Johan Lievens

‘Vraag om sobere onderwijsdoelen is geen machtsspel, maar grondwettelijke noodzaak’

Kurt Willems Professor Onderwijsrecht Leuven Centre for Public Law (KU Leuven)

Met de boutade ‘wie betaalt, bepaalt’ gaan Hannelore Goeman en Caroline Gennez van Vooruit voorbij aan een grondwettelijke kernbepaling over onderwijs, stellen Johan Lievens en Kurt Willems van de KU Leuven. ‘Nu een nieuw juridisch conflict zich aandient over de eindtermen van eerste graad, opent zich de mogelijkheid om dat conflict deze keer wél op voorhand te ontmijnen.’

‘Als het Katholiek Onderwijs Vlaanderen een afwijking wil van de eindtermen, dat ze hun onderwijs dan ook maar zelf financieren!’ Dat lijkt zo’n beetje de boodschap van een stuk dat Hannelore Goeman en Caroline Gennez van Vooruit schreven voor Knack onder de titel: ‘Eindtermen: wie betaalt, bepaalt’.

Aanleiding voor hun stuk is het nieuws dat het Katholiek Onderwijs Vlaanderen heeft aangekondigd een gelijkwaardigheidsaanvraag in te zullen dienen om eigen eindtermen voor de eerste graad van het secundair onderwijs te mogen gebruiken. Die zouden dan verschillen van de door de overheid aangenomen eindtermen, maar moeten er in beginsel wel gelijkwaardig aan zijn. Het stuk van Goeman en Gennez gaat op een aantal punten wel erg kort door de bocht.

Lees verder onder de kader

Dat begint al bij de titel. De suggestie van Goeman en Gennez lijkt dat de overheid het onderwijs inhoudelijk volledig mag reguleren. Daarmee gaan ze volledig (en naar het lijkt bewust) voorbij aan de kernbepaling over onderwijs uit onze grondwet: de vrijheid van onderwijs, op basis waarvan scholen uit het vrije net de ruimte hebben om een eigen pedagogisch project te ontwikkelen.

Het Grondwettelijk Hof heeft die bepaling in rechtspraak vrij genuanceerd uitgewerkt. Zo is het vaste rechtspraak dat de overheid – in ruil voor het verstrekken van financiële middelen – inderdaad de mogelijkheid heeft om een aantal regels voor het onderwijs te maken. Het Hof onderstreept evenwel steevast ook twee andere principes. Ten eerste stelt het Hof dat de onderwijsvrijheid, om niet louter illusoir te zijn, ook een recht op subsidies omvat. Als scholen geen subsidies krijgen, wordt het immers erg moeilijk om een eigen pedagogisch project te ontwikkelen. Ten tweede mogen de regels die de overheid als subsidievoorwaarden uitrolt de vrijheid van scholen niet volledig uithollen. Met betrekking tot onderwijsdoelen moet de overheid zich bijvoorbeeld beperken tot het voorschrijven van minimumdoelen.

Onderwijskwaliteit is hierbij een gedeelde verantwoordelijkheid van onderwijsverstrekkers en overheid: een constitutioneel compromis om enerzijds diversiteit in het onderwijslandschap te creëren waarbinnen ouders daadwerkelijk keuzes kunnen maken, maar anderzijds er wel over te waken dat elk kind kwaliteitsvol onderwijs geniet met een voldoende gelijkwaardig programma om de gelijkwaardigheid van diploma’s te onderbouwen.

Het is jammer hoe Vlaamse volksvertegenwoordigers het bestaan van de grondwet in dit debat volstrekt lijken te negeren door de zuivere ‘wie betaalt, bepaalt’-kaart te trekken. Daarmee is niet gezegd dat het grondwettelijk kader tot het einde der tijden onveranderd moet blijven gelden. Maar om een grondwetsbepaling te wijzigen, zijn er procedures uitgetekend in een democratische rechtsstaat die bewust vertragend zijn opgezet, juist om ervoor te zorgen dat de finaliteit van de Grondwet goed doordacht wordt bij elke wijziging, in plaats van te worden blootgesteld aan populistische duw-en-trek werk van een toevallige politieke meerderheid. Enkel zo kan de grondwet bestendig haar functie vervullen. Ironisch op dat punt is misschien wel dat het de senatoren van de  toenmalige SP.A zelf waren die aan het eind van de vorige legislatuur wisten te beletten dat artikel 24 van de Grondwet voor herziening vatbaar werd verklaard.

‘Voor de tweede en de derde graad loopt nu een versoberingsoefening na hun vernietiging. De vraag rijst of het niet nuttig is de eerste graad mee te nemen in die oefening.’

De taxonomie van Bloom

Inhoudelijk kunnen we Goeman en Gennez wél volgen dat het jammer zou zijn mocht een onderwijsverstrekker met de omvang van het katholiek onderwijs eigen, afwijkende eindtermen hebben. Eén van de finaliteiten van de eindtermen is immers ervoor te zorgen dat diploma’s overal in Vlaanderen hetzelfde betekenen, wat impliceert dat het onderliggende onderwijsprogramma gelijkwaardig moet zijn. Het feit dat onderwijsdoelen die Katholiek Onderwijs Vlaanderen indient gelijkwaardig moeten zijn aan de Vlaamse onderwijsdoelen beperkt het risico enigszins, maar finaal is de beste garantie op gelijkwaardigheid in diploma’s toch dat zoveel mogelijk leerlingen vanuit dezelfde minimale onderwijsdoelen starten. Het concept ‘Vlaamse minimumdoelen’ zelf komt op de helling te staan indien de eindtermen nog maar op een minderheid van leerlingen van toepassing zijn. Waarom dan toch de vraag vanuit de katholieke scholen om afwijkende onderwijsdoelen voor de eerste graad?

Goeman en Gennez suggereren dat Lieven Boeve uit het niets de eindtermen voor de eerste graad secundair onderwijs aanvalt. Nochtans valt die aanvraag geenszins uit de lucht. We leren uit de communicatie van Katholiek Onderwijs Vlaanderen immers dat de leerplannen waarmee scholen de voorbije jaren aan de slag gingen in de eerste graad, vanaf september 2023 niet meer goedgekeurd zullen worden door de onderwijsinspectie, aangezien de opbouw en de mate van detail van de Vlaamse eindtermen er onvoldoende in gereflecteerd wordt. De chaos van wijzigende onderwijsdoelen waar Goeman en Gennez voor waarschuwen, dreigt voor de katholieke scholen dus sowieso.

Lees verder onder de kader

Het Grondwettelijk Hof vernietigde bovendien in juni 2022 de eindtermen voor de tweede en de derde graad secundair onderwijs omdat ze te omvangrijk waren. Onderdeel van zijn redenering was dat de gehanteerde systematiek – alle eindtermen volgen de structuur van de taxonomie van Bloom – tot erg detaillistische eindtermen had geleid. Welnu, ook de eindtermen voor de eerste graad zijn op die wijze geformuleerd. Het Katholiek Onderwijs Vlaanderen heeft de nieuwe eindtermen voor de eerste graad secundair onderwijs nooit met veel enthousiasme onthaald. Ook daar gaat het volgens hen immers om een omvangrijke, gedetailleerde set. Om volledig te worden gedoceerd neemt die een stevige hap uit de onderwijstijd waardoor weinig ruimte over zou blijven om een eigen pedagogisch project uit te bouwen, onder meer met eigen leerplannen. Zowel het Katholiek Onderwijs Vlaanderen als de Steinerscholen lieten al signalen horen dat – wetende wat ze nú weten over de wijze waarop de detaillistische formulering via de taxonomie van Bloom wordt gehanteerd door de onderwijsinspectie – ze óók de onderwijsdoelen van de eerste graad aangevochten zouden hebben.

Er is een reëel risico dat de onderwijsdoelen van de eerste graad alsnog bij het Grondwettelijk Hof belanden. Indien de Vlaamse overheid de gelijkwaardigheidsaanvraag vanuit het katholiek onderwijs afwijst, dan staat tegen die afwijzing immers beroep open bij de Raad van State. Die kan dan op zijn beurt, vooraleer uitspraak te doen over de zaak zelf, een prejudiciële vraag stellen aan het Grondwettelijk Hof. Centraal in het debat zal dan de vraag staan of de eindtermen van de eerste graad secundair onderwijs niet dusdanig omvangrijk en detaillistisch zijn dat ze de in de grondwet verankerde onderwijsvrijheid schenden. Indien het Grondwettelijk Hof die vraag bevestigend beantwoordt, dan opent zich een nieuwe termijn van zes maanden om het decreet betreffende de eerste graad aan te vechten. Dan dreigt zich eenzelfde scenario te ontwikkelen als voor de tweede en derde graad: de eindtermen kunnen dan voor het ganse onderwijsveld vernietigd worden. Juridisch lijkt Katholiek Onderwijs Vlaanderen de beste kaarten te hebben in die procedure, uitgaande van het arrest van het Grondwettelijk Hof van juni van dit jaar.

Nu een nieuw juridisch conflict zich aandient, opent zich de mogelijkheid om dat conflict deze keer wél op voorhand te ontmijnen. Voor de tweede en de derde graad loopt nu een versoberingsoefening na hun vernietiging. De vraag rijst of het niet nuttig is de eerste graad mee te nemen in die oefening om zo een ononderbroken leerlijn van het eerste naar het zesde leerjaar uit te tekenen. Dat vermijdt de schokgolf van een tweede vernietigingsarrest, én beperkt tegelijkertijd onnodige planlast door ervoor te zorgen dat de eindtermen voor het volledige secundaire onderwijs in dezelfde taal zijn opgesteld en mooi op elkaar aansluiten. Ook voor de scholen die na de modernisering van het secundair onderwijs en de invoering van nieuwe doelen nood hebben aan rust, lijkt een dergelijke herformulering van de eerste graad dus zinvol. De uitdagingen zijn groot genoeg in het onderwijsveld om de handschoen op te nemen en de aandacht eensgezind op zaken zoals lerarentekort en onderwijskwaliteit te richten, veeleer dan de volgende twee jaar opnieuw in conflictmodus te gaan.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content