Jan Wouters

‘De ruimte wordt steeds intensiever gebruikt: tijd om duidelijke afspraken te maken’

Jan Wouters Hoogleraar internationaal recht KU Leuven

‘Het internationaal ruimterecht staat voor immense uitdagingen’, schrijft Jan Wouters, die voor de Universiteit Van Vlaanderen meer uitleg geeft over het juridisch statuut van de kosmische ruimte en haar hemellichamen.

De meeste mensen zijn er zich niet van bewust, maar er bestaat zoiets als internationaal ruimterecht. Het is de tak van het internationaal recht die gaat over het juridisch statuut van de kosmische ruimte en haar hemellichamen, en het gebruik dat de mens ervan maakt. Het ruimterecht verschilt grondig van het luchtvaartrecht, omdat vliegen binnen onze dampkring nog altijd valt binnen de territoriale rechtsmacht en controle van de landen waarboven men vliegt: maar vliegen en andere activiteiten in de ruimte ontsnappen aan de soevereiniteit van staten.

Het internationaal ruimterecht, thans zo’n 60 jaar oud, is opmerkelijk genoeg een product van samenwerking tijdens de Koude Oorlog. Er was een ruimtewedloop tussen de Sovjetunie en de Verenigde Staten (VS), en aanvankelijk hadden de Russen enige voorsprong bij de lancering van satellieten en mensen en levende wezens in de ruimte (denk aan Yoeri Gagarin en het hondje Laika). Uiteindelijk zou de VS hen inhalen door 50 jaar terug mensen op de maan te laten landen, maar inmiddels was er, door de vrees dat de ene de andere militair zou kunnen domineren vanuit de ruimte, een bereidheid om internationale afspraken over het ‘vreedzaam gebruik’ van de ruimte uit te werken.

De ruimte wordt steeds intensiever gebruikt: tijd om duidelijke afspraken te maken.

En zo kwamen tussen de jaren 1960 en eind jaren 1970 een vijftal internationale ruimteverdragen tot stand in het kader van de Verenigde Naties (VN). Die verdragen houden o.a. in dat de ruimte vrij moet zijn voor gebruik en onderzoek door alle landen en in het belang van allen; dat geen enkel land zich de ruimte, de maan of andere hemellichamen kan toe-eigenen door soevereiniteitsclaims, gebruik, bezetting, kolonisatie of op enige andere wijze; dat landen geen nucleaire wapens of andere massavernietigingswapens in de ruimte mogen brengen of op een hemellichaam opstellen; en dat de maan en andere hemellichamen in ons zonnestelsel, alsook hun natuurlijke rijkdommen, ‘gemeenschappelijk erfgoed der mensheid’, d.w.z. voor iedereen, zijn.

Tot zover de verdragen op papier. De realiteit is inmiddels heel anders geworden. Van een bipolaire wereldorde met twee rivaliserende supermogendheden tijdens de Koude Oorlog zijn we geëvolueerd naar een multipolaire wereld, waarvan er thans heel wat mogendheden actief zijn in de ruimte: van de satellietprogramma’s van Brazilië en Indië tot heuse maanmissies (China) en marsmissies (Europees Ruimteagentschap, NASA) en nieuwe plannen voor ruimtestations (China, Rusland).

Zonder satellietcommunicatie en -navigatie zouden we in vele opzichten terug naar het stenen tijdperk worden geslingerd. Van gsm tot gps, van het veilig coördineren van verkeerslichten tot en met landingsroutes van vliegtuigen: ruimtetoepassingen zijn een integraal deel van ons dagelijkse leven. De ruimte wordt letterlijk ook steeds meer een ‘crowded space’ door de opkomst van de private en commerciële ruimtevaart. SpaceX van Elon Musk (wiens Crew Dragon ruimtecapsule zich onlangs succesvol koppelde aan het Internationaal Ruimtestation) en Virgin Galactic van Richard Branson zijn maar twee voorbeelden van het legertje bedrijven dat thans, vaak via herbruikbare lanceertuigen, de ruimte wil veroveren. Daarbij mikken zij ook op de zeldzame metalen in asteroids. Landen als de VS en Luxemburg hebben al nationale wetgeving aangenomen om dergelijke bedrijven een aanlokkelijk kader aan te bieden – wetgeving die soms op gespannen voet staat met de geldende internationale regels.

Naast het enorme potentieel van ruimtetoepassingen en -exploitatie kampt de ruimte rondom de aarde inmiddels ook met een gigantisch probleem. Door decennia lang satellieten en ander tuig de ruimte in te schieten is er rondom onze planeet in steeds hoger tempo een enorme vuilnisbelt van ruimtepuin of ruimteschroot ontstaan, bestaande uit honderden miljoenen stukjes, van minuscule verfschilfers tot afgedankte satellieten en rakettrappen. Die rommel, die aan hoge snelheid rond de aarde circuleert, vormt een steeds acuter probleem en risico voor de huidige ruimtetoepassingen, en er wordt sterk nagedacht over technisch haalbare vormen van actieve verwijdering van dit puin. Maar staten lijken er geen individuele verantwoordelijkheid voor te willen nemen, ook niet als duidelijk is – zoals in 2007, toen China één van zijn oude satellieten in de ruimte neerschoot – dat ze zelf aan de oorsprong liggen van specifieke gevallen van ruimteschroot.

Met het grotere aantal van spelers in de ruimte is inmiddels ook een paradoxaal probleem ontstaan. Vroeger, in de Koude Oorlog, hadden de enige twee ruimtemogendheden de wil om in het multilaterale kader van de VN samen te werken aan de uitwerking van bindende nieuwe regels. Die politieke wil lijkt de dag van vandaag verdwenen. Een opflakkering van multilaterale samenwerking was de uitbouw van het Internationaal Ruimtestation (ISS) na de Koude Oorlog: op 29 januari 1998 ondertekende 16 landen de akkoorden voor het ISS, het grootste internationale wetenschappelijke project uit de geschiedenis van de ruimtevaart. Voor de VS was dit overigens ook een manier om duizenden ingenieurs in de voormalige Sovjetunie aan een positief project te laten meewerken in plaats van op de zwarte markt hun diensten te verkopen aan malafide staten of, erger nog, terroristen.

China en Rusland hebben in 2008 een internationaal verdrag voorgesteld ter voorkoming van een wapenwedloop in de ruimte, maar dit kreeg een zeer koele ontvangst vanwege de VS en andere westerse landen.

Merk op trouwens dat China niét werd uitgenodigd om aan het ISS mee te werken. Sindsdien varen de Chinezen een bijzonder eigengereide koers in het ruimtevaartwezen. Maar afgezien van het ISS is er sedert 1979 nooit meer een multilateraal verdrag aangenomen over ruimterecht. Staten opteren bewust voor niet-bindende richtsnoeren en, zoals hoger gezegd, gaan soms gewoon hun eigen gangetje met nationale wetgeving die op gespannen voet staat met de bestaande verdragen. Nochtans blijven nieuwe internationale regelgevende initiatieven broodnodig. Dat geldt niet alleen voor de hogergenoemde problematiek van ruimtepuin, maar ook om een mogelijke militarisering van de ruimte tegen te gaan.

De toegang tot de ruimte voor een groter aantal mogendheden maakt dat de ruimte ook voor hun veiligheids- en defensiebeleid steeds belangrijker wordt. Het is officieel beleid van de VS dat zij ook in de ruimte een grote militaire voorsprong op alle andere staten willen behouden en vijandige staten de toegang tot de ruimte willen ontzeggen. China en Rusland hebben in 2008 een internationaal verdrag voorgesteld ter voorkoming van een wapenwedloop in de ruimte, maar dit kreeg een zeer koele ontvangst vanwege de VS en andere westerse landen. Anderzijds probeert de EU een internationale gedragscode met hetzelfde doel goedgekeurd te krijgen, maar hier liggen dan weer Rusland, China én de VS dwars.

En zo zien we dat, terwijl het gebruik van de ruimte steeds intensiever wordt en we er immer meer van afhankelijk zijn, de internationale afspraken in zekere zin steeds losser en fluïder worden. Vroeg of laat zou dat ons wel eens zuur kunnen opbreken

Jan Wouters is hoogleraar internationaal recht aan de KU Leuven.

Partner Content