Apenpokkenvirus: hoe vatbaar zijn onze huisdieren?

© Getty
Dirk Draulans
Dirk Draulans Bioloog en redacteur bij Knack.

Nee, we hoeven niet bang te zijn dat het apenpokkenvirus onze contreien overspoelt. Maar we moeten wel waakzaam zijn: het virus mag niet in de wereld van onze knaagdieren terechtkomen.

De meeste mensen kunnen het woord ‘corona’ niet meer horen, maar de pandemie heeft er zo stevig ingehakt dat de angst voor virussen er diep in zit. Zeker omdat er geregeld op gewezen wordt dat de kans op virusaanvallen vanuit de dierenwereld reëel blijft, als gevolg van de globalisering en onze ondoordachte omgang met onze leefomgeving. Bovendien zal de klimaatopwarming het overspringen van virussen naar de mens in de hand werken.

Die schrik kan een verklaring zijn voor de grote achterdocht waarmee het apenpokkenvirus wordt bekeken, nu het in Europa en de VS bescheiden de kop opsteekt. Ook in ons land is een handvol mensen besmet geraakt met het virus, dat zich opvallend manifesteert door dikke blazen op de huid. Al bij al is het vrij onschuldig: doorgaans geneest iemand vanzelf. De kans op overlijden is klein.

Toch zorgt het plotse verschijnen van het virus buiten zijn ‘gewone’ leefgebied (West- en Centraal-Afrika) voor enige ongerustheid onder virologen. Elk virus dat zich anders gedraagt dan verwacht, wordt met argusogen gevolgd. Zeker omdat het apenpokkenvirus verwant is aan ‘ons’ pokkenvirus, dat een ravage kon aanrichten in een mensenpopulatie met een mortaliteit van meer dan 30 procent. Met dank aan goede vaccins en efficiënte vaccinatiecampagnes kon het bijna een halve eeuw geleden worden uitgeroeid.

Virologen menen dat het virus de plaats kan innemen van het uitgeroeide pokkenvirus van de mens.

Een gevolg was dat ook de vaccinatiecampagnes gestopt werden, waardoor de weerstand van mensen tegen pokkenvirussen gestaag verminderde – de weerstand tegen het verdwenen virus bleef deels overeind tegen het huidige. Sommige virologen menen dat het apenpokkenvirus de plaats zou kunnen innemen van het uitgeroeide virus. Zeker omdat virussen de mogelijkheid hebben om zich aan te passen aan nieuwe gastheren. Daarbij kunnen ze na verloop van tijd virulenter worden en – desgevallend – dodelijker.

DNA-virus

‘Anders dan bij bijvoorbeeld coronavirussen zit het genetisch materiaal van pokkenvirussen niet verpakt in RNA, maar in DNA’, zegt Laurens Liesenborghs, als arts verbonden aan het Instituut voor Tropische Geneeskunde (ITG). ‘DNA-virussen kunnen zich minder makkelijk wijzigen dan RNA-virussen, wat hun aanpassing aan nieuwe gastheren minder makkelijk maakt. Het is wel wat verontrustend dat het apenpokkenvirus erin geslaagd is om zelf van de ene mens naar de andere over te springen, zonder dat er een ander dier aan te pas komt. Dat stemt tot nadenken.’

Liesenborghs is expert in apenpokkenvirussen. Hij doet in Congo onderzoek naar uitbraken ervan. Daar worden mensen doorgaans geïnfecteerd na contact met besmette dieren, die ze vangen en klaarmaken voor de pot. De meeste besmette mensen wonen in afgelegen dorpen, waar ze weinig kans hebben om anderen te infecteren. Maar met de West-Afrikaanse variant van het virus ligt het anders. Die circuleert vooral in Nigeria, waar meer gereisd wordt, ook naar het buitenland. Waarschijnlijk zijn de bij ons geregistreerde gevallen van het apenpokkenvirus van daar afkomstig. Gelukkig is die variant een stuk milder dan de Congolese.

‘Intens direct huidcontact tussen mensen zou de manier zijn waarop het virus zich bij ons verspreidt. Dat is nieuw’, zegt Liesenborghs. ‘Het voorval illustreert het belang van het goed monitoren en indien mogelijk snel behandelen van virale uitbraken, ook in verafgelegen streken. We moeten mensen in Congo dus niet alleen helpen zodat ze zelf minder te maken krijgen met de gevolgen van zulke infecties. We moeten daar ook werken als voorhoede, om te vermijden dat we bij ons systematisch met invasies van nieuwigheden te maken krijgen. De strijd tegen virussen moet op het wereldtoneel gevoerd worden.’

De grootschalige vervanging van bossen door plantages vergroot de kans dat virussen van andere dieren naar de mens overspringen.

De naam ‘apenpokkenvirus’ is trouwens niet goed gekozen. Het virus werd in 1958 voor het eerst beschreven nadat apen in een Deens laboratorium er ziek van waren geworden. Het komt echter vooral voor in knaagdieren. Apen worden er net als wij ziek van, maar wel anders dan wij. In 2020 maakten onderzoekers in Nature Microbiology bekend dat het virus circuleerde in een groep chimpansees in een reservaat in Ivoorkust. De dieren kampten als gevolg van de besmetting vooral met ademhalingsproblemen. Of besmette knaagdieren last krijgen van het virus is niet duidelijk.

‘In laboratoriumomstandigheden vinden we vooral op de tong en oogleden van besmette knaagdieren pokkenblaasjes terug, maar in het wild zijn ze nog nooit gezien’, zegt bioloog Herwig Leirs (UAntwerpen), een knaagdierenspecialist die samen met onder meer Liesenborghs een project heeft opgezet om op grote schaal virussen in knaagdieren te monitoren. ‘Het is natuurlijk mogelijk dat wilde besmette dieren snel sterven, zodat we ze niet te zien krijgen. Maar het is duidelijk dat het potentiële reservoir voor apenpokkenvirussen in de natuur groot kan zijn.’

Besmette prairiehonden

Het apenpokkenvirus werd al aangetroffen in Afrikaanse eekhoorns, slaapmuizen, ratten en spitsmuizen. Er is beschreven hoe de import van besmette Afrikaanse knaagdieren voor een Amerikaanse huisdierenketen in 2003 leidde tot de besmetting van lokale prairiehonden die ook te koop werden aangeboden – prairiehonden zijn marmotachtige verwanten van onze eekhoorns. Liefst 47 mensen raakten toen via hun gekochte prairiehonden besmet met het virus, maar ze overleefden het allemaal.

Sommige virologen waarschuwen ervoor dat we absoluut moeten vermijden dat het apenpokkenvirus bij ons in eekhoorns en andere knaagdieren terecht zou komen, waardoor het zich snel over ons continent zou kunnen verspreiden. ‘Ik begrijp de bezorgdheid,’ zegt Leirs, ‘maar er is geen reden tot ongerustheid. We moeten natuurlijk wel waakzaam blijven. We hebben in Europa diersoorten die verwant zijn aan de soorten die in Afrika de voornaamste virusreservoirs vormen. We weten ook niet hoe vatbaar huisdieren zoals hamsters en cavia’s voor het virus zijn. Zulke zaken moeten we goed in het oog houden.’

Hoe zou zo’n geïmporteerd virus vanuit mensen in natuurlijke knaagdierpopulaties terecht kunnen komen? ‘Dat weten we niet’, geeft Leirs toe. ‘We weten zelfs nog weinig over hoe het zich van mens tot mens verspreidt. Kan het doorgegeven worden via beddengoed, of via ontlasting? Want zo zou het uitzonderlijk andere dieren kunnen bereiken. In het coronaverhaal hebben we gezien dat besmette mensen het virus aan gekweekte nertsen kunnen doorgeven. Als een virus van knaagdieren naar apen en mensen kan overspringen, moeten we ervan uitgaan dat ook de omgekeerde weg mogelijk is.’

In het algemeen waarschuwt Leirs voor de gevaren van verregaande ontbossing en andere aanslagen op ons leefmilieu, die contacten tussen mensen en andere dieren in de hand werken. ‘De grootschalige vervanging van bossen door plantages vergroot de kans dat virussen van andere dieren naar de mens overspringen. Zeker als er geen enkele vorm van immuniteit tegen een virus bestaat, kan het zich snel verspreiden in de mensenwereld. We hebben er dus belang bij om zorgzamer om te gaan met ons leefmilieu, en vooral dat van andere dieren, dan nu het geval is.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content