Metz staat aan de leiding in de Franse tweede klasse (Ligue 2). Ga je dan toch eindelijk eens kampioen worden?
Dominique D’Onofrio: “Dat kan. We komen uit derde klasse, de bedoeling was een rustig seizoen te maken in de eerste helft van de rangschikking. We staan zeven punten voor op de vierde en er zijn drie rechtstreekse stijgers. Maar onze concurrenten zijn ex-eersteklassers, zoals Auxerre, Lens, Caen en Troyes. Metz leeft weer, we trekken gemiddeld 13.000 kijkers, met een toprecette van 25.000 man in de derby tegen Nancy. Een titel zit er dus in, maar ik zou ook al tevreden zijn met een gewone promotie.”
Had je een andere trainersloopbaan gekend als je kampioen was geworden in plaats van tweede na Genk in 2011?
“Ik denk het niet. Van mijn collega-trainers heb ik altijd veel waardering gekregen, maar bij de clubs en het grote publiek lag dat moeilijker. Sinds ik begon als trainer heb ik me altijd moeten afzetten tegen één groot nadeel: mijn naam, D’Onofrio. Ik heb bijna 200 matchen als trainer in eerste klasse op de teller, bezorgde Luik fantastische momenten in die play-offs in 2011 en een week later wonnen we de beker. We stootten ook door tot de kwartfinales van de Europa League. Als technisch directeur won ik met Standard twee titels én maakte ik die fameuze CL-campagne mee, maar dat volstond niet. Het laat voor altijd een bittere nasmaak. Vooral voor mijn gezin. Sinds men met modder naar me gooide, heeft mijn dochter nooit nog een voet op Sclessin willen zetten. Nochtans werden we dat seizoen tweede. Ik sluit wel niet uit dat ik ooit nog eens het veld op kom als trainer. Daar was sprake van bij Metz, maar op dit moment ben ik tevreden als sportief directeur.”
Albert Cartier krijgt wél goeie kritieken als trainer, terwijl hij lange tijd een haat-liefdeverhouding had met het Franse voetbal.
“Zijn vertrek bij Metz eindigde zelfs in een proces omdat beide partijen het niet eens raakten over zijn ontslag. Hij was mijn eerste keuze toen er een nieuwe trainer gekozen moest worden. Ik heb daar echt voor moeten vechten, maar de terugkeer na één jaar derde klasse naar tweede heeft zijn blazoen hier opgepoetst. We hebben een goeie Belgische technische staf. Ik haalde uit Luik José Jeunechamps als assistent en Geoffrey Valenne (ex-medewerker van de Académie Robert Louis Dreyfus) als fysiektrainer. Met de Belgische ervaring van Cartier en een voorzitter wiens bedrijf in Luik gevestigd is, is dat toch een flinke Belgische toets.”
Je bent net terug uit Senegal en je hebt China en Brazilië bezocht als technisch directeur van Standard. Mooie trips zijn dat. Compenseert dat het gebrek aan Europese wedstrijden als hoofdtrainer bij Standard?
“Hela, we speelden wel bijna elk jaar Europees. Daarna was dat een paar keer niet het geval, hé. Nu reis ik wat af. Afgelopen weekend was ik in Senegal voor de opening van een opleidingscentrum dat door Metz betaald werd. Voor Standard vond ik Marcos Camozzato in Brazilië en Gohi Bi Cyriac in Ivoorkust. Ik scoutte toen ook in Congo en Israël. Voor Metz was ik al in Togo, Argentinië, Kameroen en Brazilië.”
Julien de Sart maakte zijn eersteklassedebuut met Standard vier jaar na je zoon Francesco. Ben je het ermee eens dat het moeilijk is om die trui te dragen voor de zoon van een lid van de technische staf?
“Ik zal blij zijn als Julien het maakt, los van zijn naam. Wat mijn zoon overkwam bij Standard, blijft een van de dieptepunten uit mijn voetballeven. We stonden 7-0 voor tegen Lierse, ik wilde hem nog twee minuten laten proeven van die sfeer, maar hij werd uitgescholden door een deel van de aanhang. Hij kreeg nochtans geen voorkeursbehandeling. Hij speelde er bij de jeugd vanaf zijn zesde en was van die lichting de enige die prof werd, samen met Mehdi Carcela.Na dat incident durfde ik niet meer het risico te nemen om hem nog eens te laten spelen. Hij is toen vertrokken naar Olhanese in de hoogste Portugese afdeling, maar ik heb zijn contract ginder moeten laten ontbinden omdat hij niet meer betaald werd. Vandaag traint hij met de B-ploeg van Eupen en zoekt hij een nieuwe club. In België wordt dat moeilijk, met zijn familienaam.”
DOOR PIERRE DANVOYE