Vrije Tribune

‘Drie redenen waarom wetenschappers vaker buiten moeten komen’

Vrije Tribune Hier geven we een forum aan organisaties, columnisten en gastbloggers

Naar aanleiding van zijn college voor de Universiteit van Vlaanderen roept fysicus Philippe Smet zijn collega-wetenschappers op om wat vaker buiten de muren van hun werkplek te treden.

Haalt u zich even de drie laatste berichten over wetenschap voor de geest, die u las in de krant of hoorde op de radio. Veelal gaat het over doorbraken en totaal nieuwe inzichten. Meestal staat er ook iets bij als ‘De resultaten van deze studie verschenen in het gerenommeerde tijdschrift X’. Hoewel er zo’n 2,5 miljoen artikels per jaar gepubliceerd worden in wetenschappelijk tijdschriften, lijkt het alsof publiceren in deze toptijdschriften bepaalt of een bevinding nieuwswaardig is. Tegelijk borrelen er af en toe ook negatieve berichten op uit onderzoekswereld, over bijvoorbeeld onethisch gedrag van sommige onderzoekers. Vooraleer ik een eenvoudige remedie voorstel – wat meer buitenkomen – neem ik u even mee hoe het er bij wetenschappelijk onderzoek aan toe gaat.

Drie redenen waarom wetenschappers vaker buiten moeten komen

Onderzoekers zijn doorgaans hardwerkend, integer en gedreven door idealen. Ze pakken specifieke vragen, groot en klein, op een systematische manier aan. Data worden verzameld, hypotheses worden opgesteld en vervolgens vanuit verschillende invalshoeken bekeken. Onderzoekers leven zich volledig in de vraagstelling in en komen dan met een antwoord. Een mogelijk antwoord welteverstaan, met de nodige nuances. Want wetenschap is ook voortschrijdend inzicht en dus moeten resultaten gedeeld worden met de wereld en met collega-onderzoekers. Deels uit idealisme, maar – we hoeven daar niet flauw over te doen – ook deels uit eigenbelang. Dit is niet nieuw, getuige daarvan de brief die Galileo Galilei op 31 juli 1610 schreef aan de secretaris van de groothertog Cosimo II:

‘Op de 25ste van deze maand ben ik weer begonnen met het waarnemen van Jupiter (…) en heb ik weer een ander wonder ontdekt. Dit wilde ik mededelen aan Hunne Hoogheden en U Edele, maar het moet een geheim blijven totdat het gepubliceerd is. Ik wilde Hunne Doorluchtige Hoogheden informeren zodat, zouden anderen het misschien ook ontdekken, zij zullen weten dat niemand het heeft waargenomen vóór mij.’

Vroeger schreven wetenschappers boeken over hun bevindingen, maar toen dat wat te lastig bleek werden het kortere artikels die gebundeld werden in tijdschriften, nadat ze door collega’s op hun waarde geëvalueerd werden, de zogenaamde peer review. En hoewel het concept essentieel nog wel werkt, zijn vele aspecten scheef aan het lopen.

Het aantal artikels stijgt bijzonder snel (met een verdubbeling elke negen jaar), de zelfcontrole is niet altijd even rigoureus en sporadisch komen zelfs fraudegevallen aan het licht. Een van de grote problemen is dat onderzoekers nog te vaak afgerekend worden op in welke tijdschriften ze “kunnen” publiceren, waarbij de reputatie van een tijdschrift – wat dus essentieel een gemiddelde appreciatie is van de onderzoeksgemeenschap van alle artikels die in dat tijdschrift verschijnen – geprojecteerd wordt op de waarde van het individuele werk, wat dan weer zijn negatieve weerslag heeft op de manier waarop aan wetenschappelijk onderzoek gedaan.

Wetenschappers in een bubbel

Enfin, zo kan ik nog even doorgaan, want ik heb het dan nog niet gehad over de bedenkelijke rol van de tijdschriftenuitgevers die er vooral een lucratieve business in hebben gezien. En over gender. Deze schets moet echter niet gelezen worden als een nakende implosie van het wetenschappelijk onderzoek, herlees daarvoor mijn tweede paragraaf even. Maar het maakt wel dat een (vrij?) beperkt aantal wetenschappers in een bubbel leeft, niet die van sociale media, maar deze van impactfactoren, toppublicaties en ego-strelende citaties (verwijzingen door andere auteurs).

Toppublicaties die leiden tot succes bij nieuwe projectaanvragen. Een specifiek resultaat dat dan ook in een persbericht gegoten wordt en vervolgens door de wetenschappers zelf, persdiensten en/of journalisten tot een knallende titel samengevat wordt. Hoe vaak is er al niet een remedie gevonden voor een vreselijke ziekte? Na een kort moment de gloire sluit de bubbel zich weer, zoals het een bubbel betaamt.

Alleen al daarom is het goed dat wetenschappers wat meer buiten komen en uitleggen aan ‘onafhankelijke waarnemers’ – vrienden, kennissen en nobele onbekenden – wat hun bevindingen precies betekenen, wat de impact kan zijn en wat er vooral nog onduidelijk is. Antwoorden geven op specifieke en generieke vragen, op “weet je dit wel zeker?” en “wat heb jij nu precies gevonden?”, tot “wat betekent dit voor mij?” en “wat kost dat eigenlijk allemaal?” Niet onbelangrijk dat laatste argument, want veel onderzoek wordt gefinancierd met publieke middelen. Naar buiten komen dus, om eens een spiegel voorgehouden te worden over hoe het wetenschapsapparaat functioneert.

Meer aandacht voor het wetenschappelijk proces

De bovenstaande uitdaging is niet nieuw, en het zal de wetenschappelijke gemeenschap zelf moeten zijn die het schip naar andere wateren stuurt. Maar er is een nog belangrijkere, tweede reden waarom wetenschappers meer naar buiten moeten komen. Niet alleen de grote doorbraken zijn het waard om het nieuws te halen. Ook het wetenschappelijke proces – hoe zijn we aan die resultaten geraakt? – verdient meer aandacht, net als hoe die fundamenteel nieuwe kennis vertaald werd naar maatschappelijk en economisch relevante toepassingen. Vaak haalt dit proces geen krantenkoppen, maar het kan zo schoon zijn als alle puzzelstukken in elkaar passen.

Zonder intensief en veelal publiek gefinancierd onderzoek in elektronica, miniaturisatie, quantummechanica, optica en zelfs relativiteitstheorie zou een smartphone niet doen wat we nu als vanzelfsprekend beschouwen. Dit verhaal vertellen in een specifieke context is bijzonder waardevol en kan het vertrouwen in de wetenschap hoog houden (of herstellen, zo u wil). En ja, dat gaat ook op voor zwaartekrachtsgolven, veelkleurige dinosaurusveren en taalkunde. En er zijn veel structurele initiatieven op dit vlak, van de Dag van de Wetenschap, over de Biotechdag tot Interne Keuken op Radio 1.

Maar ook nieuwe evenementen moeten we in de gaten houden, zoals het gloednieuwe Sound of Science: een “echt” festival op 27 mei met 3D-geprinte drankjetons, live dissecties van menselijke hersenen en springkastelen voor volwassenen. Wist u ook dat u tijdens het Gentse Lichtfestival tientallen onderzoekers kan ontmoeten die dag in dag uit met licht bezig zijn? Om wortelgroei te bestuderen, neutrino’s afkomstig uit uithoeken van het heelal te detecteren of om betere chips te maken (voor uw volgende, snellere smartphone, niet deze die u bij een avondje Netflix verorbert). En wetenschappers zullen u dan maar al te graag uitleggen dat er geen rechtlijnig, weldoordacht pad liep naar een vooruitstrevende theorie of revolutionaire toepassing, maar dat wetenschap ook ploeteren en vloeken is, en met het hoofd tegen de muur lopen. Om na een tweede keer tegen de muur te lopen – we blijven wetenschappers – toch een andere richting uit te gaan.

Spectaculaire resultaten

En de derde reden? Daarvoor moet u zeker eens naar mijn Universiteit van Vlaanderen-college kijken, over de vraag of we zonlicht ook ’s nachts kunnen gebruiken. Ik praat er over glow-in-the-dark materialen; zoals de sterretjes die u tegen het slaapkamerplafond kan hangen en een paar uur licht blijven geven. Dit fenomeen wordt ook gebruikt in noodsignalisatie, bijvoorbeeld om nooduitgangen aan te duiden bij een stroompanne of om de vluchtroutes in een vliegtuig te tonen.

Jarenlang werden wetenschappelijk tijdschriften en conferenties overspoeld door nóg een mogelijke toepassing: lichtgevende fietspaden en wegmarkeringen. Wat mij betreft een prachtoplossing: overdag nemen deze materialen energie uit het zonlicht op, en ’s nachts krijgt u (gratis!) een wat mysterieus groen licht in de plaats. Geen elektriciteit, lampen of kabels nodig en bovendien betrouwbaar.

Aan spectaculaire resultaten geen gebrek (dit stofje geeft tot drie dagen lang licht!) en men kon zich terecht beginnen afvragen waarom die fietspaden er in godsnaam nog niet liggen. Voor het antwoord op die vraag kijkt u best naar het college, maar één ding is zeker: de glow-in-the-darkonderzoekers waren beter wat sneller naar buiten gekomen om de materialen effectief uit te testen, naast de onderzoeken in een hypergecontroleerde en uiterst gevoelige labo-omgeving. En natuurlijk ook om meteen eens te praten met collega’s buiten de wetenschap en de finale gebruikers.

Kortom, naar buiten, collega-onderzoekers!

Professor Philippe Smet is als fysicus verbonden aan de UGent.

Partner Content