De nieuwste Rode Duivel heet Mark De Man, is de zoon van een F16-gevechtspiloot, groeide op in Amerika en Waals-Brabant en eist steeds nadrukkelijker de sleutelpositie van verdedigende middenvelder bij Anderlecht op. Van Florida tot Lissabon : het verhaal.
Zijn eerste cap zou hij normaal hebben versierd tijdens het vriendschappelijke drieluik waarmee René Vandereycken vorige zomer debuteerde als bondscoach. Een operatie aan de enkel verhinderde dat. Tegen Polen, zijn eerste selectie in november, kwam Mark De Man niet van de bank, zodat het wel erg snel ging toen hij vorige week in een heus EK-kwalificatieduel dadelijk in het diepe werd gegooid. In moeilijke omstandigheden maakte de niet meer zó jonge Anderlechter – 24 eind deze maand – zijn eerste negentig minuten vol als Rode Duivel.
“Voor de nationale ploeg spelen zal altijd een eer zijn,” blikt hij voldaan terug, “zelfs nu het minder gaat. Spelen tegen een land als Portugal, tegen de beste voetballers ter wereld, is genieten, ook al krijg je een afstraffing.”
Genieten is wat de voetballer momenteel ook volop doet van een andere primeur in zijn leven. Sinds twaalf weken is hij de toch wel fiere vader van Britt. “Súper,” straalt hij terwijl hij de gsm weglegt waarop zijn vriendin hem net heeft gebeld, “het mooiste wat er is.” Een verlegen glimlach verschijnt om zijn mond wanneer hij de geboorte probeert te beschrijven en hardop fantaseert over haar eerste woordjes en stapjes. “Ik had niet verwacht dat het zoveel emoties zou losmaken. Ze begint al te lachen, da’s leuk. Alles is nu in functie ván. Het is meer werk dan ik dacht, maar gelukkig neemt mijn vriendin het meeste voor haar rekening.”
Het is altijd een goed bewaard geheim gebleven, maar toen hij zelf zo jong was als zijn dochter nu, woonde Mark De Man met zijn ouders en drie jaar oudere zus in de Verenigde Staten. Hij werd nog geboren in Leuven, maar meteen daarna verhuisde het gezin naar Tampa, in de zuidoostelijke staat Florida. Dat kwam door het beroep van zijn vader, een F16-gevechtspiloot. “Na die drie jaar zijn we naar België teruggekeerd. Ik weet dat mijn ouders het daar moeilijk mee hadden. We woonden op de militaire basis, in een huis met zicht op Tampa Bay. Het leven was zalig. Voor ons gezin is dat een mooie ervaring geweest, denk ik.”
Denk ik. Eigen herinneringen aan die periode heeft hij niet. Zijn zus liep school in Florida, maar zelf moet hij het stellen met foto’s uit die tijd. “Volgens mijn ma sprak ik geen Nederlands toen we terugkwamen, alleen Engels. Dat ben ik ondertussen allemaal kwijt. We zijn er nadien regelmatig nog op bezoek geweest, om te kijken waar we gewoond hadden. Ook voor vakantie.”
De Golfoorlog in Irak
Hij bloeit op. “Ik ben zót van Amerika. Als je mij nu zegt ‘kom, we vertrekken’ : direct ! Het is een geweldig land. Florida, de Keys, skiën in Salt Lake City : fantastisch ! Je hebt er alles en de mentaliteit bevalt mij. Vorig jaar waren we met vakantie in Mexico. Het zat daar vol Amerikanen en die mensen beginnen spontaan met jou te praten. Ik heb dat graag, sociale mensen. Maar ik heb zeker geen plannen om na mijn carrière te verhuizen. Het is een leuk land voor vakantie, maar meer ook niet. Ik ben graag bij mijn familie en vrienden : ik heb mijn vertrouwde omgeving nodig om goed te kunnen functioneren.”
Over hoe het leven was met een beroepspiloot als vader, blijft Mark De Man vrij vaag. Hij herinnert er zich weinig van, zegt zich ook nooit vragen te hebben gesteld. Thuis werd weinig over het werk gesproken. Natuurlijk was zijn ma vaak alleen met de kinderen, wanneer zijn vader op missie was – ooit zat hij zes maanden in Italië. En soms, geeft hij toe, was het toch wel bang afwachten. Zoals toen hij naar Irak moest, tijdens de Golfoorlog, of naar Afghanistan.
“Ik ga niet zeggen dat hij er bommen heeft neergelegd, ik wéét niet wat hij er precies deed, maar hij heeft er toch gevlogen. Mijn pa deed dat graag en als mijn pa gelukkig is, ben ik het ook. Hij gaat nu met prepensioen, maar hij zal blijven vliegen : het is zijn lang leven. Momenteel zit hij een maand in Groot-Brittannië voor weer een opleiding. Als je in een vliegtuig stapt, weet je dat er vanalles kan gebeuren, maar daar moet je niet aan denken : met de auto rijden is ook gevaarlijk. Toch zal ik blij zijn, de dag dat hij zegt : ik stop ermee.”
Als kind was hij gek van voetballen en pilootje spelen. Voetballer worden was zijn grote droom, maar het besef dat het op niks kon uitdraaien, heeft er altijd ingezeten. School lopen deed hij in Leuven, maar wonen deed het gezin in Hamme-Mille, een dorp onder Leuven, net voorbij het Meerdaalbos en de taalgrens in Waals-Brabant. Zijn vrienden daar waren Franstalig, zodat hij beide landstalen nagenoeg perfect beheerst. Toen hij al in de A-kern van Anderlecht zat, behaalde hij het diploma van verzekeringsmakelaar. “Ik kon al naar Anderlecht, KV Mechelen en Sint-Truiden toen ik acht was, maar mijn pa vond de school belangrijker. Op mijn zestiende heb ik beslist toch naar Anderlecht te gaan, en op mijn achttiende tekende ik er mijn eerste profcontract. Daardoor zat het er niet meer in om zelf piloot te worden.”
Zoals het nu is, is het goed. “Door wat ik doe, heb ik een stuk van wat ik zelf wou en een stuk van wat mijn pa doet : reizen.”
Zijn vader vliegt ondertussen niet langer met een straaljager, maar met een Airbus en vervoert ministers, soms zelfs de premier. Vaak naar Kongo. “Reizen en de wereld zien : dat is zijn passie. Hij heeft me al gevraagd eens mee te gaan naar Afrika. Misschien komt dat er nog van.”
Zetterberg verdrongen
Als jeugdvoetballer was Mark De Man een nummer tien. Een aanvallende middenvelder, die soms tussen vijftig en honderd doelpunten op een seizoen maakte. Bij Anderlecht evolueerde hij naar een verdedigende middenvelder. Op die positie was het ook dat hij op 4 mei 2003 thuis tegen Germinal Beerschot zijn debuut maakte in het eerste elftal. Hij speelde de hele wedstrijd, maar zou nadien bijna twee volle jaren geen minuut meer in actie komen.
“Je had hier Vanderhaeghe, Hasi en Junior voor die positie. Niet één, maar drie spelers dus. Ik heb die wedstrijd alleen gespeeld door blessures bij hen. De week nadien was er één terug, dus was het logisch dat hij speelde. Ik wist ook dat het zo zou gaan : ik kwam pas piepen bij de A-kern en iedereen weet hoe moeilijk het is door te breken op Anderlecht. Ik heb wel altijd in mijn achterhoofd gehouden dat mijn dag zou komen. Dat zei de trainer me ook : blijf werken zoals je bezig bent. Dat sterkte mij. Ook het feit dat hij niet wilde dat ze mij verhuurden. Ik vind dus niet dat ik tijd heb verloren. Alle tijd die ik heb doorgebracht op de bank of in de tribune, is een goede investering geweest. Uiteindelijk zat ik toch bij Anderlecht en, met alle respect, niet bij Westerlo.”
Het klinkt als een gebrek aan ambitie, en dat is hem ook vaak verweten, maar volgens hemzelf heeft het er niets mee te maken. Wel zegt hij het niet onder stoelen of banken te steken dat de motivatie het soms liet afweten. “Week na week spelen met de invallers voor tien man, op slechte velden, met slechte verlichting : op den duur steekt dat tegen.”
Met het ontslag van Hugo Broos, februari 2005, veranderde alles. De eerste wedstrijd onder Frank Vercauteren viel hij nog af als negentiende man, maar op Lierse mocht hij invallen, in de allerlaatste minuut. Het is dan 18 februari 2005. “Een openbaring”, noemt hij het. “Na twee jaar werken maar niet spelen, was die ene minuut me zoveel waard als een hele wedstrijd.” Na zes korte invalbeurten startte hij nog vijf keer in de basis. Een spierblessure deed hem de laatste twee wedstrijden van het kampioenschap missen, maar het belangrijkste was dat hij er eindelijk stond.
Met dank aan Vercauteren, altijd zijn trainer geweest op Anderlecht en van wie hij meer dan wie ook de poulain wordt genoemd. “Vercauteren heeft mij vertrouwen gegeven, dat klopt, maar hij zegt altijd : vertrouwen krijg je niet, dat dwing je af. Iedereen zegt dat hij een boontje voor mij heeft, maar ik denk het niet. Hij stelt élf spelers op, hé. Misschien ben ik een type dat in zijn systeem past, maar ik word niet bevoordeeld. Dat is flauwekul : als ik slecht was, zette hij mij er niet in.”
2005/06 noemt hij het seizoen van de doorbraak. Niet wegens één wedstrijd, maar door de opeenvolging van wedstrijden die hij speelde, Champions League inbegrepen. Tweeëntwintig keer was hij titularis, op één keer na telkens als centrale verdediger. Door blessures bij Vincent Kompany en Roland Juhasz kreeg hij volop speelkansen naast Hannu Tihinen. Als hij er toch één wedstrijd moet uitpikken, dan de kwalificatiematch voor de Champions League tegen Slavia Praag. “Dat was de echte déclic. Tot verbazing van alle journalisten hield de trainer Zetterberg op de bank en zette mij uit tactische overwegingen op het middenveld. Natuurlijk was ik verbaasd. Je denkt altijd dat een trainer de elf beste spelers zet, maar op dat moment is hij voor de meest complementaire ploeg gegaan. Slim gezien, want we kwalificeerden ons.”
Een paar weken voordien had hij met een korte invalbeurt zijn eerste Europese minuten gespeeld, tegen Neftchi Baku uit Azerbeidzjan.
Stapje links of rechts
“Ik heb lang getwijfeld of ik dit niveau aankon. Nu weet ik dat de Belgische top niet te hoog gegrepen is voor mij.” (april 2006)
De twee jaar dat hij niet speelde, heeft hij zich vragen gesteld. Getwijfeld. Het is een karaktertrek, zegt Mark De Man. “Je hebt zo van die mensen : ik ben ermee geboren, geloof ik. Mijn trainers hebben me altijd gezegd : heb wat meer vertrouwen in jezelf, je hebt de kwaliteiten. Het gaat al beter nu, omdat ik zie dat ik het aankan. Twijfelen is een handicap, want eens je op het veld staat, lukken dan de simpelste dingen soms niet. Ik ben niet wat je noemt een rastalent, zoals Vincent Kompany. Met de jaren heb ik ontdekt dat ik het moet hebben van hard werken, mentaliteit, me wegcijferen voor de ploeg. Sommige spelers zijn er klaar voor op hun achttiende, misschien heb ik gewoon wat meer tijd nodig gehad om me aan te passen aan het niveau van de trainingen.”
“Op welke positie ik moet aantreden, maakt in feite weinig uit. Toch koester ik een kleine voorkeur voor een plaats centraal in de defensie.” (februari 2006)
“Ik zie mijn toekomst nu vooral als verdediger.” (mei 2006)
De Man : “Ik weet waar je naartoe wilt. Maar vóór ik in de verdediging speelde, had ik nog niet mogen proeven wat het is een aantal wedstrijden op rij op het middenveld te spelen. Nu wel, en dus weet ik nu dat mij dat bevalt en dat ik het aankan. Ik heb nog altijd geen voorkeur : als ik maar kan spelen. Ik heb niks te eisen, en zeker niet bij Anderlecht.”
Toen hij dit seizoen tegen Zulte Waregem terug in de ploeg kwam, na op de eerste speeldag geblesseerd te zijn uitgevallen, was het als verdediger. Ondertussen is Mark De Man de verdedigende middenvelder van Anderlecht en is het ook op die belangrijke positie dat hij debuteerde in de nationale ploeg. Tegen – opnieuw – GBA gebeurde dat voor het eerst. “Een tactische keuze van de trainer, om de infiltraties van Roelandts op te vangen. Tegen Genk speelde ik er opnieuw wegens Haroun die altijd infiltreert. Het lijkt nu alsof ik daar blijf staan.”
Al bij al is het de positie waar, volgens hem, zijn kwaliteiten het best tot hun recht komen. Zoals hij het zelf omschrijft : bikkelen, bal afpakken en inspelen. “Ik voel me er vrijer. Als verdediger is het me iets te beperkt, ik voel me graag meer betrokken bij het spel. Op het middenveld voel ik me ook zekerder : als verdediger wordt elke fout afgestraft.”
Opvallend is dat hij amper gele kaarten pakt – vorig seizoen zelfs geen enkele. Ook dáár kreeg hij al opmerkingen over. “Misschien wil het zeggen dat ik te braaf ben, maar ik vind van niet. Ik ben niet het type speler dat iemand wil kwetsen om te kwetsen. Ik ben ook niet het type dat bij de scheidsrechter gaat reclameren. Mijn grootste kwaliteit is misschien wel mijn spelinzicht : ik kan een wedstrijd lezen. Een stapje naar links of rechts kan genoeg zijn om de bal te recupereren.”
Als nu nog de rode blessuredraad door zijn carrière wil afknappen – dubbele beenbreuk, operatie buikspieren, spierscheur, dubbele enkeloperatie – is hij mogelijk definitief vertrokken voor een mooie carrière. “Niet dat ik ongezond eet of leef tegen tweehonderd per uur. En mijn moeder zegt altijd dat ik perfect geboren ben, dus daar kan het ook niet aan liggen ( lacht). Tegen een doodschop zoals die van Matoukou sta je nu eenmaal machteloos. Dus, ik zie de toekomst positief in. Het is moeilijk om het van jezelf te zeggen, maar ik vind dat dit mijn niveau is. Ik kan het tikkeltje rapper aan, dat voel ik.”
door jan hauspie