Dirk Geeraerd (48) is al 25 jaar voetbaltrainer. Via de eindronde leidde hij zopas Waasland-Beveren en zichzelf naar de Jupiler Pro League. ‘Ik ben niet van Quick-Step, Sky of Garmin,’ zegt hij, ‘meer van Topsport Vlaanderen.’ Een gesprek in de brasserie van het Centrum Ronde van Vlaanderen in zijn geboortestad Oudenaarde.

Hij is opgegroeid in de buurt van het stadion van KSV Oudenaarde, voetbalde er tot en met de UEFA-junioren, speelde daarna bij Nederename en was amper 23 toen hij bij de knapen van laatstgenoemde club aan zijn trainerscarrière begon. Die leidde hem via KSV Oudenaarde, KRC Gent-Zeehaven, Eendracht Aalter, Torhout 1992 KM, KMSK Deinze en Red Star Waasland in 2006 tot bij de toenmalige eersteklasser SV Roeselare. Na twee en een half jaar wordt hij daar ontslagen, neemt hij zijn job op de personeelsdienst van de luchthaven van Zaventem weer op en wordt in de loop van het daaropvolgende seizoen trainer van KSK Ronse. In de zomer van 2010 krijgt hij de leiding van de nieuwe fusieclub Waasland-Beveren, waarmee hij vorige maand via de eindronde de promotie naar eerste afdwong. Dirk Geeraerd is straks dan toch weer proftrainer.

De plaatsjes worden schaarser, wellicht zullen komend seizoen zeven van de zestien hoofdtrainers in de Jupiler Pro League buitenlanders zijn, maar toch ben jij erbij. Welk gevoel bezorgt jou dat?

“Momenteel ben ik erbij, maar voor hoelang weet ik niet. We zijn met zestien ontsnapt in de koers en ik ben mee, ook al ben ik niet van Quick-Step, Sky of Garmin maar meer van Topsport Vlaanderen. Het zal toch raar doen. Ik denk niet dat John van den Brom en RonJans mij kennen. Ze zullen zich dood schrikken. ( lacht) Maar ik vind het mooi, ook omdat een voetbalwedstrijd altijd gespeeld moet worden. Misschien moest ik er wel veel meer voor doen dan al die anderen om er te raken. Daardoor ben ik in elk geval heel polyvalent gevormd. Ik studeerde, ik werkte twintig jaar als sociaal assistent, ik volgde alle mogelijke trainerscursussen, trainde alle jeugdcategorieën en was hoofdtrainer in alle nationale afdelingen. Er is een groot verschil tussen speler zijn en trainer zijn. Clubbesturen vergeten vaak dat het trainersvak ook veel zaken vereist die je als speler op welk niveau dan ook nooit meemaakt, zoals het meedenken in bepaalde processen om tot een resultaat te komen. Maar omdat ik geen honderd keer voor Argentinië speelde, ben ik dus helemaal onder aan de ladder moeten beginnen.”

Is het jouw ambitie om in het profvoetbal te blijven?

“Ik zal daar geen grote uitspraken over plegen, maar je weet nooit wat de toekomst brengt. Toen ik na mijn ontslag bij Roeselare thuis zat, vroeg ik eens aan Luc Devroe of er bij Club Brugge echt niets was wat ik kon doen. Hij zei: ‘Ga jij de beloften trainen voor een appel en een ei?’ Mocht alleen het geld mij interesseren, dan word ik nog beter hoofdtrainer van een derdeprovincialer dan jeugdtrainer in eerste, maar ik ben ook geen onnozelaar. Herman Van Holsbeeck zei: ‘Dirk, jij bent een hoofdtrainer.’ Oké, maar ik ben ook iemand die zich probleemloos zou kunnen wegcijferen voor iemand anders, zoals Hugo Broos dat voor Frank Vercauteren deed en Emilio Ferrera voor Michel Preud’homme. Ooit komt wellicht het moment dat ik gebarreerd word, dat ik geen stap vooruit meer kan zetten, en dan is dat zeker een optie.”

Eigenheid

Hoe zwaar viel het jou om uiteindelijk weer te moeten beginnen bij Ronse, op dat moment met één punt laatste in tweede?

“Het was een compleet andere wereld en voor wie nooit iets anders meemaakte dan de top, zou dat een schok zijn geweest, maar niet voor mij. Ik ben niet in een diep zwart gat gevallen, ben geen drugs beginnen te nemen en geen wapens beginnen te verhandelen. Ik kom uit de echte wereld, de wereld van de gewone mensen die elke dag hard moeten werken voor hun centen. Ik ben nooit hero geweest, maar ook nooit zero. En ik speelde provinciaal voetbal: ik heb er geen moeite mee om vast te stellen dat het douchegordijn gescheurd is, dat de kleedkamer een keer niet schoongemaakt is, dat de deur scheef hangt en dat er eens geen water uit de kraan komt; en ik heb er geen probleem mee dat ik zelf veel moet regelen. KSK Ronse is een warme club waar ik graag aan terugdenk.”

Hoe was het om daarna bij de nieuwe fusieclub Waasland-Beveren binnen te komen?

“Alles moest helemaal heropgebouwd worden. Naar de eerste wedstrijd van kapitaal belang, voor de beker in Olympic Charleroi, waren er 37 supporters mee. 37! Terwijl er op het einde van het seizoen ervoor nog zo’n 800 mee waren in Ronse, hoewel hun ploeg – KSK Beveren toen nog – helemaal zieltogend was. We stuurden ze met 4-0 naar huis en ik dacht nog: dat moet plezant zijn met zo’n achterban. Maar met de nieuwe fusieclub konden er zich velen niet identificeren en de harde kern begon zelfs een eigen club in vierde provinciale. Intussen zijn er al veel teruggekeerd, maar de echte leiders nog altijd niet.”

Het mooie eerste seizoen eindigde op een anticlimax: de verloren testwedstrijd voor de promotie tegen Bergen.

“Bergen was toen veruit de beste ploeg in tweede, maar wanneer je er niettemin zo dicht bij bent geweest, krijg je natuurlijk wel een patat. Achteraf op het gemeentehuis zei ik: ‘Volgend jaar staan we hier weer!’ Dat is dus ook gebeurd.”

In Sport/Voetbalmagazine zei je toen: ‘Mocht het mij ooit lukken om naar eerste terug te keren, dan zullen mijn gedachten meteen naar mijn moeder gaan. Net voor haar dood zei ze: ‘Je moet mij één ding beloven: dat je naar eerste zult terugkeren. ”

“Kort voor ze stierf, toonde ik haar in het ziekenhuis nog beelden van de goals en de sfeer in onze wedstrijd in Boussu Dour, waar we vorig seizoen de eerste periodetitel pakten. Ze kende toen een heropleving, ik dacht al dat ze er toch nog door zou komen, maar zij wist wel beter, denk ik. Twee dagen later werden we aan haar bed geroepen omdat ze aan haar doodsstrijd was begonnen. Verschrikkelijk. Je zag haar afzien, je hoorde haar reutelen, die kanker was zo agressief, de morfine hielp niet meer en ik ben naar de dokter geweest om te vragen om haar iets toe te dienen om het proces te versnellen. Dat wil je niet meemaken. Wanneer je dan promoveert, denk je daar weleens aan terug. Onder de vele sms’en die ik na de overwinning in Oostende in de eindronde kreeg, waren er ook waarin stond: uw ma zal fier zijn. En: eindelijk weer waar je thuishoort. En nadat ik een nieuw contract tekende, was Tomasz Radzinski de eerste die mij een bericht stuurde (neemt zijn gsm en leest het voor): congratulations, ik had een contract van twee jaar verwacht, maar proficiat met eentje. Geniet van de rust voor de storm. Die weet al: nu begint het pas.” ( lacht)

Wat was voor jou het mooiste moment?

“Dat is moeilijk te zeggen, dat zit in heel veel kleine dingen. Maar het was wel leuk om na die wedstrijd in Oostende in Beveren aan te komen, aan het stadion de vrouwen te gaan ophalen en dan allemaal samen naar het gemeentehuis te rijden langs al die straten die afgezet waren en met een politiewagen met een blauw zwaailicht die voor ons uitreed. Precies alsof we de Ronde van Frankrijk hadden gewonnen! Dan denk je: dat is nog maar de tweede klasse, wat moet dat niet zijn voor grote ploegen die een Europese beker winnen?! Toen Tom Boonen hier dit jaar met al dat volk de Ronde van Vlaanderen won, dacht ik ook: dat moeten sterke beren zijn die al die weelde kunnen dragen.”

Jou herinneren we van jouw passage bij SV Roeselare als een slechte verliezer en een kwelgeest voor de arbitrage.

“Ik ga nog weleens te keer als ik het gevoel krijg dat ik benadeeld word, maar niet meer in die mate als vroeger én ik ben altijd beleefd gebleven. Soms vraag ik mij wel nog af: zou ook een scheidsrechter zijn match individueel ontleden? Maar kritiek in de media geef ik niet meer, ik geef hem na de wedstrijd een handdruk en zeg: ‘Kijk morgen eens aandachtig naar de beelden en bel mij dan een keer op.'”

En?

“Natuurlijk bellen ze mij niet op. Want ze kennen mijn nummer niet. Maar ik voel toch dat sommigen minder laatdunkend geworden zijn tegen mij. Als blijkt dat je er in tachtig procent van de gevallen recht op zat, beginnen die weleens na te denken waarschijnlijk. Wat mij ook stoorde, was dat bepaalde coryfeeën van het Belgisch voetbal langs de zijlijn alles mochten roepen en doen zonder dat er ingegrepen werd. Terwijl ik het zelf voor de beker in Sint-Truiden meemaakte dat een scheidsrechter er bij het eerste dat ik zei de spurt van zijn leven over meer dan honderd meter uitperste om mij te komen zeggen: ‘Ge gaat eruit gaan!’ Ik laat mij daar niet meer aan vangen, maar het moet correct blijven. Ik zeg nog steeds wat ik wil zeggen en ik ga de dingen niet verbloemen of verdraaien. Het feit dat ik in eerste geraakt ben, er weer ben uitgegaan en er weer ben teruggekeerd, is dankzij mijn eigenheid die ik altijd bewaarde. Ik vind dat er vooral meer communicatie met de arbitrage mogelijk moet zijn. Het gebeurt weleens dat er mij één bij de rust zegt: ‘Kom eens binnen, wat is eigenlijk uw probleem?’ Dan zeg ik: dat, dat en dat; en dan zegt hij: dat niet, dat wel en daar kan ik wel inkomen. En dan kunnen we weer gewoon verder.”

Goesting

Ben je bijgelovig?

“Neen. Maar ik neem wel elke keer dezelfde weg naar de club. Eén keer merkte ik na twintig minuten dat ik op een andere weg zat en ik ben toch teruggekeerd.”

Waarom?

“Ik dacht: stel dat we verliezen, dan vergeef ik het mezelf nooit.”

Verloren?

“Neen.”

Is dat geen bijgeloof?

“Neen, dat vind ik niet.”

Wat dan wel?

“Je wil dat alles in orde is, elk detail; en je wil juist uitvoeren wat je van plan was zeker? En zolang het goed gaat, wil je dat niet veranderen waarschijnlijk. Of misschien dacht ik gewoon dat ik anders verloren zou rijden en niet op tijd op de club zou zijn.” ( lacht)

Mogen we jou een oer-Belgische trainer noemen, iemand die van een strakke organisatie houdt?

“Goh, dat weet ik niet. Dat Belgen behoudsgezinde trainers zijn en Hollanders aanvallende trainers klopt alleszins niet. Dat is een vertelseltje dat dateert van in de tijd van het grote Ajax. Maar de Hollandse school is sindsdien al veel veranderd. Zo werkt het al lang niet meer. Wanneer je goed stáát en over voldoende kwaliteit en creativiteit beschikt, kan je wat offensiever spelen.”

Klopt het dat er jou het voorbije seizoen is gevraagd om wat offensiever te spelen?

“Door titelambities uit te spreken lag het verwachtingspatroon enorm hoog en wilden ze ook nog dat het op zijn Beverens uit de tijd van Schönberger of van de Ivorianen zou gebeuren. Maar omdat we niet over iemand beschikten die gemakkelijk een goal maakt, kwamen we tot de conclusie dat we op die manier vooral kwetsbaar waren in de rug. In de zware decembermaand zijn er bestuurders beginnen te panikeren omdat we nog niet zeker waren van de eindronde en is er een evaluatie met het bestuur geweest. Na lang praten is voorzitter Melchior Roosens toen rechtgestaan en heeft hij gezegd: ‘Er is al lang genoeg gepraat. Dirk, ik zie je morgen op training.’ Waarna de offensieve versterking die ik vroeg er is gekomen. Ik had twee jongens in gedachten die afgeschreven waren voor het voetbal: Cavens en Radzinski; en dat bleken voltreffers te zijn. Door hen gingen anderen beter spelen en zijn we na Nieuwjaar blijven winnen.”

Heb je al zicht op de kwaliteit van de ploeg voor komend seizoen?

“Neen. Voor iedere club die van tweede naar eerste gaat, is het verschil op vele vlakken groot. Zeker wat de kern betreft, de kwaliteit en de ervaring van de spelers, moet je dat het eerste jaar proberen te overbruggen. Wat ik wil, zijn gasten met goesting. Cavens bijvoorbeeld is niet gekomen voor het geld, zijn motivatie was puur sportief: tonen dat hij elders te vroeg was afgeschreven. Zulke jongens kunnen voor ons van grote waarde zijn. Iemand met een air alsof hij boven de anderen staat, past hier niet, niet bij de groepsmentaliteit en niet bij het familiale karakter van deze club.”

DOOR CHRISTIAN VANDENABEELE

“Ik denk niet dat Van den Brom en Jans mij kennen.””Ik voel dat sommige scheidsrechters minder laatdunkend geworden zijn tegen mij.”

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content