Werken als droneoperator: ‘Wat zal Jezus ervan zeggen dat ik al die doden op mijn geweten heb?’

© Dina Litovsky

De Amerikaanse geheime diensten hoeven geen verantwoording meer af te leggen als drones ‘per ongeluk’ burgers doden, zo besliste president Donald Trump onlangs. Onder zijn bewind nam het aantal aanvallen met drones alleen maar toe – nog meer dan onder zijn voorganger Barack Obama. Amerikaanse drones maakten sinds 2002 minstens 11.000 doden, onder wie 1500 burgers. Welk effect heeft dat op de operatoren die, op duizenden kilometers van hun doelwit, beslissen over leven en dood?

In het voorjaar van 2006 mag Christopher Aaron aan de slag bij zijn nieuwe werkgever. In een lokaal zonder ramen moet hij twaalf uur per dag een muur van flatscreens bekijken met geheime livebeelden afkomstig van drones in oorlogsgebieden. Het lokaal bevindt zich in het Counterterrorism Airborne Analysis Center in Langley, Virginia, de antiterreurafdeling binnen de CIA.

Al gauw ondervindt Aaron dat er op sommige dagen niets te beleven valt op de schermen, omdat wolken het zicht belemmeren of omdat het uitzicht banaal is – pakweg grazende geiten op een Afghaanse heuvel. Op andere dagen ontspinnen zich emotionele en intieme taferelen. Lijkkisten die door de straten worden gedragen na een droneaanval. Een man die gehurkt zijn gevoeg doet in een open veld. Of een imam die een groep jongens toespreekt op de binnenplaats van zijn madrassa: als die man nu vermoord wordt door een Hellfire-raket, denkt Aaron, zou dat bevestigen wat hij zijn leerlingen net vertelde over de oorlog van de Amerikanen tegen hun religie.

Ondanks de infraroodsensoren en hogeresolutiecamera’s waarmee de drones zijn uitgerust, zo ontdekt Aaron, is het soms moeilijk te achterhalen wie zich bij een potentiële droneaanval onder het dradenkruis bevindt. ‘Op goede dagen, toen alle menselijke en technologische factoren optimaal waren, wisten we vrij zeker dat we zaten te kijken naar de persoon die we zochten’, zegt Aaron. ‘Op slechte dagen hadden we geen flauw benul.’ Door de korrelige beeldkwaliteit kon hij op zulke dagen geen burger met een wandelstok van een gewapende rebel onderscheiden.

In het begin kent Aaron meer goede dan slechte dagen. De lange werkuren storen hem niet, net zomin als de druk van de zware beslissingen die hij moet nemen, of het surreële feit dat hij doelwitten duizenden kilometers ver moet stalken en mogelijk ook vermoorden. Hoewel hij en zijn collega’s vaker bezig zijn met surveilleren en verkennen dan met de coördinatie van aanvallen, gebeurt het wel eens dat ze informatie doorgeven aan een commandant over wat ze net op hun schermen hebben gezien en dat ze zestig seconden later een raket zien worden afgeschoten. De eerste paar keer dat hij een Predator-drone zijn dodelijke lading ziet droppen – de camera die inzoomt, de laser die lockt, een rookpluim die opstijgt boven de verschroeide aarde waar de raket is ingeslagen – raast de adrenaline door zijn lijf. Hij deelt enthousiast high fives uit aan zijn collega’s.

Ik had nog maar pas een paar bommen op de vijand gedropt of ik kreeg een sms’je van mijn vrouw: of ik op de terugweg melk kon kopen.

Jeff Bright, gepensioneerd droneoperator

Koortsig en misselijk

Christopher Aaron is opgegroeid in Lexington, Massachusetts, in een gezin waar rood vlees en gewelddadige games uit den boze waren. Zijn ouders, voormalige hippies, hadden in de jaren zestig nog betoogd tegen de oorlog in Vietnam. In 2001, tijdens zijn eerste jaar aan de universiteit, wordt hij op de ochtend van 11 september gewekt door een telefoontje van zijn vader: er zijn aanslagen gepleegd op de Twin Towers en het Pentagon. Aaron moet onmiddellijk aan zijn grootvader denken, die na de aanval op Pearl Harbor van 7 december 1941 drie jaar aan het Europese front gediend had als officier bij de militaire politie. Hij wil zelf ook zoiets heroïsch doen.

Een jaar later krijgt hij toevallig een pamflet onder ogen voor het National Geospatial-Intelligence Agency, een inlichtingendienst gespecialiseerd in geografische beeldenanalyse. In 2005 gaat hij er aan de slag als videoanalist. Het is zijn taak om satellietbeelden te bestuderen van landen die niet betrokken zijn in de war on terror. Niet lang na zijn komst ontvangt hij een e-mail over een nieuwe taskforce binnen defensie die moet nagaan hoe drones kunnen worden ingezet om Al-Qaeda te verslaan. Aaron stelt zich kandidaat en even later werkt hij bij het Counterterrorism Airborne Analysis Center. Van dichtbij deelnemen aan een oorlog die hij als de belangrijkste uitdaging voor zijn generatie beschouwt: hij vindt het opwindend. De taskforce is een succes. Er wordt beslist om meer drones in te zetten.

Aaron werkt iets meer dan een jaar bij de taskforce. Verschillende maanden verblijft hij in Afghanistan, waar hij verbindingspersoon is tussen de special forces op het terrein en het dronecentrum in Langley. In 2010 biedt een privébedrijf dat betrokken is bij het droneprogramma hem een baan aan als beeld- en inlichtingenanalist. Wanneer hij de contractvoorwaarden bekijkt, gebeurt er iets vreemds: zijn lichaam begeeft het. Het begint met hoofdpijn, nachtelijke rillingen en gewrichtspijn. Vervolgens steken ernstiger symptomen de kop op: golven van misselijkheid, striemen op zijn huid, chronische spijsverteringsproblemen. Aaron heeft altijd veel belang gehecht aan zijn fysieke conditie, maar plots voelt hij zich zwak. Voor dat bedrijf gaan werken is uitgesloten. ‘Ik kon de papieren gewoon niet ondertekenen. Telkens als ik mijn pen oppakte, functioneerden mijn handen niet meer en voelde ik me koortsig en misselijk.’

Een MQ-9-drone op de luchtmachtbasis van Creech in Nevada.
Een MQ-9-drone op de luchtmachtbasis van Creech in Nevada.© Dina Litovsky

Aaron is 29 en kampt met een zenuwinzinking. Om te herstellen, gaat hij weer bij zijn ouders in Lexington wonen. Hij raadpleegt verschillende dokters, maar krijgt nergens een diagnose. Wanhopig neemt hij zijn toevlucht tot vasten, yoga en traditionele Chinese kruidengeneeskunde. Fysiek gaat het iets beter, na een tijd, maar zijn humeur blijft wisselvallig. ’s Nachts droomt hij dat hij ziet – van dichtbij en niet op een scherm – hoe onschuldige mensen verminkt en vermoord worden, hun lichamen uit elkaar gereten, hun gezichten vertrokken van doodspijn. In één terugkerende droom wordt hij gedwongen om in een stoel te zitten en naar al dat geweld te kijken. Als hij probeert weg te kijken, draait iemand zijn hoofd weer recht. ‘Het was alsof mijn hersenen tegen me zeiden: “Dit zijn alle details die je niet gezien hebt. Bekijk ze dan nu maar, in je slaap.”‘

Net kantoorbedienden

Zeventien jaar geleden vuurde een drone een raket af op een Toyota Land Cruiser in Jemen. Alle zes de inzittenden werden gedood. Met die aanval begon een nieuw tijdperk voor de Amerikaanse manier van oorlog voeren. Vandaag zijn doelgerichte aanslagen door drones niet meer weg te denken uit de strijd tegen terrorisme. Onder president Barack Obama werden ongeveer 500 droneaanvallen buiten actieve conflictzones uitgevoerd. Die operaties werden voortgezet onder de huidige president Trump, die volgens analisten tijdens zijn eerste 7 maanden 5 keer meer dodelijke aanvallen liet uitvoeren dan Obama tijdens zijn laatste 6 maanden. De regering was bovendien nog minder transparant over die operaties dan onder Obama, die daarvoor alom kritiek kreeg.

Het was alsof mijn hersenen tegen me zeiden: “Dit zijn alle details die je niet gezien hebt. Bekijk ze dan nu maar, in je slaap.”

Christopher Aaron, ex-droneoperator

De escalatie van de drone-oorlogen stoot op opmerkelijk weinig tegenstand van het Amerikaanse Congres of het publiek, terwijl de invoering van martelpraktijken en langdurige opsluiting na de aanslagen van 9/11 nog heftige protesten uitlokte. Enerzijds is er geen berichtgeving over de schade die drones toebrengen, omdat het om een geheim programma gaat. Anderzijds hanteert de regering een steriel taalgebruik met woorden als ‘scherpschieten’ en ‘precisieaanvallen’, waardoor mensen denken dat oorlogen een oefening zonder slachtoffers noch bloedvergieten zijn geworden. Alsof je terrorisme kunt uitroeien met een joystick. Maar hoe meer we vernemen over de ervaringen van dronepiloten, hoe meer we dat idee moeten bijstellen.

Uit een studie in opdracht van de Amerikaanse luchtmacht is gebleken dat droneanalisten veel gruwelijker dingen te zien krijgen dan soldaten op het terrein. Voor een andere studie gingen onderzoekers na hoe 141 inlichtingenanalisten en officiers die betrokken waren bij op afstand bestuurde aanvalsoperaties reageerden op al die beelden van dodelijke slachtoffers. Driekwart van hen voelde zich triest of had wroeging. Velen hadden al gedurende minstens een maand last gehad van negatieve, disruptieve emoties.

Dronepiloten worden elke dag heen en weer geslingerd tussen extremen. Wanneer hun shift erop zit, rijden ze naar huis, zoals kantoorbedienden. Het ene moment zitten ze midden in een oorlog, het andere halen ze hun kinderen op van school. Jeff Bright, een gepensioneerde piloot die vijf jaar drones heeft bediend op de luchtmachtbasis van Creech in Nevada, beschrijft de bevreemdende ervaring van die overgang: ‘Ik had nog maar pas een paar bommen op de vijand gedropt of ik kreeg een sms’je van mijn vrouw: of ik op de terugweg melk kon kopen.’ Bright is ervan overtuigd dat hij een verschil heeft kunnen maken, maar sommige van de collega’s in zijn unit konden niet om met de stress. Er waren veel echtscheidingen en enkele zelfmoorden.

Christopher Aaron: 'De gerichte aanvallen hebben alles alleen maar erger gemaakt.'
Christopher Aaron: ‘De gerichte aanvallen hebben alles alleen maar erger gemaakt.’© Dina Litovsky

In tegenstelling tot kantoorbedienden kunnen droneoperatoren ’s avonds niet veel vertellen over hun dag, omdat hun missies vaak geheim zijn. En in tegenstelling tot gewone soldaten kunnen ze niet terugvallen op de korpsgeest tussen soldaten in oorlogsgebied. Hoe close hun onderlinge band ook is, na elke shift keren ze in hun eentje terug naar een samenleving die zich afgesloten heeft van de oorlog in het buitenland.

Maar voor het dronepersoneel van Creech huiswaarts gaat, bezoeken sommigen nog het Airman Ministry Center. In dat gebouw staan een tafelvoetbalspel en enkele massagestoelen, en het heeft meerdere kamers waar piloten en droneanalisten met geestelijken kunnen praten. Zachary, een van de kapelaans die er werken, zegt dat het niet zozeer de posttraumatische stressstoornis (PTSS) is die op de piloten weegt maar vooral het innerlijke conflict. Dat knaagt aan hun geweten. Een van de piloten die hem al hebben geraadpleegd, vroeg hem: ‘Wat zal Jezus ervan zeggen dat ik al die doden op mijn geweten heb?’ Hoewel ze een eind verwijderd zijn van het slagveld, heeft de constante blootstelling aan de gruwelijke beelden op hun scherm een zware impact op de droneoperatoren. De beelden zijn soms het rechtstreekse gevolg van beslissingen die ze zelf in een fractie van een seconde hebben moeten nemen, of het tegenovergestelde: van een confrontatie met hun eigen machteloosheid. Ze kunnen hun spirituele kompas verliezen en ze lopen het risico op een heel andere oorlogsverwonding, die sommige psychologen en ook Zachary omschrijven als ‘ moral injury‘ of ‘morele verwonding’.

Achilles in Vietnam

De term moral injury werd gemunt in het boek Achilles in Vietnam van de Amerikaanse psychiater Jonathan Shay uit 1994. Hij baseerde zich op de Ilias, het heldendicht van Homeros over de Trojaanse Oorlog, om inzicht te krijgen in de impact van oorlog op Vietnamveteranen. Shay zag in de Ilias het verhaal van de teloorgang van het personage Achilles, een proces dat begint wanneer zijn commandant, Agamemnon, zijn rechtvaardigheidsgevoel verraadt. Zo’n teleurstelling lijkt op het eerste gezicht minder traumatisch dan zelf onder vuur te worden genomen of een kameraad te zien sterven. Shay denkt daar anders over: ‘Door mijn werk met veteranen ben ik ervan overtuigd geraakt: moral injury is een essentieel deel van eender welk oorlogstrauma.’ Wie terugkeert van het front en zijn burgerleven weer oppakt, kan doorgaans wel herstellen van de gruwel, de angst en het verdriet. Maar: alléén als zijn rechtvaardigheidsgevoel niet is aangetast.’

In 2009 dook de term opnieuw op, in het vakblad Clinical Psychology Review. Terwijl Shay het vooral had over de aanslag op het rechtvaardigheidsgevoel door mensen in machtsposities, breidde een nieuwe groep onderzoekers de definitie van moral injury uit met ‘het leed dat het resultaat is van het begaan, niet kunnen voorkomen of getuige zijn van daden die indruisen tegen de diepgewortelde, morele overtuigingen’. Met andere woorden: het is een letsel dat soldaten oplopen wanneer ze zichzélf verraden. Hetzij als dader, hetzij als getuige van schadelijke handelingen.

Een van de auteurs van het artikel was Shira Maguen, een onderzoekster die op dat moment veteranen behandelde in een PTSS-kliniek in Boston. Ze merkte dat de meeste mentale schade niet zozeer veroorzaakt wordt door de vijandelijke aanvallen die de veteranen hebben overleefd, maar wel doordat ze dingen hebben moeten doen die hun eigen ethische grenzen overschrijden. Dat ze mensen hebben vermoord, daar kunnen ze mee leven zolang ze ervan overtuigd zijn dat ze de juiste beslissing hebben genomen. Het gaat mis wanneer ze ontdekken dat er bijvoorbeeld een gezin in de auto zat. ‘De mate waarin veteranen zin kunnen geven aan wat ze hebben gedaan, het beeld dat ze zich vormen van wat er is gebeurd, is eigenlijk het enige wat telt’, aldus Maguen.

Een collega doodde een man en spaarde diens kind, maar zag daarna hoe het kind terugliep en de lichaamsdelen van zijn vader terug in de vorm van een lichaam legde.

Een anonieme droneoperator

Shira Maguen ontdekte ook dat de relatie tussen aanvaller en doelwit bijkomende psychische letsels veroorzaakt. Vietnamveteranen die krijgsgevangenen hadden gedood, hadden veel grotere trauma’s opgelopen. Volgens Maguen komt dat omdat hun slachtoffers geen vreemden voor hen waren. ‘Wanneer je mensen krijgsgevangen neemt, leer je ze beter kennen’, legt ze uit. ‘Je bouwt een band met hen op. Je bekijkt hen, je praat met hen. Hetzelfde geldt voor droneoperatoren. Ze hebben hun doelwitten geobserveerd, dus is hun relatie veranderd. Er is sprake van een zekere intimiteit.’

Het onderzoek van Maguen impliceert dat geografische afstand geen rol speelt. Meer nog: ‘Door de hoge resolutie van onze schermen krijgen we het gevoel dat we net heel dicht bij ons doelwit zijn. We zien de gruwel veel levendiger en intenser’, zegt een droneoperator die anoniem wil blijven. Hij vertelt over een collega die iemand moest doden die banden had met terroristen: ‘Op de beelden zag hij de man samen met zijn kind. Hij doodde de man en spaarde het kind, maar zag daarna hoe het kind terugliep, de verspreide lichaamsdelen van zijn vader samenraapte en die in de vorm van een lichaam legde.’

Mollen meppen

Waar Christopher Aaron het het moeilijkst mee heeft, is dat een deel van hem een tijdlang genoot van de enorme macht die hij had. In de daaropvolgende jaren werd zijn gemoedstoestand steeds donkerder en begon hij zich in zichzelf te keren. Hij zonk weg in een lange periode van schaamte en verdriet. Hij meed zijn vrienden en had geen interesse in intieme relaties. Hij kampte met suïcidale gedachten en werd zich bewust van de ernst van zijn verwondingen. In 2013 begon voor hem de hemel op te klaren, tijdens een retraite in het Omega Institute in Rhinebeck, New York, een tehuis voor veteranen.

Het was een regenachtige en bewolkte dag toen hij er aankwam. Aaron woonde praatgroepen bij waar veteranen openlijk huilden terwijl ze over hun problemen vertelden. Voor het eerst sinds hij uit het droneprogramma was gestapt, voelde hij dat hij zijn gevoelens niet meer hoefde te verbergen. Elke ochtend begonnen de veteranen hun dag met een gezamenlijke meditatiesessie. Tijdens de lunch aten ze in stilte, een oefening die ‘ holding space‘ werd genoemd. ’s Avonds viel hij in een diepe slaap, die niet verstoord werd door nachtmerries. Hij had in jaren niet meer zo vredig geslapen.

Een operator oefent met een dronesimulator.
Een operator oefent met een dronesimulator.© Dina Litovsky

In het Omega Institute raakte Aaron bevriend met een Vietnamveteraan uit Minnesota, die hem later mee zou nemen naar een meeting van de lokale afdeling van Veterans for Peace in Boston. Daar vertelde Aaron voor het eerst over de begrafenisstoeten die hij door de straten had zien trekken na een droneaanval en waar meer kisten werden meegedragen dan hij had verwacht. Dat verhaal zou hij later herhalen in interreligieuze bijeenkomsten van vredesactivisten. Het was pijnlijk voor hem om die herinneringen op te halen. Soms blokkeerde zijn rug wanneer hij emotioneel diep moest gaan. Maar dit soort van sociale betrokkenheid luchtte hem op.

Aaron vertelde ook dat hij en zijn collega’s hun werk soms vergeleken met een spelletje mollen meppen: de ene terrorist doden en kijken waar de volgende opduikt. Hij was het droneprogramma gaan zien als een eindeloze oorlog met kortetermijnsuccessen die op lange termijn alleen maar meer haat uitlokte, terwijl militaire privéonderaannemers dankbaar met de grondstoffen aan de haal gingen en hoopten dat die oorlog nog lang zou duren. Op andere tijdstippen sprak Aaron over de verspreiding van de verantwoordelijkheid: ‘Er zijn zo veel agentschappen en beslissingsnemers in het droneprogramma dat je nog moeilijk weet wie wat heeft gedaan.’ Hij vermoedt dat het leger dat ook zo bedoeld heeft, om gerichte dodelijke missies te kunnen uitvoeren zonder dat iemand zich persoonlijk verantwoordelijk voelt. Door de immense wroeging en zijn allesoverheersende schuldgevoel is hij ervan overtuigd geraakt: ‘De gerichte aanvallen hebben alles alleen maar erger gemaakt.’

Omdat het droneprogramma geheim is, is het riskant voor mensen die erin hebben gediend om hun verhalen te delen. Wie het toch doet, riskeert vergelding. Nadat Aaron publiekelijk over zijn eigen verleden was beginnen te spreken, hackte iemand zijn e-mail en telefoon, waarna hij bestookt werd met anonieme doodsbedreigingen. De vijandige berichten, waarin hij ‘uitschot’ werd genoemd en hij de raad kreeg om ‘zijn grote klep dicht te houden’, werden ook naar de gehackte mailbox van zijn vader gestuurd. Het spervuur aan bedreigingen noopte Aaron om een advocaat in de arm te nemen die gespecialiseerd is in online laster en eerroof. Hij deed ook aangifte bij de FBI en de politie.

Aaron analyseert vandaag alleen nog goud en andere kostbare metalen, een hobby waarvan hij zijn beroep heeft kunnen maken. Hij heeft een hond, een Duitse herder, waarmee hij graag wandelingen maakt in de bossen bij zijn huis. Zijn lichamelijke pijn is bijna volledig weg dankzij yoga en meditatie, maar nachtmerries heeft hij nog altijd. Toch is hij blij dat hij iets heeft teruggevonden dat hij jarenlang kwijt was: een moreel doel.

Nog niet zo lang geleden was Aaron als spreker uitgenodigd op een evenement van de mennonitische kerk. Hij stapte naar de microfoon, bedankte de organisatoren voor de uitnodiging en vroeg om een minuut stilte ‘voor al die mensen die ik heb gedood of heb helpen doden’.

© The New York Times Magazine

Partner Content