Yf Reykers en Niels Smeets

‘Kan de oorlog in Syrië de VN uit zijn impasse halen?’

Yf Reykers en Niels Smeets Onderzoekers aan het Leuven International and European Studies Institute van de KU Leuven

Zal er tijdens de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties een oplossing uit de bus komen voor de situatie in Syrië. Yf Reykers en Niels Smeets (KU Leuven) blikken vooruit, maar zijn niet optimistisch.

Van 15 september tot 6 oktober strijkt het kruim van de internationale politiek neer in New York, ter gelegenheid van de 70e Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (VN). Een komen en gaan van staatshoofden, regeringsleiders en topdiplomaten. Dat de Syrische kwestie de agenda zal domineren hoeft weinig betoog. Of er in de marge van deze bijeenkomst ook een collectieve aanpak van deze kwestie uit de bus zal komen, is des te twijfelachtiger. De VN verkeert op haar 70e verjaardag immers in een crisis die maar weinig hoop geeft op een globaal optreden.

De aanhoudende stroom aan vluchtelingen lijkt nu ook de Belgische regering een militair optreden in Syrië te doen overwegen. Al schijnt deze evenzeer te beseffen dat dit hoogstwaarschijnlijk zonder een mandaat vanwege de VN zal moeten gebeuren.

De VN Veiligheidsraad, het hoogste orgaan voor het garanderen van de internationale vrede en veiligheid, slaagt er immers al vijf jaar niet in om tot een eensgezinde oplossing voor het Syrië-vraagstuk te komen. Het veto-stemrecht van de vijf permanente leden (VSA, Frankrijk, Verenigd Koninkrijk, Rusland en China) staat ieder collectief optreden in de weg. Sinds het uitbreken van de burgeroorlog in 2011 werden vier voorstellen tot (voornamelijk politieke) actie strategisch geblokkeerd door Russische en Chinese veto’s.

Juridische evenwichtsoefening

In principe kan een militair optreden slechts legitiem zijn wanneer de internationale gemeenschap haar fiat daarvoor geeft. Het opzetten van een militaire operatie buiten de VN Veiligheidsraad om noopt dan tot een zoektocht naar een andere juridische rugdekking. Zonder mandaat vanwege de VN Veiligheidsraad bestaat deze zoektocht echter vaak uit het interpreteren van allerlei mogelijke wettelijke kaders, wat de kans op contestatie des te groter maakt.

‘Kan de oorlog in Syrië de VN uit zijn impasse halen?’

Eén mogelijke juridische basis is Artikel 51 van het VN Handvest, dat het recht tot zelfverdediging inhoudt, zoals recent nog ingeroepen door Frankrijk en waar ook onze premier recent nog naar verwees. De vraag is of dit artikel ook gebruikt kan worden tegen een groepering zoals IS. Het VN Handvest is immers een overblijfsel uit een tijdsperiode waarin conflicten zich afspeelden tussen soevereine staten, iets waar IS niet onder valt. Bovendien is het inroepen van het recht op zelfverdediging strikt genomen enkel mogelijk indien men zelf aangevallen wordt. Door Artikel 51 hier als juridische basis te gebruiken wordt het VN Handvest wel erg ver buiten de oorspronkelijke grenzen geïnterpreteerd.

Interpretaties zijn een uiterst wankele basis om op te bouwen. De grens tussen interpretatie en misbruik is immers flinterdun, zo leert de geschiedenis ons. Kijken we naar Irak in 2003, dan werd Artikel 51 door de VSA ingeroepen om hun interventie te vergoelijken. Maar eveneens Rusland riep het recht op zelfverdediging in bij de Georgische aanval op Zuid-Ossetië in 2008. In Kosovo (1999) nam de NAVO het recht in eigen handen, naar eigen zeggen nadat ‘alle diplomatische middelen waren uitgeput’ (lees: zonder VN-mandaat). De NAVO rechtvaardigde deze luchtaanvallen onder Artikel 4 van het NAVO-Verdrag , dat stelt dat de leden ‘overleg zullen plegen’ wanneer een lid zich bedreigd voelt. Rusland stelde echter dat een militair ingrijpen slechts mogelijk is onder Artikel 5 van het NAVO-verdrag, waarbij een van de lidstaten rechtstreeks aangevallen wordt.

‘Sinds afgelopen jaar bombardeert de VSA geregeld stellingen van IS in Syrië en Irak, en zette Rusland de wapenleveringen aan Bashar Al-Assad onverminderd voort.’

Naast Artikel 51 werd in 2005 door de Algemene Vergadering ook de internationale norm ‘Responsibility to Protect’ (R2P) aangenomen, met als doel een optreden tegen misdaden zoals de genocide in Rwanda (1994) en Srebrenica (1995) in de toekomst mogelijk te maken. R2P houdt in dat soevereine staten niet alleen rechten hebben, maar ook de plicht hun eigen bevolking te beschermen. Indien zij daar niet in slagen, kan de internationale gemeenschap ingrijpen. Rusland is echter al sinds het ontstaan van deze norm van oordeel dat het een vrijbrief voor interventies zou kunnen geven en stelt daarom dat uitsluitend de VN Veiligheidsraad – waarin zij een vetorecht heeft – beslissingen kan nemen inzake internationale interventies.

De relativiteit van non-interventie

Een ideaal scenario, in het geval dat een militaire interventie als de enige mogelijke oplossing wordt gezien, zou inhouden dat er dan alsnog een akkoord komt onder de leden van de VN Veiligheidsraad. En dat zou niet eens zo onverwacht zijn. Interessant is vooral dat de non-interventiesignalen uit de VN Veiligheidsraad immers niet volledig stroken met de werkelijkheid. Sinds afgelopen jaar bombardeert de VSA geregeld stellingen van IS in Syrië en Irak, en zette Rusland de wapenleveringen aan Bashar Al-Assad onverminderd voort. Afgelopen week intensiveerde Rusland haar militaire aanwezigheid zelfs nog. Ook Turkije stelt de luchtmachtbasis van Incirlik ter beschikking aan de VSA en voert geregeld zelf aanvallen uit op Syrisch en Koerdisch grondgebied. Er lijkt dus de facto overeenstemming te ontstaan binnen de internationale gemeenschap over de wenselijkheid van een interventie op basis van een gemeenschappelijke vijand.

‘Voor de VSA en Rusland, die slechts indirect getroffen worden door de vluchtelingencrisis, dient de interventie gekaderd te worden in de terroristische dreiging.’

Er zijn dus ook gemeenschappelijke belangen. Voor de EU zou een interventie kunnen kaderen in een aanpak van de vluchtelingenstroom en de toenemende instabiliteit in haar zuidelijke achtertuin. Voor de VSA en Rusland, die slechts indirect getroffen worden door de vluchtelingencrisis, dient de interventie gekaderd te worden in de terroristische dreiging. Men mag niet vergeten dat Rusland het eerste land was dat de VSA de hand reikte in een gezamenlijke ‘War on Terror’ in 2001. Rusland vreest vooral voor een interne destabilisering zoals tijdens de Tsjetsjeense oorlogen die deels gestoeld waren op separatisme. Een onlangs verschenen videoboodschap waarin moslimextremisten uit de Noordelijke Kaukasus trouw zweren aan IS-leider Al-Baghdadi wakkerde die angst nog aan.

Uiteraard zijn er voorlopig voldoende struikelblokken om het idee van zo’n ‘Heilige Alliantie’ (Rusland, de VS en de EU) tegen IS tot een utopische gedachte te maken. De relaties tussen Rusland en de Westerse mogendheden hadden eerder al hun dieptepunt bereikt omwille van de Oekraïne-crisis en de sancties volgend op de Russische annexatie van de Krim. Bovendien blijft Rusland het Assad-regime onverminderd steunen als laatste bastion tegen de opmars van IS. Voor de Westerse mogendheden is steun aan een regime dat vermoedelijk chemische wapens inzette tegen de eigen bevolking echter onaanvaardbaar. President Poetin op zijn beurt wijst de VSA publiekelijk met de vinger: ‘de VSA hebben de voorwaarden gecreëerd zodat terrorisme in het Midden-Oosten kon opbloeien.’

En nu?

Kortom, de Syrische kwestie toont nog maar eens aan dat de VN, wanneer grote belangen op het spel staan, een speelbal blijft van reële machtsverhoudingen. Dat besef is nu ook binnen de VN groter dan ooit. Zo riep VN Secretaris-Generaal Ban Ki-Moon afgelopen week de leden van de Veiligheidsraad nog op om voorbij het nationale belang te kijken en haalde hij eerder al aan dat de geloofwaardigheid van de VN hier danig op het spel staat. Of dat besef tot enige actie zal leiden is dan ook de hamvraag die de zitting van de 70e Algemene Vergadering zal overschaduwen. Dat Rusland deze maand het roterende voorzitterschap van de VN Veiligheidsraad inneemt en binnen een tweetal weken een open ministerieel overleg heeft gepland inzake de rol van deze Veiligheidsraad in het Midden-Oosten, maakt de activiteiten des te relevanter om op te volgen.

Yf Reykers en Niels Smeets zijn beide onderzoekers aan het Leuven International and European Studies Institute (KU Leuven). Yf verblijft momenteel voor zijn onderzoek in New York, aan het Center on International Cooperation (New York University). Niels verblijft voor zijn onderzoek in Moskou, aan het Primakov Institute of World Economy and International Relations (Russian Academy of Sciences).

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content