Bruce ook – echte toppers.
“Ajax en Engeland, van mijn achttien tot mijn drieëntwintig jaar, zijn de twee ervaringen geweest die mij hebben gevormd. Bij Ajax het altijd moeten en willen winnen, in Engeland de eerlijkheid en jezelf kunnen zijn.
“Engeland was een nóg hardere leerschool dan Ajax, met dat verschil dat je er werd gerespecteerd om wie je was. Ken Brown was wat de Engelsen de manager noemen, Mel Machin de veldtrainer. Machin was keihard. Veldtrainers, zeker in Engeland, zijn meestal beulen. Totaal geen vriendelijke mensen. En maar schelden. Maar ook: eerlijk. Geen twaalf verschillende toten trekken omdat het je toevallig goed uitkomt. Dat had ik al mee van thuis: in Amsterdam Noord, waar ik vandaan kom, verkopen de mensen geen bullshit. Het is een rode lijn die ik ben blijven doortrekken als trainer. Duidelijk en eerlijk zijn, ook tegenover je spelers.
“Ik accepteer fouten, want we maken ze allemaal. Maar ik kan niet verdragen dat spelers de boel boycotten. Aan spelers die er de kantjes aflopen, heb ik een bloedhekel. Dan word ik giftig. Ik word hard genoemd, op het randje soms zelfs, maar ik denk dat ik een goede opvoeding heb genoten en dat ik zelf een goede vader probeer te zijn voor mijn kinderen, maar ook voor mijn spelers – want ook die voed je in zekere zin op.”
Enthousiaste trainers
Van Wijk: “Ik heb in vier landen gespeeld, maar heb maar weinig trainers gekend omdat mijn carrière zo kort is geweest. Ik brak mijn been toen ik 28 was, heb twee jaar gerevalideerd en ben dan moeten stoppen.
“Ik zag mezelf nooit als trainer. Maar toen ik na mijn spelersloopbaan dat café overnam in Brugge, gingen verscheidene spelers van Club de verkorte trainerscursus volgen. Ze vroegen mij: waarom doe je niet mee? Zo heb ik de smaak te pakken gekregen. Iets uitleggen, iets voordoen, het didactische: dat ging me redelijk makkelijk af. Als mannen als Meeuws of Broos een training geven in de Pro Li- cence, steek je daar natuurlijk van op. Ik heb Jean Thissen daar een oefening zien brengen die ik nu nog altijd, weliswaar in een aangepaste vorm, gebruik.
“Ik ben heel leergierig. Ik vind dat mijn bagage zo groot mogelijk moet zijn. Onlangs zag ik op de BBC een interview met Arsène Wenger: daar zit ik geboeid naar te luisteren. Ik ben het meest geïnspireerd door trainers die een enorm enthousiasme tentoonspreiden, die de boel elke dag weer proberen op te naaien, die vanuit een gezonde beleving mensen inspireren. Voor zulke trainers was ik als speler vatbaar. Onbewust pak je dat mee in je trainerschap.
“Na Norwich ging ik naar Club Brugge, waar Houwaart trainer was. Van Houwaart kun je zeggen wat je wil, maar hij is onder alle omstandigheden dezelfde. Gewoon een goeie vent. Natuurlijk meer voor de teamspirit dan voor het tactische gedeelte, maar hij kon wel heel goed omzettingen doen in de ploeg. Als mens vond ik hem een fantastische kerel. Als trainer was hij een speelvogel, maar dat paste wel goed bij mij. Al was hij ook een beetje te zacht: we staken heel wat uit in die tijd, maar hij kon moeilijk straffen. Dat zou mij niet overkomen.
“In mijn tweede periode bij Ajax had ik Beenhakker. Een goeie trainer, maar zijn approach van de spelers lag mij niet. Hij Rotterdammer, ik Amsterdammer: dat gaat niet. Zijn humor was geforceerd, hij had niks spontaans. Kon het goed uitleggen, ook goed motiveren, maar was helemaal voorgeprogrammeerd. Had hij je nodig, was hij lief en aardig, tegen het slijmballerige af; had hij je niet nodig, dan sprak hij niet tegen je. Ik ben óók geen trainer die altijd tegen iedereen spreekt. Spelers zijn mondig genoeg tegenwoordig: als ze een probleem hebben, kunnen ze naar me toe komen. Maar ik doe wel normáál tegen ze, of ik ze nu nodig heb of niet.
“Trainen is een bijzonder moeilijke job, vind ik: je moet van heel veel zaken op de hoogte zijn, je werkt met mensen en je moet er heel veel teleurstellen. Als je wint, bent je de beste; verlies je, dan ben je de slechtste en heeft tienduizend man een mening over je. De rode draad door mijn trainerscarrière is: keihard werken, proberen correct te zijn, iedereen respecteren ongeacht kleur, ras, religie. En ik ben een teamspeler: ik betrek mijn staf overal honderd procent bij. Honderd procent vertrouwen, tot het wordt geschaad: dan is het over en uit.” S
door jan hauspie – beelden reporters