Ter verdediging van Morrissey: hoe de ex-zanger van The Smiths de paria van de pop werd

Grofgebekte racist of niet: Morrisseys beste soloalbum in tijden verdient meer aandacht.

Bigmouth struck again. Bij het begin van de lockdown bracht het Britse rockicoon Morrissey zijn beste, meest gevarieerde plaat uit sinds You Are the Quarry uit 2004. Maar op de radio zult u de voorbije weken niet veel nummers hebben gehoord uit I Am Not A Dog on A Chain, zoals zijn dertiende soloalbum heet. In kranten en tijdschriften verschenen ook amper artikels, hoewel de plaat verrassend lovende, zij het discrete recensies kreeg in The Telegraph, Rolling Stone, NME en andere mainstreammedia waarmee de inmiddels zestigjarige ex-frontman van The Smiths al een poos op voet van oorlog leeft.

Het is tamelijk infantiel om jezelf dusdanig te identificeren met een popartiest dat je tilt slaat zodra die meningen blijkt te hebben die niet de jouwe zijn.

Al twee jaar lang geeft ‘Moz’, zoals zijn fans hem hebben gedoopt, geen interviews meer, maar dat verklaart die radiostilte niet. Bepaalde platenzaken sloegen zijn albums in de ban. Activisten hielden protesten bij zijn concerten. En de Britse krant The Guardian, die zich tot kampioen Morrissey-bashing kroonde, riep de artiesten ter verantwoording die het vorig jaar aandurfden om mee te werken aan zijn gekraakte coverplaat California Son. Zanger Brandon Flowers van The Killers liet recent optekenen dat hij zijn kinderen verbiedt om nog naar Morrissey te luisteren. En duiken zijn hits Everyday Is Like Sunday, Suedehead of Irish Blood, English Heart toch nog eens op in een Spotify-lijst, dan krijg je er in vele gevallen een disclaimer bij.

Om maar te zeggen: je moet als popartiest al Gary Glitter heten om nog meer afkeer op te roepen. Heeft ook Morrissey zich dan vergrepen aan minderjarige jongetjes? Is zijn naam opgedoken in de Panama Papers? Heeft hij staatsgeheimen gelekt of in een lab zitten klooien met vleermuizen? Natuurlijk niet. Moz muteerde de voorbije jaren tot een croonende schietschijf omdat hij zich als enige popartiest met artistiek sérieux aan de foute kant van de cultuuroorlog en identitaire clash positioneerde. Met verbazend veel goesting en doorzettingsvermogen.

Hij toonde zich een voorstander van de brexit en claimde dat de Britse cultuur wordt aangevreten door massa-immigratie. Hij betuigde zijn steun aan For Britain en trad tijdens de latenightshow van Jimmy Fallon op met een pin van die obscure, islamofobe partij op zijn revers gespeld. Tussendoor liet hij zich meewarig uit over de #MeToo-beweging, en noemde hij – lang voor corona om zich heen sloeg – Chinezen een ‘subsoort’ vanwege de wrede manier waarop ze dieren op wet markets behandelen. Om dezelfde, dierlievende reden beschuldigde hij halalslagers ervan supporters van de IS te zijn.

En dus werd this charming man van The Smiths in de popculturele canon verruild voor Morrissey de grofgebekte, racistische rotzak. ‘Het enige waar ik voorlopig nog niet van beschuldigd ben, is dat ik Polen zou zijn binnengevallen’, liet hij optekenen op Morrissey-Central, een fansite gerund door zijn neef, en het enige medium waarmee hij nog on speaking terms is. Voorlopig toch.

Pathos en zelfspot

Het is een spectaculaire val van genade, zeker als je bedenkt hoe populair hij ooit was. Toen hij begin jaren tachtig aan de zijde van gitarist Johnny Marr furore maakte met The Smiths, een van de invloedrijkste Britse bands aller tijden, was Morrissey het gekuifde zinnebeeld van de rockintellectueel. Hij was de prins van het sociale isolement, de heraut van de outsiders, de dartele dandy die enig mooi weltschmerz verklankte in There Is a Light That Never Goes Out, Heaven Knows I’m Miserable Now, Girlfriend in a Coma en andere, in pathos, zelfspot en ironie gedrenkte prachtsongs. Bovendien bezong hij zijn afkeer voor Margaret Thatcher en de monarchie, koketteerde hij als chronische celibatair met zijn seksueel ambigue imago en predikte hij Meat Is Murder toen de term veganist nog niet in Webster’s woordenboek stond.

Morrissey moest wel een progressieve, linkse jongen zijn, dachten velen. Tenminste: tot die bevlogen, empathische, zij het misantropische songsmid een politiek incorrecte ploert bleek, met alle contramine van dien. Op de vraag of er ooit een Smiths-reünie komt, antwoordde Johnny Marr vorig jaar: ‘Ja, met Nigel Farage op gitaar.’

Velen voelen zich persoonlijk verraden door hun jeugdheld, hun denkbeeldige buddy, die hun adolescentie begeleidde met gevoelige ballades en torch songs. Alleen kan men zich de vraag stellen of zijn criticasters zich niet aanstellen en bezondigen aan datgene wat ze hem verwijten. Boycots organiseren of zijn platen kraken vanwege zijn wereldbeeld getuigt namelijk ook niet meteen van intellectuele finesse of verdraagzaamheid. Zei Voltaire, in een vlaag van overschatting, niet: ‘Ik ben het grondig oneens met wat u zegt, maar ik zal tot aan mijn dood uw recht verdedigen om het te zeggen?’ Het is ook tamelijk infantiel om jezelf dusdanig te identificeren met een popartiest dat je tilt slaat zodra die meningen blijkt te hebben die niet de jouwe zijn, laat staan dat hij dingen zou doen die het daglicht niet verdragen.

Ban van de BBC

Het plaatje dat men jaren van Morrissey heeft afgespeeld, heeft nooit geklopt. Door de beate bewondering voor The Pope of Mope hoorde men enkel wat men wilde horen. In de jaren tachtig keek de miserabele Morrissey ook al toe hoe zijn geromantiseerde, door George Best, Michael Caine en Ronnie Kray bevolkte, monoculturele Engeland aan het veranderen was. Toen al was hij een bigmouth die geen blad voor de mond nam, zelfs al claimde hij de erfgenaam te zijn van een verlegenheid die crimineel vulgair was. ‘The Queen is Dead’ declameerde hij triomfantelijk op de gelijknamige, iconische plaat van The Smiths. ‘Margaret on the guillotine’ klonk het hoopvol op zijn solodebuut Viva Hate, met een ban van de BBC als bedankje. Tussendoor liet hij weten dat dansmuziek iets voor ‘mentaal gebrekkigen’ was en dat lang haar ‘met de doodstraf moest worden bestraft’.

Morrissey toen. De populaire heraut van het sociale isolement.
Morrissey toen. De populaire heraut van het sociale isolement.© GETTYIMAGES

Morrissey laveerde lenig tussen ernst en scherts, tussen mainstream en marge, tussen pose en provocatie, met de fuck you-attitude van een punker, de kuif van een Elvis-kloon, en de satirische eloquentie van zijn idool Oscar Wilde. En dat doet hij anno 2020 nog steeds. Niet Moz maar de tijden zijn veranderd, met hun politieke polarisatie en sneeuwvlokjescultuur. Wie goed luisterde, kon onder Morrisseys aureool ook ten tijde van The Smiths al een cynische cultuurpessimist en blanke nationalist horen die openlijk verzuchte: it just isn’t like the old days anymore.

In 1985 deed Moz de wenkbrauwen fronsen toen hij de discoficatie van de Britse hitparade hekelde en tegen Melody Maker zei dat je maar beter zwart kon zijn als je in Top of the Pops wilde komen. In 1989 werd hij voor het eerst van racisme beschuldigd toen zijn solodebuut Viva Hate de song Bengali in Platforms bleek te bevatten. Daarin zingt hij een Indiase immigrant toe: ‘Shelve your western plans, cause life is hard enough when you belong here.’ In 1992 lardeerde hij zijn glamrockplaat Your Arsenal met de song National Front Disco, waarin hij beschrijft hoe een jongen zich laat opzwepen door het extreemrechtse British National Front. En een jaar later stond Moz, de ‘humaseksueel’ die nooit vies was van homo- erotiek, in blote bast met de Union Jack te zwaaien op het Londense Madstock Festival, voor een publiek dat deels uit skinheads en neonazi’s bestond, én hem uitjouwde.

Black Panters

Als Morrissey een racist is, dan is het evenwel een weinig beginselvaste. Hij dweepte altijd al met James Baldwin, de Afro-Amerikaanse, homoseksuele, uitgesproken linkse schrijver en burgerrechtenactivist die een van zijn T-shirts sierde. Zijn concerten beginnen steevast met clips waarin naast zijn favorieten Patti Smith, Lou Reed, James Dean en The New York Dolls ook Muhammad Ali en de Black Panters passeren. En op Bobby Don’t You Think They Know?, de eerste, verbazend funky single uit I Am Not a Dog on A Chain, laat hij zich vocaal overstemmen door Thelma Houston, de zwarte Motown-veterane die in de seventies een wereldhit scoorde met Don’t Leave Me This Way. Het is alsof je Dries Van Langenhove zou betrappen in een T-shirt van James Brown, terwijl hij in een karaokebar zijn versie van Marvin Gayes What’s Going On ten beste geeft.

Minstens even merkwaardig is de jarenlange liaison tussen de balorige bard van de blanke, Britse working class en de latino-gemeenschap, die in hem een geestverwante outsider herkent. Nergens is Moz zo populair als in Los Angeles, Californië en Mexico, een liefde die hij beantwoordde met songs als First of the Gang to Die en die de documentaire Is It Really So Strange? opleverde. Twee vijfde van de liveband waar hij al jaren mee toert, heeft bovendien Latijns-Amerikaanse roots, terwijl hij als zoon van Ierse arbeiders die na de oorlog in het Noord-Engelse Manchester terechtkwamen zelf ook een migratieachtergrond heeft. Irish blood, English Heart, weet u wel.

‘Ik verafschuw racisme’ heeft Morrissey dan ook bij herhaling gezegd. Wat hij ook zei, was dat Engeland vol is en dat Berlijn ’s werelds verkrachtingshoofdstad werd door de Duitse opengrenzenpolitiek. Maar wie denkt dat hij zich associeert met alt.right, neocons of andere deplorables, vergist zich. In zijn voorlopig laatste interview uit 2018 met Der Spiegel zei hij dat hij met plezier op de knop zou drukken om Donald Trump uit te schakelen, een uitspraak die hem naar eigen zeggen op een bezoekje van de Amerikaanse veiligheidsdienst kwam te staan.

Na dat veelbesproken interview, dat Morrissey deed besluiten tot een permanente persstop, ging het evenwel vooral over zijn bedenkingen bij de beschuldigingen van seksueel misbruik aan het adres van Harvey Weinstein en Kevin Spacey. Over die laatste zei hij: ‘Als je als veertienjarige een volwassene uitnodigt op je kamer, dan weet je wat er kan gebeuren’, waarmee hij in volle #MeToo-debat een deel van de verantwoordelijkheid bij Spaceys slachtoffer legde. Het is victim shaming waaruit weinig gevoel voor mededogen spreekt, maar een paar opiniestukken en tig tweets later werd daarvan gemaakt dat hij sympathiseerde met pederasten.

Fuck The Guardian

Los van wat Morrissey heeft gezegd, is de slogan ‘ Bigmouth strikes again’ voor een deel van de media een vrijgeleide geworden om zijn uitspraken bij te kleuren. Terwijl dat in zijn particuliere, haast zelfdestructieve geval niet eens nodig is. Om een rel of een stout statement zat Morrissey nooit verlegen, ook niet in pre-woke tijden, toen provocateur nog een ereteken in plaats van een scheldwoord was. Hooligans, gangsters, gigolo’s: allen kregen ze van Moz een hommage. Ook dichter, filmmaker, homomartelaar en collega-provocateur Pier Paolo Pasolini kreeg er één, en dat was een notoir communist. Tijdens zijn recente concerttournee verwoordde hij het zo: ‘I am not far right. I am not far left. I am far forward.’

Als Morrissey een racist is, dan is het evenwel een weinig beginselvaste.

Natuurlijk weet Morrissey wat de consequenties zijn wanneer hij in een populaire tv-show een pin van For Britain op zijn blazer spelt. Natuurlijk giet hij olie op het vuur door pesterig te beweren dat Sadiq Khan, de Londense Labour-burgemeester met moslimroots, niet in staat is om deftig Engels te praten. En wanneer hij op het podium verschijnt in T-shirt met de leuze Fuck The Guardian, doet hij dat niet om een gratis abonnement te krijgen van de krant die hem tot staatsvijand promoveerde en waarmee hij al verschillende keren clashte voor de rechtbank.

Morrissey is een onvermoeibare relneef én een rechtse regionalist. En ja: hij heeft genoeg dingen gezegd om een spaarkaart bij UNIA mee vol te krijgen. Wie weet eet hij zelfs stiekem Lokerse paardenworst. Maar Morrissey is ook, duidelijk tot spijt van wie het benijdt, een uitstekende zanger en een bij momenten geniale tekstschrijver. ‘Los van de levende kunstenaar zou dit op een dag wel eens toegejuicht kunnen worden als een geweldig album’, schreef Mojo over I Am Not A Dog on a Chain, dat met nummers als Love Is On Its Way Out, Once I Saw the River Clean en Jim Jim Falls enkele hoogtepunten uit zijn imposante solocarrière bevat. Het vermaarde muziekmagazine voelde dus de morele noodzaak om zich te verantwoorden en te verontschuldigen voor zo veel lof.

Entartete Kunst

Het raakt het pijnpunt en de essentie van de hele discussie aan. Moet je Morrissey telkens opnieuw reduceren tot een debat over diens dubieuze standpunten? Kun je de kunstenaar niet waarderen los van de privépersoon, ook al maakt die dat nog zo lastig? Het is een debat dat al eeuwen meegaat. Als je Morrisseys platen in de ban slaat als ‘Entartete Kunst’, en ze onder valse voorwendsels de vernieling in pent omdat de zanger het soort populistische praat verkondigt dat ook al jaren in onze parlementen te horen is, moet je dan niet een beetje consequent zijn?

Moet je dan ook niet de schilderijen van Caravaggio van de museummuren rukken, aangezien dat een vechtersbaas en moordenaar was? Moet je de romans niet verbranden van Louis-Ferdinand Céline, die collaboreerde met de nazi’s? Mag je nog wel naar Roman Polanski’s Rosemary’s Baby kijken, een film gemaakt door een regisseur die een dertienjarig meisje misbruikte? Wat met Eric Clapton, die ooit op het podium riep ‘Keep Britain white’, en ‘get the foreigners, the wogs and the coons out’? Mag Tears in Heaven dan nog in de Tijdloze Honderd? En waarom blijft The Guardian David Bowie wél aanbidden als een rockgod, hoewel die ooit beweerde fan te zijn van Hitler en dat Engeland deugd zou hebben van een fascistische leider. Zelfs Morrissey maakte het nooit zo bont en bovendien heeft hij niet eens een strafblad, zelfs niet voor winkeldiefstal.

Zijn muzikale collega en generatiegenoot Nick Cave, die een veel woeliger parcours aflegde qua seks, drugs en rock-‘n-roll maar zich nooit op beledigende uitspraken liet betrappen, kreeg de vraag vorig jaar voor de voeten geworpen. Cave stelde het zo: ‘Misschien is het beter om Morrissey zijn standpunten te laten hebben, die uit te dagen waar en wanneer dat kan, maar zijn muziek voort te laten leven, in de gedachte dat we allemaal geconflicteerde individuen zijn, rommelig, gebrekkig en vatbaar voor waanzinnigheden.’ Het is een genuanceerd antwoord dat vooralsnog niet tot de redacties van The Guardian en de BBC is doorgedrongen, waar de prachtplaat I Am Not A Dog On A Chain alvast royaal werd genegeerd. Zowel Morrissey als zijn haters zijn duidelijk vergeten wat hij in de Smiths-klassieker I Know it’s Over preekte: ‘It’s so easy to laugh, it’s so easy to hate. It takes guts to be gentle and kind.’

Steven Patrick Morrissey

– Geboren op 22 mei 1959 in Manchester (VK)

– Van 1982 tot 1987 zanger en tekstschrijver van de invloedrijke, Britse indierockgroep The Smiths

– Gaat in 1988 solo met het album Viva Hate. In maart verscheen zijn dertiende officiële studioalbum I Am Not A Dog on A Chain

– In 2013 verschenen zijn memoires: Autobiography

– In 2015 volgde zijn debuutroman List of the Lost, beide uitgegeven bij Pinguin – Al sinds zijn jeugd vegetariër, later veganist, en dierenrechtenactivist

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content