Na een lange en kleurrijke carrière gaat Gille Van Binst nauwelijks nog naar het voetbal. Maar van de Europese finale tussen Anderlecht en Austria Wien, op 3 mei 1978, herinnert hij zich nog iedere minuut.

Het Tower Bridgehotel in Grimbergen, langs het kanaal tussen Brussel en Willebroek, is voor Gille Van Binst uitgegroeid tot een soort tweede thuis. De voormalige verdediger van Anderlecht heeft wel een appartement in Westende maar als vertegenwoordiger van een bedrijf in waterverzachters maakt hij niet iedere dag de rit naar de kust. Dat kan want hij hoeft aan niemand verantwoording af te leggen. “Ik ben alleen, ik heb de vrouwen afgezworen, zij het niet voor elke dag”, zegt Van Binst (56) met zijn typische humor. Binnen drie maanden hoopt hij met pensioen te gaan. De files, het avondlijke werk, het begint te veel te worden voor Van Binst. Hij wil zijn gezondheid beschermen nadat hij een paar jaar geleden met zijn darmen sukkelde: “Toen ben ik depressief geweest, ik zag het even niet meer zitten”, zegt hij. Het leed is voorbij, met zijn kwetsbaarheid heeft de vroeger als een vrije vlinder door het leven fladderende Brabander leren leven: “Je voelt dat je ouder wordt, dat moet je aanvaarden.”

Met zijn gortdroge humor was Gille Van Binst een van onze meest kleurrijke voetballers. Hij voerde graag het hoge woord, stond nog liever in de belangstelling, al schuilde er achter dat masker van vrolijkheid een gevoelige, snel twijfelende jongen die naar zelfbevestiging hunkerde. Dat is vandaag niet anders. Van Binst interviewen is vooral luisteren naar een aaneenschakeling van anekdotes. “Ik zou er een boek over moeten schrijven maar het probleem is dat veel van die sterke verhalen over vrouwen gaan en dat ik dan mensen in de problemen breng”, zegt hij.

Een scheve neus

Gille van Binst was een spijkerharde verdediger. Hij hield ervan aanvallers te intimideren: “Ik wilde voor een wedstrijd wel eens vragen hoe het met hun achillespees ging. Goed, zeiden ze dan. Toen antwoordde ik: straks zal het niet meer zo goed zijn. Het was meestal bluf, zij het niet altijd.”

Van Binst beleefde zijn topperiode toen hij met Anderlecht in 1976 en 1978 de Europacup voor bekerwinnaars won. Hij beschouwt de eerste trofee, in het Brusselse Heizelstadion na een 4-2 tegen West Ham United, als de mooiste. “Ik speelde toen centraal achteraan omdat Erwin Vandendaele geblesseerd was, ik was aanvoerder, ik vond het schitterend om die Europacup in de hoogte te steken”, zegt hij. Zijn ogen fonkelen. Twee jaar later kwam hij zelf meer in de spotlights bij de 4-0-zege tegen Austria Wien in het Parijse Prinsenpark. Hij scoorde als rechtsachter twee doelpunten. Van Binst grasduint in zijn herinneringen, intussen gezeten in een restaurant in het centrum van Grimbergen, waar hij als aperitief een pintje bestelt, er zullen er nog een aantal volgen: “Voor de wedstrijd tegen Austria Wien kwam Raymond Goethals, toen onze trainer, bij mij. Hij zei dat ik geen bal zou raken. Omdat mijn tegenspeler, een zekere Wiknère, drie keer zo rap was als ik. Goethals had zoals bekend een probleem met namen, hij bedoelde Pirkner, een Oostenrijkse internationaal. Hij zei: tegen dat jij gedraaid bent, is het al goal. Maar hij voegde er ook aan toe: als die Wiknère mankt, is hij zo rap niet meer. De eerste minuut pakte ik hem direct op zijn achillespees. Hij was gekwetst, maar niet gekwetst genoeg om eraf te gaan. Waarom denk je dat ik anders twee goals gemaakt heb? Die gast kon geen meter meer verdedigen. Goethals zei aan de rust tegen mij: ge hebt dat goed verstaan.”

Al voor de wedstrijd twijfelde Van Binst niet aan de overwinning van Anderlecht. Hij herinnert zich: “De rechtsachter van Austria Wien, Sara, iemand met meer dan 100 interlands, had in een Oostenrijkse krant geroepen dat Rob Rensenbrink een overschatte voetballer was. Toen Rensenbrink dat las, lachte hij eens en zei: dat zullen we dan nog zien. Vervolgens draaide hij die Sara helemaal dol. We stonden snel met 2-0 voor, ik maakte dan de twee andere doelpunten. Telkens op pass van Ludo Coeck. Anderlecht had toen het meest complementaire middenveld dat je je kon inbeelden. Coeck stond voor de verdediging, hij kopte alles weg, dat kwam me goed uit, ik kopte niet graag want mijn neus stond al scheef. Daarnaast had Coeck een ongelooflijke pass en een staalhard schot. En dan had je Arie Haan als de strateeg, een echte leider, een trainer op het veld. Toen Urbain Braems bij Anderlecht trainer was en tactiek gaf, zei Haan soms achteraf: nu ga ik even vertellen hoe we gaan spelen. En dat werd dan blindelings opgevolgd. Op het veld gooide hij de boel dikwijls om, hij dwong bij iedereen respect af. En op de flanken liepen dan François Van der Elst met zijn snelheid en Frankie Vercauteren met zijn gekrulde voorzetten, twee wingers zoals je ze nu niet meer vindt. Dat was het beste middenveld van Europa. En vooraan dan natuurlijk Rensenbrink. Zelden iemand gezien die zo op zijn instinct voetbalde: hij begon met een beweging maar wist nooit waar hij ging uitkomen. Het probleem van Rensenbrink was dat hij zich voor de kleinere matchen nooit kon opladen. Dan gingen we naar Beringen en zag je hem met een bedrukt gezicht in de autobus zitten. Hij keek door het raam, zag allemaal identieke huizen en zei: hier wordt een mens toch neerslachtig van. Vervolgens raakte hij geen bal. En verloor Anderlecht in Beringen. Het jaar dat we in Parijs die Europacup wonnen, werden we in de competitie tweede achter Club Brugge.”

Een ladder voor de schilders

Gille Van Binst roept de baas van het restaurant: “Trekken de gamba’s op iets?”, vraagt hij met een gladgestreken gezicht. Na de gamba’s bestelt hij als hoofdgerecht tong. Op Oostendse wijze. Maar eerst wil hij nog een pintje. De draad van zijn verhaal raakt Van Binst niet kwijt. “Voor de finale waren er 30.000 Belgen in het Prinsenpark van Parijs. Toen Goethals voor de opwarming even het veld opging, zag hij dat het hele stadion gekleurd was in paars en wit. Hij kwam opgewonden weer binnen, zoiets had hij nog nooit gezien. Het zit vol supporters van Anderlecht, riep hij. Wat Goethals niet wist was dat Austria Wien ook in paars-wit speelde. Een schitterende man Goethals, veruit de beste trainer die ik had. Als je nog maar een beetje pijn had, moest je niet trainen. Hij was doodsbang van blessures, hij wilde altijd met dezelfde ploeg spelen. Terecht, een voetballer moet vertrouwen voelen, van die rotatiesystemen die nu worden ingevoerd, begrijp ik helemaal niets. Goethals had een heel losse aanpak. Bij de nationale ploeg zei hij voor een training tegen Raoul Lambert altijd: ga maar kaarten, anders geraakt ge gekwetst. Laten we zeggen dat hij rekening hield met het spierstelsel. Je kan ermee lachen, maar in zijn periode hadden we weinig geblesseerden. Eigenlijk gaf Goethals je veel vrijheid. In die tijd werden we voor een competitiewedstrijd altijd afgezonderd in Genval. Maar soms moesten we daar ook na de wedstrijd blijven. Daar voelden we weinig voor. Dus plaatsten we een ladder tegen het raam van Rensenbrink zijn kamer en klommen we allemaal naar buiten. Goethals ging ’s avonds laat nog een luchtje scheppen, met Martin Lippens, zijn assistent. Lippens zag die ladder en wilde alarm slaan. Maar Goethals veegde dat weg. Die ladder zullen ze hier gebruiken om schilderwerken te doen, zei hij. ‘Schilderwerken ’s nachts?’, vroeg Lippens. Maar Goethals deed of hij dat niet hoorde.”

Een stapje in de wereld zetten, het hoorde erbij. Ook in Parijs: “We trokken na de wedstrijd naar de Castell, een heel deftig etablissement. Het zat er vol filmsterren, onder meer Catherine Deneuve. Het was er peperduur, als je een fles champagne wilde bestellen, moest je eerst een lening afsluiten. Dus hebben we maar Ricard gedronken. De dag nadien waren we allemaal doodziek op de trein. Toen we in Brussel-Zuid aankwamen, stond er 10.000 man te wachten.”

De vrachtwagens kuisen

Een tijdje geleden kreeg Gille Van Binst van de RTBf een cassette van de wedstrijd tussen Anderlecht en Austria Wien. Hij heeft er nog eens naar gekeken: “Er is achteraf heel enthousiast gedaan over die 4-0-overwinning, maar als het na tien minuten 2-0 is voor Austria mogen we niets zeggen. Ze zijn twee keer alleen door, maar Nico de Bree komt twee keer schitterend uit. Wat dat betreft, was De Bree ongelooflijk goed. Ook in de lucht was hij niet te kloppen, maar de ballen vanop 30 meter zag hij niet zo goed komen.”

Anderlecht werd toen als koud en kil afgeschilderd, maar dat beeld wil Van Binst wel nuanceren: “De groep hing wel degelijk goed aan mekaar. Alleen zijn er op een gegeven moment eens problemen geweest tussen Rensenbrink en Haan, dat had onder meer te maken met iets wat gebeurd was in de nationale ploeg. Constant Vanden Stock vroeg me om te bemiddelen maar het werd achteraf alleen maar erger. Alleen zag je daar op het veld niets van, zo professioneel waren ze wel, voor grote wedstrijden was Anderlecht echt een blok. We speelden uiteindelijk voor het geld. Later is Rensenbrink dan moeten vertrekken, naar Amerika, alleen Fernand Beeckman, de verzorger, was toen naar de luchthaven gekomen om afscheid te nemen. Daar spreekt Rensenbrink vandaag nog altijd van, dat zit hem diep. Een heel speciale, Rensenbrink, ongelooflijk gierig. Als we met tien spelers iets gingen drinken en Rensenbrink was erbij, dan zeiden we: we gaan negen keer iets drinken. Eén keer ben ik met hem iets gaan eten, in Nederland. Hij vroeg de rekening en gaf die aan mij.”

Gegeten wordt er ook in Grimbergen. De gamba’s hebben gesmaakt, er kan nog een pintje bij, laat de tong maar komen. “De baas is een supporter van Anderlecht, met wat geluk eten we hier voor de helft van de prijs”, lacht Van Binst. “Je hebt toch tijd?”, vraagt hij. Zijn verhaal is nog niet ten einde: “Eigenlijk hebben we die Europacup in 1978 niet gestolen. In de eerste ronde schakelden we Lokomotiv Leipzig uit, vervolgens Hamburg en FC Porto. En in de halve finale dan FC Twente, dat in Nederland tweede stond. Wat dat betreft, was het in 1976 wel wat simpeler geweest. Eerst Rapid Boekarest, dan Banja Luka, Wrexham en Zwickau. En in de finale dus op de Heizel West Ham United, weer met twee goals van Rensenbrink. Dat is mijn mooiste herinnering. Want het was de eerste Europacup en alles in het leven wat je voor de eerste keer doet, is het mooist. Hans Croon was toen trainer, een heel vreemde man. Hij kwam naar mij en zei: ik heb gehoord dat jij tegen iedereen een grote mond opzet, als je dat met mij doet, flikker ik je eruit. Toen antwoordde ik: ik hoop dat u hier redelijk lang mag blijven, trainer. Vervolgens maakte Croon me aanvoerder. Een verstandige man. En een goeie trainer. Hij kwam als overgangsfiguur, Raymond Goethals had voor het daaropvolgende seizoen al getekend. De spelers zijn toen nog naar Constant Vanden Stock gestapt om te vragen of Croon wilde blijven. Maar toen zei Vanden Stock: ik kies de trainer en jullie werken onder de trainer die ik aanduid. Hij was de grote baas. Als hij na een nederlaag de kleedkamer binnenkwam, dan wist je hoe laat het was. Soms liet hij ons ook naar de vergaderzaal komen. Dan gooide hij eerst zijn hoed keihard in een hoek en begon dan te roepen hoe lui we wel allemaal waren. Ik kende dat al uit het hoofd. Toen ik op een gegeven moment begon te lachen, stuurde hij me meteen naar buiten. Ik moest voor de deur wachten, dan zou hij me nog even een woordeke zeggen. Ik was al aan het tellen: 10.000 frank boete, 20.000 frank. Vervolgens kwam hij buiten, knipoogde en was weg. Eén enkele keer onderhandelde ik met hem over een premie. Ik versprak me en zei: de spelers willen … Hij onderbrak me meteen: de spelers hebben niets te willen. Alleen mijn vrachtwagens mogen ze kuisen, als ze dat willen.” Hij lacht bij de herinnering: “Een Constant Vanden Stock ontbreekt nu bij Anderlecht. De club valt niet meer te vergelijken met vroeger. Anderlecht is van een familievereniging uitgegroeid tot een multinational. Met Vanden Stock wist je meteen wat wel en niet kon. Ook en vooral over premies. Hoeveel we kregen voor die overwinning tegen Austria Wien? 350.000 frank per speler. Bruto.”

Koffie en boterkoeken

“Was alles naar wens?”, vraagt de ober, terwijl intussen de tong is verorberd. “Dat zullen we zien als de rekening komt”, grijnst Van Binst. Nog een dessert? Van Binst neemt liever nog een pintje. Het is vrijdag, het weekend staat voor de deur. Naar het voetbal gaat Van Binst nauwelijks nog. Ook toen Anderlecht twee maanden geleden alle spelers inviteerde ter gelegenheid van het 100-jarig bestaan, bleef hij thuis. ” Van Holsbeeck heeft vijf keer gebeld, maar ik had geen goesting”, zegt hij. Hij constateert: “Als je gaat, dan zie je hen denken: hij is daar ook weer. En als je niet meer komt, dan vragen ze zich af waar je blijft.” Niettemin blijft er paars-wit bloed door zijn aderen stromen: “Ik heb daar twaalf jaar gespeeld. Natuurlijk doet het me pijn als het niet goed gaat. Ik kan Anderlecht maar één raad geven: doe zo snel mogelijk Hassan weg. Dat is een onruststoker. Die is alleen met zichzelf bezig en laat constant het elftal in de steek. Dat het onder Vercauteren niet lukte? Weet je, ik kan begrijpen dat de spelers niet meer wisten wat ze moesten doen. Hij is zo perfectionistisch, zo bezig met alle details dat je op een gegeven moment het overzicht verliest.”

Na een passage bij Toulouse voetbalde Gille Van Binst later nog bij Club Brugge: “Natuurlijk was Club niet te vergelijken met Anderlecht, het was er veel amateuristischer. Na een wedstrijd tegen Lazio Rome, voor de Brugse Metten, kwamen ze eens met een thermos koffie en boterkoeken binnen, die Italianen wisten niet wat ze zagen. De spelers moesten ook zelf hun kleren laten wassen, dat was op Anderlecht ondenkbaar. Toen George Kessler trainer werd, heeft hij dat allemaal laten veranderen. Weet je wat de eerste aankoop van Kessler was? Een aantal machines om het veld te onderhouden. En vervolgens richtte hij zijn bureau in. Een schitterende man. Alleen tactisch was hij niet zo sterk. Hij liet zich altijd bijstaan door iemand die het wel zag. Ik ben bij Club Brugge nog zijn assistent geweest, dat klikte heel goed, al mocht ik in de pers nooit over mijn inbreng praten. Hij wilde de pluimen op zijn hoed steken. Ik heb Kessler ook bij Anderlecht meegemaakt, daar kwam hij snel in botsing met Paul Van Himst. Omdat Van Himst geen meter verdedigde. Bij balverlies stond hij stil. We hoopten dat het dan niet te hard vroor, anders vroor hij gegarandeerd vast. Maar als Paul de bal had, dan was het natuurlijk pure klasse. Anderzijds: de beste voetballer waarmee ik ooit speelde, is toch Wilfried Van Moer. Die kon alles: breken, bouwen, scoren, lopen. Ik vond hem beter dan Rensenbrink. Je mag namelijk niet vergeten: soms speelde je met Rensenbrink met twaalf, maar soms ook met tien. Als je in die tijd naar Cercle Brugge moest, dan mocht je al tevreden zijn dat hij wist dat hij tegen Cercle moest aantreden.”

Geen carrière als journalist

Gille Van Binst kijkt met tevredenheid op zijn carrière terug. Of hij het niet jammer vindt dat hij geen trainer meer wordt? Hij schudt het hoofd: “Ik ben aan de slag geweest bij Lauwe, Namur en Oostnieuwkerke, dat was echt niets voor mij.” Hij heeft wel van iets anders spijt: “Ik was graag in de journalistiek gegaan, ik heb nog een tijdje interviews gemaakt voor Sport Magazine. Dat waren altijd mooie avonden, we gingen eten en dat wilde wel eens uitlopen. Eén enkele keer zaten we in het restaurant van Georges Bertoncello. Plots moest hij even weg, bleek dat hij in de keuken moest koken. Een andere keer viel Johny Thio om vier uur ’s ochtends van een barkruk. Het leverde allemaal sappige verhalen op.”

De pers, zo ervoer hij, is veel veranderd. “Een tijdje geleden gaf ik een interview weg over Anderlecht. In de nababbel, het bandje stond al af, ging het over Glen De Boeck. Ik vertelde dat De Boeck als voetballer een strijkijzer was. Laat dat nu toch de titel boven het verhaal zijn.”

Het zij zo. Van Binst verlaat het restaurant. De rekening wordt betaald, er is geen vermindering. Hij begeeft zich weer naar zijn hotel in Grimbergen, er kondigt zich een rustig weekend aan. Vanaf ’s maandags moet hij weer de baan op. Als vertegenwoordiger voor een bedrijf in waterverzachters. Dat doet hij al twintig jaar. Binnen een maand of drie wil hij ermee ophouden. Het is genoeg geweest. Van Binst zucht: ‘Ik word 57 maar in feite ben ik 114 jaar. Ik heb voor twee geleefd. Dan mag je wat gas terugnemen.” S

Volgende week: Cisse Severeyns en Antwerp ’93

door jacques sys

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content