Beestenboel: de toekomst van de tuinslak ziet er rooskleurig uit

© iStock
Dirk Draulans
Dirk Draulans Bioloog en redacteur bij Knack.

De tuinslak vertoont zo veel kleurpatronen op haar schelp dat het niet vanzelfsprekend is er één soort in te zien.

Soms vergeten we gemakshalve hoe variabel we zelf zijn. De huid van een mens kent tal van kleurvariaties van rozig wit tot bruinzwart, met schakeringen als gelig en vele tinten bruin. Bij de met voorsprong algemeenste landhuisjesslak in onze contreien, de tuinslak, is dat niet anders. Je hebt geelgekleurde slakken, rozerode en donkerbruine. Je hebt slakken zonder strepen en je hebt er met een tot vijf strepen. De strepen lopen altijd over een of meer van de vijf windingen van het tuinslakkenhuisje. In één tuin kun je een breed gamma aan kleurvarianten vinden.

Wetenschappelijk onderzoek, waaraan werd meegewerkt door de bekende Nederlandse bioloog Menno Schilthuizen, heeft aangetoond dat het kleurpatroon van de huisjes genetisch bepaald is. Een publicatie in het vakblad G3 Genes/Genomes/Genetics beschrijft het genoom van de tuinslak. Het is ellenlang, véél langer dan dat van de mens, maar meer dan driekwart ervan bestaat uit repetitieve sequenties: stukken DNA die eindeloos herhaald worden.

Ondanks die herhalingen heeft het slakkengenoom toch meer dan 43.500 genen – dat is het dubbele van de mens. Er is in de natuur geen rechtstreeks verband tussen lichamelijke en genetische complexiteit. Het schelppatroon zou mee bepaald worden door een supergen, waarin vijf kenmerken zijn samengebracht.

De linkshuizige slak kan alleen paren met een andere linkshuizige, als hij die al zou vinden.

Tuinslakken zijn traag, talrijk en variabel en dus makkelijk te bestuderen: een modelsoort voor evolutionair onderzoek. De vraag luidt of verschillende kleurpatronen verschillende overlevingsfuncties hebben. Zo is duidelijk dat gele schelpen zonder strepen meer bescherming bieden tegen hitte dan andere. Het hoeft dus niet te verbazen dat er in duingebieden geleidelijk meer gele tuinslakken gevonden worden – een effect van de klimaatopwarming. In steden zijn er meer gele huisjes dan op het platteland – steden zijn gemiddeld 5 graden Celsius warmer dan het omringende platteland.

Gele schelpen zouden een betere camouflage bieden in open grasachtige gebieden, terwijl donkere met strepen vooral nuttig zijn in begroeiing. Ongestreepte gele schelpen zijn wel minder sterk dan gestreepte bruine, waardoor ze meer geviseerd worden door slakkeneters zoals muizen. Er is dus een balans in het spel: meer bescherming tegen hitte impliceert een grotere kwetsbaarheid voor aanvallers.

Bovendien fixeren predatoren zoals zanglijsters zich op bepaalde kleurpatronen – meestal de algemeenste in een gebied. Dat kan in het voordeel zijn van zeldzamere kleurvariaties. Op die manier kan de veelzijdigheid van de kleuren van tuinslakken op populatieniveau nuttig zijn: er zijn er altijd die minder in de smaak van slakkeneters vallen. De toekomst van de tuinslak ziet er dus rooskleurig uit.

Heel af en toe duikt er een tuinslak op met een naar links draaiende schelp – de overgrote meerderheid draait naar rechts. De linkshuizige slak kan alleen paren met een andere linkshuizige, als hij die al zou vinden. De nakomelingen van een linkshuizige slak zijn wel rechtshuizig, waaruit besloten moet worden dat linkshuizigheid in de slakkenwereld geen genetisch gegeven is, maar een ontwikkelingsstoornis. Het kan niet altijd meezitten.

Tuinslakken veroorzaken geen schade: ze recycleren plantaardig en dierlijk afval, zoals afgevallen bladeren en dode wormen. Ze zijn dus nuttig.

Partner Content