In deze familie komt de hele geschiedenis van Colombia samen: maak kennis met de Pizarro’s

© Meulenhoff Boekerij

Volkskrant-journalist Robert-Jan Friele kreeg toegang tot een van Colombia’s prominentste families en schreef een biografie van drie generaties die leest als een eeuw geschiedenis. Bij wijze van voorpublicatie legt hij uit waarom een Nederlander het verhaal optekent van de Pizzaro’s en hoe dat is gegaan.

Op een vrijdagavond in het najaar van 2015, het was even na zessen en al donker, belde ik aan bij een appartement in Rosales, een chique wijk in de Colombiaanse hoofdstad Bogotá. Beter gezegd: ik kondigde mijn komst aan bij de portier in uniform. Hij zat bij de ingang van het gebouw achter het raam, zoals er bij alle gebouwen in deze buurt een portier achter een raam zat.

‘Voor Eduardo Pizarro alstublieft’, zei ik. ‘Appartement 501.’ De man pakte een zwarte hoorn, ik hoorde een ‘sí, señor‘ en hij stond op om de grote, houten deur open te doen. Ik liep naar de lift, drukte op de 5 en controleerde in de spiegel of de kraag van mijn overhemd goed zat. Het was zover.

Eduardo Pizarro Leongómez gold als een van de bekendste intellectuelen van het land, gespecialiseerd in alles wat te maken had met gewapende strijd en vredesprocessen. Elke zichzelf respecterende journalist die over Colombia schreef, had hem weleens geïnterviewd om zijn immer helder geformuleerde visie op het land te vernemen.

Twee dode broers

Eduardo had echter ook een ander, persoonlijker verhaal. Ik ontdekte het bij toeval, tijdens de voorbereiding van zo’n interview. ‘Ik ben de zoon van een admiraal, de broer van twee dode guerrillero’s en we waren allemaal communisten’, stond er in de kop van het tijdschriftartikel gevonden in een vergeten hoek van het internet. Ik zat meteen rechtop.

Hier kwam een heel land samen in één familie.

Al lezende begon het te borrelen in mijn hoofd. Niet alleen zijn vader, maar ál Eduardo’s voorouders waren militairen of notabelen. Tot zijn generatie haar opwachting maakte. En hoe. Zijn ene dode broer tekende in 1990 als eerste guerrillacommandant in Latijns-Amerika een vredesakkoord. Als presidentskandidaat won hij het halve land voor zich, om vlak voor de stembusgang te worden vermoord. De andere dode broer stond te boek als oorlogsmisdadiger. Op een zondagavond, tien jaar nadat hij de guerrilla vaarwel had gezegd, werd hij onder raadselachtige omstandigheden afgeknald in een donkere steeg in Bogotá.

Eduardo’s enige nog levende broer was een voormalig communist die carrière, en fortuin, had gemaakt in de olie- en telecomsector. En dan had je zijn zusje, de voormalige guerrillera die zich met haar oorlogstrauma’s had teruggetrokken op het platteland – samen met haar man, een voormalig militair, nota bene. Hier kwam een heel land samen in één familie.

Colombia, paradijs en hel

Ooit was ik naar Colombia verhuisd om een simpele reden: nog nooit had ik een bezoeker van het land er een kwaad woord over horen spreken. Weldra sloot ik mij aan bij degenen die te pas en te onpas mond-tot-mondreclame maakten. Nog nooit raakte ik geëmotioneerd bij het zien van een landschap, wat in Colombia wel gebeurde. Nog nooit hoorde ik gedurende de hele dag in winkels, restaurants of benzinestations verbaal geknuffel, wat in Colombia wel gebeurde. En nog nooit trof ik een bevolking met zo veel energie om iets van het leven te maken, met de alomtegenwoordige muziek als extra benzine. ‘Colombia, het enige risico is dat je er wilt blijven’, tetterde in de dagen van mijn eerste bezoek, in 2009, een reclamespotje. Zelden was een marketingslogan zo waar.

Tegelijkertijd viel er voortdurend een schaduw over dat paradijs. Tijdens een lunch kwam ik te zitten naast een vrouw wier vader ontvoerd was geweest door de guerrillero’s van de FARC. Op een avond vertelde de ene vriend over de vader van die andere vriend: vermoord omdat hij boeren vertegenwoordigde die van hun land waren verdreven. Thuis kwam het gesprek met de schoonmaakster op haar broer, doodgeschoten door paramilitairen. Onderweg naar een weekeindje weg vertelde een vriendin over die keer dat haar vader, een fabrieksdirecteur, telefoon kreeg van iemand die zei een gewapende groep te vertegenwoordigen. Of hij even wilde betalen.

Het paradijs bleek soms de hel te zijn, de allervriendelijkste mensen bleken regelmatig over te gaan tot onvoorstelbaar geweld. Waarom? En kon het verhaal van de Pizarro’s dienen om het te begrijpen? Als ze de geschiedenis van hun land niet zelf hadden vormgegeven, waren ze er wel door geraakt. En ze waren natuurlijk ook gewoon vaders, moeders, echtgenotes, broers, ooms. Dit kon het boek worden dat ik zelf altijd al had willen lezen. ‘Een soort Honderd jaar eenzaamheid?’ vroeg iemand. Ja, antwoordde ik, maar bij vlagen nog onwerkelijker, en pijnlijker. En allemaal waar gebeurd.

De vraag alleen was: zou het niet té pijnlijk zijn? De twee doodgeschoten broers, de moordaanslag op Eduardo zelf – hij liet mij op een avond het litteken zien in de pols waarmee hij in een reflex zijn leven had gered – en de derde generatie, waarvan een handvol kinderen was opgegroeid in afwezigheid van hun ouders, de revolutionairen.

Aan de andere kant: Eduardo had zelf de opening geboden toen ik ernaar vroeg. ‘Als je een keer in Bogotá bent, laat het me weten,’ zei hij in het voorjaar van 2015, op een van zijn laatste dagen als ambassadeur in Nederland, in een statig pand aan de Groot Hertoginnelaan in Den Haag. Dan zou hij een familiediner organiseren en konden we het erover hebben.

Neutraal

Ik nam de gok en nu stapte ik de lift uit, gewapend met stroopwafels, klompjes van Delftsblauw en een gloedvol verhaal over waarom dit boek er moest komen.

Twee uur later zat ik met Eduardo’s oudste broer Juan Antonio, de communist die zakenman werd, op de achterbank van zijn zwarte Mercedes. We moesten na het etentje dezelfde kant op en hij had me een lift aangeboden. Terwijl de chauffeur als een dolleman door de bochten van de kronkelweg aan de voet van de oostelijke bergketen zwiepte, vertelde hij met zijn diepe, nasale stemgeluid wat eerste anekdotes over de Pizarro’s.

Het ja-woord was toen al binnen en kennelijk voor het eten onderling al afgestemd. ‘Het is voor ons belangrijk dat je niet uit Colombia komt’, had Eduardo gezegd. Het gezegde in het land luidde immers dat ‘de politiek niets anders is dan geërfde haat’. Wie de geschiedenis wenste op te tekenen van een van zijn prominentste families, kon maar beter van neutraal terrein komen.

Het gezegde in het land luidde dat ‘de politiek niets anders is dan geërfde haat’.

Onderweg richting het centrum van Bogotá kwamen Juan Antonio en ik langs de Javeriana-universiteit. Op die elitaire privé-instelling, nog steeds gerund door jezuïeten, meldden de drie oudste Pizarro’s zich eind jaren zestig en the times, they were a-changin‘. Hun moeder zou de decaan van de rechtenfaculteit later schrijven: ‘Ik heb mijn zoons bij u ingeleverd als gelovige conservatieven en ik kreeg ze van u terug als ongelovige communisten.’

Hun generatie ruilde het geloof in God in voor het geloof in de mens, las ik ergens. De roep om verandering klonk die jaren over de hele wereld, maar waar elders wat beweging waarneembaar was, bleef de Colombiaanse politiek als een zwaar rotsblok op zijn plek leggen. Met alle gevolgen van dien: de roep om verandering werd een roep om revolutie en weldra zaten de Pizarro’s tot aan hun nek in de Koude Oorlog. Ze volgden explosievencursussen in Bogotá, bezochten clandestiene guerrillatrainingskampen op Cuba of zaten in de collegebanken in Moskou.

Droom

Dieper en dieper werd ik die geschiedenis ingetrokken. En het hielp, om een Nederlander te zijn. ‘Je zult het zien’, had een neef van Eduardo tegen me gezegd. ‘Iedereen gaat nu praten.’ Hij kreeg gelijk: overal gingen luiken open die decennia dicht hadden gezeten.

Als de mannen niet konden praten omdat het toch te pijnlijk was, wendde ik me tot hun vrouwen. En als de Pizarro’s het niet konden navertellen, sprak ik met voormalige guerrillero’s, activisten, intellectuelen, politici. De ene bracht me in contact met de andere (‘misschien moet je hem ook even spreken, wacht, ik bel wel even’) omdat ze vermoedden dat die iets wist wat zij niet wisten. Wat ik te horen zou krijgen, bleef doorgaans een verrassing tot ik eenmaal tegenover zo’n persoon zat. Ze durfden elkaar meestal niet te vragen naar de oorlogsjaren, maar mij er wel over te vertellen.

Soms viel de opbrengst tegen, regelmatig viel er ineens een waardevol puzzelstukje op tafel. En meer dan eens bedankten ze me na zo’n gesprek. Omdat ik ze mee had teruggenomen naar de tijd waarin alles nog mogelijk leek. Waarin de strijd nog ideologisch gedreven was, en ordinaire belangen niet de boventoon voerden.

Beetje bij beetje, interview na interview, begon ik het te begrijpen. Het verhaal van de Pizarro’s ging over een droom. Niet zo eentje die je al bent vergeten bij het ontwaken, alsof hij zomaar verdampte bij het openen van de ogen, maar eentje die je kon aanraken, die je jezelf eigen kon maken, die je kon zíjn. De Pizarro’s, en duizenden Colombianen van hun generatie, geloofden niet alleen in die droom, ze begonnen de droom te leven. Soms veranderden ze daardoor zo dat ze onherkenbaar werden – en hun land met hen.

Carlos Fuentes & Carlos Pizarro

Van Nobelprijswinnaar Carlos Fuentes verscheen in 2016 postuum een novelle over Carlos Pizarro, de broer van Eduardo. Fuentes had er meer dan twintig jaar aan gewerkt. Aquiles o El guerrillero y el asesino (‘Achilles of De guerrillero en de moordenaar’) is inmiddels ook bewerkt tot een theaterstuk.

Robert-Jan Friele: De Pizarro’s – Eén familie, drie generatie en honderd jaar strijd in Colombia.

Meulenhoff;

512 pagina’s;

€ 29,99.

In deze familie komt de hele geschiedenis van Colombia samen: maak kennis met de Pizarro's
© Meulenhoff Boekerij

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content