Tibetanen evolueerden het snelst

© Reuters

Een genmutatie bij de Tibetanen die hen toelaat op grote hoogtes te gedijen, is het snelste voorbeeld van natuurlijke selectie ooit vastgesteld bij de mens.

Een gen dat de productie van rode bloedcellen controleert, evolueerde razendsnel zodat de Tibetaanse bevolking op grote hoogte kon overleven. Dat blijkt uit een studie van Amerikaanse wetenschappers die gepubliceerd werd in het wetenschappelijke tijdschrift Science.

Een internationaal team van onderzoekers onderzocht het DNA van 50 Tibetanen en 40 Han Chinezen en vonden 34 mutaties die in de loop van de 2.750 jaar sinds de twee volkeren splitsten vaker bij de Tibetanen voorkomen dan bij de Han Chinezen. Meer dan de helft van die mutaties zijn gerelateerd aan zuurstofmetabolisme.
Eén bepaald gen, het EPAS1, lijkt de sleutel te zijn tot de menselijke overleving en/of reproductie in de Tibetaanse regio. Een mutatie van dit gen bleek bij 90 procent van de Tibetanen aanwezig te zijn.

Hoogteziek

Terwijl Westerlingen na twee of drie weken in het hooggebergte meer rode bloedcellen beginnen aan te maken, blijft het aantal rode bloedcellen bij Tibetanen en Sherpa’s op hetzelfde niveau. Tibetanen lijken dus goed te functioneren op grote hoogtes zonder dat ze veel hemoglobine moeten produceren. Hoe het mechanisme precies in zijn werk gaat, weten de onderzoekers niet, maar dat het gen EPAS1 een grote rol speelt, lijkt evident.

De lucht in de 4.000 meter hoge Tibetaanse hoogvlakte bevat 40 procent minder zuurstof dan op zeeniveau. In deze omstandigheden krijgen mensen die gewoonlijk onder de 2.000 meter leven, zoals Han Chinezen en Westerlingen, niet voldoende zuurstof in hun lichaam en lijden ze aan hoogteziekte. Ze ervaren hoofdpijn en zijn sneller moe. Ook een lagere vruchtbaarheid en een hogere kindersterfte zijn gevolgen van een leven op een grote hoogte.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content