Stijn Bruers

‘Mogen we vlees eten van blije dieren?’

Stijn Bruers Moraalfilosoof en voorzitter van Effectief Altruïsme België.

‘Een dier op de wereld zetten dat overwegend negatieve ervaringen heeft omdat het gebruikt wordt als vleesmachine, is problematisch, daar is zowat iedereen het over eens’, schrijft moraalfilosoof Stijn Bruers. ‘Maar stel dat er ook veedieren zijn met een positief welzijn.’

Je hebt ze vast wel eens gezien: cartoontekeningen van lachende varkens of kippen in reclame voor vlees. Die reclame is natuurlijk misleiding. De meeste mensen vinden dat de meeste dieren in de veeteelt een negatief welzijn hebben, zo blijkt uit onderzoek. Als je vannacht droomt dat je een willekeurige vleeskip bent op een willekeurig moment in haar leven, dan ga je waarschijnlijk spreken van een nachtmerrie. Een dier op de wereld zetten dat overwegend negatieve ervaringen heeft omdat het gebruikt wordt als vleesmachine, is problematisch, daar is zowat iedereen het over eens.

Maar stel dat er ook veedieren zijn met een positief welzijn. Vlees eten van een blij dier, mag dat dan wel? Het lijkt een mooie win-win voor mens en dier: door het kweken en doden van het dier kan de vleeseter genieten van een lekker stukje vlees, en het dier zelf heeft een hoger welzijn dan wanneer het niet werd gekweekt en dus niet had bestaan. Het is de beste morele rechtvaardiging voor het eten van vlees, maar het is toch niet zo eenvoudig. Moraalfilosofen en dierenethici hebben er een vette kluif aan.

Hier komt het probleem: als die vermeende win-win situatie een geldige reden is om dieren te mogen kweken en op te eten, dan kan het ook een geldige reden zijn om blije slaven te gebruiken. Mag je mensen kweken om ze te gebruiken als slaven, wanneer die slaven een positief welzijn hebben en hun bestaan te danken hebben aan de slavernij? Een win-win voor de slavendrijver en de slaaf, mooi toch? Nee, dit voelt wrang aan. Er klopt iets niet met deze redenering. Het is tijd voor wat verdiepende moraalfilosofie.

In elke situatie die we kunnen kiezen, heb jij een welzijn die meet hoe sterk jij die situatie waardeert. Jouw welzijn kan positief of negatief zijn, als je de gekozen situatie wel of niet graag hebt. Jij hebt graag een zo hoog mogelijk welzijn. Maar niet enkel jouw welzijn is belangrijk: ieders welzijn telt mee. We kunnen dan de situatie kiezen die het hoogste totale welzijn oplevert. Dat totale welzijn is de optelsom van ieders welzijn, want iedereen is even belangrijk.

Wat vind je van deze totale-welzijnsethiek? Ze is extreem veeleisend. We zouden er dan bijvoorbeeld goed aan doen om extra veel kinderen op de wereld te zetten, want elk extra gelukkig kind draagt bij aan die som van welzijn. En het minst welzijnsgevoelige kind gebruiken we dan als werkslaaf om anderen blij te maken, of als proefpersoon voor het testen van medicijnen waarmee veel levens gered worden. En vervolgens doden we haar en gebruiken haar bloed en organen om meerdere patiënten in het ziekenhuis te redden. Oh, en de rest van haar lichaam voederen we aan tientallen roofdieren, dan zijn die ook tevreden. Het welzijn van die roofdieren en geredde patiënten overtreft het verlies van welzijn van dat ene kind. Het is duidelijk: deze totale-welzijnsethiek is eerder een totalitaire welzijnsethiek. In die optelsom worden wij en onze kinderen gereduceerd tot getallen.

(Lees verder hieronder.)

We zouden deze gruwelijke conclusies kunnen vermijden als we niet altijd zo sterk iemands welzijn moesten meetellen, als we in die optelsom iemands welzijn soms mogen ‘afprijzen’ (er een waarde van aftrekken, zoals bij een korting). Maar jouw welzijn zomaar negeren ga jij ook niet graag hebben. Hier is mijn voorstel: we moeten streven naar het hoogste welzijn van iedereen, maar we mogen daarbij het welzijn van anderen negeren of niet meetellen, onder twee voorwaarden: als het bestaan van die anderen niet noodzakelijk is (in de zin dat we met het negeren van hun welzijn best de situatie kiezen waarin die anderen niet eens bestaan), of als ons bestaan wel noodzakelijk is voor het welzijn van die anderen (in de zin dat hun welzijn niet kan verhogen als wij niet bestonden). Iedereen heeft dus als het ware het recht om het welzijn van anderen af te prijzen, als die anderen wiens welzijn minder in rekening wordt gebracht niet noodzakelijk moeten bestaan of als diegenen die baat hebben bij het minder in rekening brengen van het welzijn van anderen wel noodzakelijk moeten bestaan. Deze twee voorwaarden worden duidelijk in het voorbeeld van de blije veedieren (en ook in dat van de blije slaven).

In dat voorbeeld kunnen we eigenlijk kiezen tussen drie situaties. In de eerste situatie worden geen dieren gekweekt en kunnen mensen dus geen vlees eten. In de tweede situatie worden blije veedieren gekweekt en geslacht, waardoor mensen genieten van het vlees van die dieren. In de derde situatie worden die dieren ook gekweekt, maar in plaats van ze in een boerderij op te sluiten en te doden, krijgen ze alle zorg, vrijheid en bescherming in een groot dierenopvangcentrum of heiligdom voor dieren. Daar zijn die dieren het meest gelukkig, maar de mensen kunnen dan geen vlees meer eten en moeten daarentegen tijd en middelen opofferen voor die dieren.

Kies je nu voor de tweede situatie, dan hebben die veedieren eigenlijk een reden om te protesteren: ze waren er beter aan toe geweest in de derde situatie. In die situatie waren ze zoveel gelukkiger, dat die het hoogste totale welzijn oplevert. Dus van zodra je kiest voor de tweede situatie, moet je eigenlijk de derde verkiezen. Uiteindelijk komen we zo tot de conclusie dat we veel dieren moeten kweken en onszelf opofferen ten bate van al die dieren in dierenopvangcentra. Wil je dat niet? Wel, dan kun je het welzijn van die dieren in de tweede en derde situatie zo sterk afprijzen dat de eerste situatie de beste wordt (in de zin dat ze het hoogste totale afgeprijsde welzijn heeft). In die eerste situatie bestaan die dieren niet, dus kunnen die dieren niet klagen tegen het feit dat je hun welzijn niet in rekening bracht. Het bestaan van die dieren is niet noodzakelijk, want ze bestaan niet in de situatie die je het best kiest. De niet-bestaande dieren vinden het niet erg dat ze niet bestaan. Dit is de eerste reden waarom het kweken en eten van blije dieren, evenals het kweken en gebruiken van blije slaven, niet mag.

De tweede reden heeft te maken met het noodzakelijke bestaan van de veedieren. Als die niet bestonden, konden mensen onmogelijk genieten van hun vlees. Als de slaaf niet bestaat, kan de slavendrijver hem onmogelijk gebruiken als slaaf. De slavendrijver gebruikt de slaaf als middel om zijn eigen welzijn te verhogen. De slaaf kan zeggen dat hij niet tegen zijn wil in mag gebruikt worden als middel, want als hij niet bestond, was de slavendrijver er niet beter aan toe geweest. De slaaf heeft het recht om niet gebruikt te worden als louter middel voor de doelen van iemand anders. Hij wordt gebruikt als middel wanneer zijn bestaan noodzakelijk is voor het realiseren van die doelen, en dat gebruik is als louter middel wanneer de slaaf dingen moet doen of ondergaan die hij niet wil. Dit is ook het recht op lichamelijke zelfbeschikking: jouw lichaam is van jou en anderen moeten ervan af blijven (mogen het niet gebruiken), tenzij met jouw toestemming. Niet alleen jij, maar ook kinderen verdienen dit recht. Daarom mochten we niet dat ene kind gebruiken als werkslaaf of proefobject, noch opofferen voor orgaantransplantaties, noch voederen aan de roofdieren. In al die gevallen wordt het lichaam van dat kind gebruikt als middel tegen haar wil in. Om discriminatie te vermijden, verdient elk wezen dat een eigen wil heeft en een besef heeft van het eigen lichaam, dus elk voelend wezen, dat basisrecht op lichamelijke zelfbeschikking.

Dit recht op lichamelijke zelfbeschikking is eigenlijk ook het recht om het welzijn van anderen af te prijzen: de slaaf heeft het recht om te beslissen dat het welzijn van de slavendrijver niet wordt meegeteld in die optelsom van welzijn. Het kind heeft baat bij het minder in rekening brengen van het welzijn van de patiënten in het ziekenhuis. En zonder het kind kunnen de patiënten niet haar organen gebruiken. Dus is het toegelaten om de toename van welzijn van de patiënten niet in rekening te brengen. Het verlies van welzijn van het kind wordt wel in rekening gebracht, en daarom mag het kind niet tegen haar wil in gebruikt worden als orgaandonor. Net als kinderen verdienen veedieren het recht om niet tegen hun wil in gebruikt te worden als louter middel. Dat is de tweede reden waarom het eten van blije dieren, evenals het gebruiken van blije slaven, niet mag.

Stijn Bruers is moraalfilosoof en oprichter van het Centrum voor Rationaliteit en Ethiek.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content