Woensdag 26 mei: derde finaleavond

Minnaar heeft stijl. Hoed af.

Een hilarische uitspraak, gisteren op de Franstalige radio. Een spreker van wie ik bijna zeker de naam meen te kennen, en die ik omwille van dat ‘bijna’ niet noem, stoorde zich eraan dat Hannes Minnaar, de eerste kandidaat die zich op de derde finaledag van de Koningin Elisabethwedstrijd moest verdedigen, het Vijfde Pianoconcerto van Camille Saint-Saëns had gekozen.

We moeten toch eerlijk zijn, zo zei hij, dat concerto is niet meteen een meesterwerk. Bovendien wordt het nooit gespeeld (de laatste keer op de wedstrijd was in 1952) en is er dus nauwelijks vergelijking mogelijk. Tenslotte – nu komt het – “is het hele idee van een wedstrijd toch om vergelijkbaar te zijn?”

Ik geef toe dat het in het Frans iets meer als een vondst klinkt. Maar wat een rabiate onzin. Die arme schaapjes van muzikanten maar denken dat ze zich moeten proberen te onderscheiden, blijkt het de bedoeling om ‘vergelijkbaar’ te zijn.

Het leuke is: je krijgt op deze manier een inkijk in de denkwijze van heus niet alle, maar toch een considerabel aantal (potentiële) juryleden van zo’n wedstrijd.

Favoriet

Of het Vijfde van Saint-Saëns een meesterwerk is, daarover moeten de stuurlui zich maar buigen. Zeker is echter dit: Hannes Minnaar heeft hiermee de harten van vele muziekminnende, euh, musici gestolen. Ideaal contrapunt voor Beethovens sonate opus 10/3 waarmee hij zijn indrukwekkende finaleproef begon.

Voor mij is hij op dit moment de favoriet. Zijn Beethoven is tegelijk gebeeldhouwd en speels. Hij verklankt zeer doeltreffend de ernst van de vroege Beethoven – of de vroege ernst van Beethoven – en vindt voldoende vrijheid om op het podium, een wedstrijdpodium dan nog, de vruchten te plukken van zijn speelplezier. Hij luistert naar zichzelf en staat zich toe om op de klank die hier en nu heerst, te reageren, terwijl hij toch binnen de lijnen van zijn stilistische opzet blijft. Niks minder dan indrukwekkend is het, hoe hij daarna totaal van register verandert voor Saint-Saëns’ geestrijke jeux perlé.
Heinrich Neuhaus zei ooit dat er uiteindelijk maar twee soorten pianisten zijn: die met en die zonder stijl – en dan had hij het niet over juiste hoeden en schoenen. Welnu: Minnaar heeft stijl. Hoed af.

Wedstrijdpianist
De Japanner Takashi Sato is uit heel ander hout gesneden, want voor mijn oor meer een typevoorbeeld van wedstrijdpianist. Ook zijn finaleprogramma was een prachtige combinatie van originaliteit, durf en contrast: Schuberts voorlaatste sonate, die welbeschouwd een schreeuw is, hoe gestileerd ook, en Prokofjevs Eerste Pianoconcerto, vrucht van een jongeling die de wereld ging veroveren en dat waarschijnlijk ook wist. Is de Schubert een voor een wedstrijd halsbrekende keuze – niet vooral in virtuoze, maar in interpretatieve zin – is de Prokofjev dat in zekere zin ook: het is zeker niet het moeilijkste concerto uit de literatuur, en staat voor menige melomaan en dus voor menig jurylid in de schaduw van zijn beruchte zusjes nummers twee en drie.

Tot daar de psychologie. Takashi Sato is evenwel (nog) geen musicus die van een dergelijk stilistisch contrast een zwaartepunt mag maken: hij is niet in staat tot zo’n grote omslag. Hij heeft een grote basisklank en betrouwbare vingers, en weet dat. Hij is weerbaar tegen de demonen die zich onder podiumplanken verschuilen, speciaal onder die van het Paleis voor Schone Kunsten rond deze tijd van het jaar. Als laatste op de laatste finaleavond had hij misschien voldoende juryleden letterlijk en figuurlijk warm kunnen maken, maar in het sterke deelnemersveld dat hij nu treft, met nog zes kandidaten te gaan en enkele ijzersterke gepasseerd, kan hij in principe niet veel kans meer maken.

Goed oor

Nogmaals een woordje over het plichtwerk, waarvan ik meer en meer de praktische zin betwijfel. Als je een werk en een componist niet goed kent, rest voor de jury alleen de vraag of een kandidaat in een week een exotische partituur kan verhapstukken, dat wil zeggen: zo kan spelen dat iedereen zou zweren dat hij klaar is om het überhaupt te spelen. Dat is onzin en dat is vals.
Je merkt het in de commentaren: niemand durft wat te zeggen over het werk zelf (een schuchter ‘ik vindt het wel tof’, ‘interessant’ of ‘ik hoor het toch niet zo heel graag’ niet te na gesproken). De discussie gaat steeds weer over de vraag of het hier over een heus pianoconcerto gaat, of toch eerder een werk voor orkest met obligaatpiano.

Wel, iemand moet het zeggen, dus zal ik het hier even doen: het speelt geen rol. Het is muziek, verre van slecht georkestreerd, die moet gespeeld worden. Dat kan je goed of slecht en hitsig of tegen de goesting doen. De piano is uitstekend hoorbaar, zeker bij een goede pianist, dat wil zeggen: met een goed oor. Laat de schijndiscussies ophouden.

Wat erger is: er zijn in de hele jury geen drie leden die voldoende affiniteit met moderne muziek combineren met een groot voorstellingsvermogen. Dat vind ik, met alle respect, een beetje te weinig.

Rudy Tambuyser

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content