Waaraan heeft het Brusselse jeugdvoetbal zijn aantrekkingskracht te danken? Als antwoord volstaat het om er even de spelerslijsten van de Jupiler Pro League bij te nemen. Ilombe Mboyo, Geoffrey Mujangi Bia, Arnor Angeli, Michy Batshuayi, Andrea Mutombo, Anthony Vanden Borre, Nicaise Kudimbana, Floribert Ngalula, Soufiane Bidaoui, Steve Colpaert, Benjamin Mokulu, Christophe Lepoint, … allemaal Brusselse ketjes die leerden voetballen op de straten en in de parkjes van ons hoofdstedelijk gewest. En voorts natuurlijk Vincent Kompany, die zijn eerste stapjes zette in het beruchte Quartier du Nord van Brussel.
De liefde en passie voor straatvoetbal is volgens Eddy Van Daele het grondbeginsel van al dat talent dat naar de hogere klassen doorsijpelt. Van Daele weet waarover hij spreekt, hij was jaren jeugdtrainer (nu scout) van Anderlecht en begeleidde zowat een derde van bovenvernoemde namen tijdens hun puberjaren.
Van Daele: “Al die jongens komen uit een milieu waarin ze het niet breed hebben. Voetbal is vaak hun enige tijdverdrijf. Op straat leer je de basis van het voetbal: dribbelen, op de kleine ruimte spelen, je mannetje leren staan tegen grotere en steviger jongens. Later komen ze dan bij een club terecht en de fout die vele trainers maken, is om ze meteen aan banden te willen leggen. Hoe vaak heb ik jeugdtrainers niet horen roepen: geef die bal af! Nog voor zo’n jongen de bal beroerde. Volledig fout.
“Voetballen kunnen ze, maar wat vaak vergeten wordt, is dat die jongens aan hun lot overgelaten worden. Ze komen uit een groot gezin, waar de ouders weinig aandacht aan hun kinderen kunnen besteden. Van sommige jongens zie je de ouders nooit. Zoals bij Floribert Ngalula en Mujangi Bia. Als mama en papa naar Afrika waren, mochten zij instaan voor het levensonderhoud van hun broers en zussen. Zonder veel geld. Tja, dan moet je al sterk zijn om aan bepaalde invloeden te weerstaan. Dankzij de integratie van een sociale cel is daar al veel in verbeterd.”
Volgens Van Daele is het trouwens geen toeval dat vooral donkere Afrikanen de top bereiken. “Ik moet natuurlijk opletten met wat ik zeg, maar Marokkanen of Turken zie je weinig op het hoogste niveau, nochtans lopen er daar ook veel van rond op de Brusselse pleintjes. En technisch zijn die vaak minstens even goed. Alleen leert mijn ervaring dat ze het dikwijls lastiger hebben met het aanvaarden van gezag. Donkere jongens laten zich makkelijker begeleiden en denken meer in groepsverband.”
Dat de andere eersteklassers ondertussen de Brusselse goudmijn ontdekt hebben, is volgens Van Daele geen ramp. “Er lopen zo veel talenten rond dat je ze toch niet allemaal bij Anderlecht of FC Brussels kan stallen. Alleen vraag ik me af of ze in een andere omgeving dan de Brusselse wel zullen aarden. Neem Brugge: daar heb je al een taalprobleem. Veel van die jongens spreken enkel Frans, hoe gaan ze dat ginds opvangen? Of in het geval van de vele buitenlandse topclubs die nu komen scouten, denk aan Chelsea en Manchester City die overal zitten. Voor die Engelse clubs geldt vaak: ze nemen er tien en als er daarvan één doorbreekt, is het al goed. Zo ken ik veel Nederlandse talenten die naar daar zijn getrokken en van wie je later nooit meer iets gehoord hebt. Die clubs kunnen zich dat veroorloven en ze weten dat die Brusselse jongens het niet breed hebben en dat ze hun ouders snel kunnen overhalen door hen een job aan te bieden. Daar spelen ze dus handig op in, maar is dat goed voor die jongens? Ik denk het niet.”