Het mislukte experiment van de ‘moderne stad’: rijkdom voor de rijken

© iStock
Sam Wetherell
Sam Wetherell Sam Wetherell is historicus aan de universiteit van York.

Onveiligheid in de buitenwijken, speculatie op de vastgoedmarkt en een grotere ongelijkheid; Richard Florida, de vader van de moderne stad, is zijn optimisme kwijt.

Richard Florida, een van de invloedrijkste denkers over de stad in het naoorlogse Amerika, wil duidelijk maken dat hij zowat alles over steden verkeerd had.

Wie in een stedelijk centrum woont in Noord-Amerika, het Verenigd Koninkrijk of Australië, woont in de wereld van Richard Florida. Vijftien jaar terug beargumenteerde hij dat een instroom van wat hij de ‘creatieve klassen’ noemde – artiesten, hipsters, mensen actief in de technologiesector – voor economische groei zorgde in regio’s zoals de San Francisco Bay Area. De tolerantie, flexibiliteit, en excentriciteit van de creatieve klassen braken met de rigide structuren in de industriële productie en vervingen ze door werkomgevingen en wijken die meer jonge mensen en, het belangrijkste, meer investeringen aantrokken.

Zijn observaties vormden al snel de basis voor een reeks ijle technische ingrepen. Als steden in verval wilden overleven, moesten ze coole bars openen, sjofel-chique koffiehuizen, en kunstgalerijen die jonge, hoogopgeleide en tolerante inwoners aantrekken. Uiteindelijk zou de mysterieuze alchemie van de creatieve economie een nieuwe en welvarende stedelijke kern creëren.

Vandaag geeft zelfs Florida toe dat hij het bij het verkeerde eind had. De opkomst van de creatieve klasse in steden als New York, Londen en San Francisco creëerde enkel welvaart voor wie al rijk was, terwijl de armen en lagere klassen verdreven werden. De problemen die ooit de binnensteden teisterden, hebben zich verplaatst naar de buitenwijken.

Het mislukte experiment van de 'moderne stad': rijkdom voor de rijken
© iStock

De creatieve klasse losgelaten

Om zijn these over de creatieve klasse kracht bij te zetten, onderbouwde Florida ze met vreemde cijfers. Door een combinatie van bevolkingscijfers over beroep, ‘coolness factor’ (gebaseerd op het aantal jonge mensen, en de kwaliteit van het uitgaansleven en het culturele leven) en, bizar genoeg, het aantal mannelijke homofiele inwoners, ontwikkelde hij een ‘Bohemienindex’ om het magische effect van deze groep op de stedelijke economische groei te kwantificeren.

Florida verzekert lezers dat alle mensen fundamenteel creatieve dieren zijn, maar slechts een derde van ons kan op die manier zijn brood verdienen. De creatieve klassen – waartoe ieder van ons onbewust kan behoren – omvatten journalisten, professoren, mensen actief in de technologiesector, grafisch designers, en artiesten van iedere soort: zo ongeveer iedereen die niet werkt in de repetitieve en beslist oncreatieve maakindustrie of dienstensector.

De ‘creatieve klassen’ boden zowel een diagnose voorde huidige situatie van steden als aanbevelingen voor de toekomst. Samen met Jane Jacobs werd Richard Florida een inspiratie voor burgemeesters, stadsontwikkelaars en planners die straten tot voetgangersgebied omtoverden, fietsstroken aanlegden en culturele attracties zoals galerijen en theaters het hof maakten.

De opkomst van de creatieve klasse in steden als New York, Londen en San Francisco creëerde enkel welvaart voor wie al rijk was

De retoriek van innovatie, economische groei en ondernemerschap daargelaten, hebben de ideeën van Florida iets ironisch marxistisch. Mensen zijn inherent creatief, wat de bron van economische waarde is. Ze raken vervreemd wanneer ze de vruchten van hun creativiteit niet kunnen plukken.

Maar Florida’s ideeën beperken het menselijk potentieel. Zijn theorie van kunst en creativiteit erkent enkel hun bijdrage aan economische groei. De aandrang op de voordelen van tolerantie heeft een gelijkaardig utilitair doel: we zouden heterogene gemeenschappen moeten vieren niet omwille van hun inherente kwaliteiten maar omdat ze een motor voor innovatie zijn.

Na vijftien jaar van stedelijke ontwikkeling op maat van de creatieve klassen, ziet Florida een stedelijk landschap in puin. Het verhaal val Londen is ook het verhaal van Austin, de Bay Area, Chicago, New York, Toronto, en Sydney. Wanneer de rijken, jongeren, en de (meestal) blanken de stad herontdekten, zorgden ze voor ongebreidelde speculatie op de vastgoedmarkt, in ijltempo stijgende woningprijzen, en massale bevolkingsverschuivingen. De ‘creatieve klassen’ waren altijd al de rijken geweest, of tenminste de hoogopgeleide kinderen van de rijken.

In 1979 schreef Pierre Bourdieu dat de consumptie en productie van kunst de hogere middenklassen een droom van sociale vrijheid gaf, een gevoel dat hun smaak en overtuiging op een of andere manier onafhankelijk was van hun objectieve positie op de sociale ladder. De creatieve klassen van grote westerse steden waren hier beter in dan iedereen.

Het afgelopen decennium heeft Florida een uitweg gezocht uit een deel van zijn vroegere optimisme. In 2005 beschreef hij de externe factoren van de opkomst van de creatieve klassen – zo zorgden ze voor duizelingwekkende inkomensongelijkheid in elke stad die ze bewoonden. In de evolutie van zijn werk en denken hield de ‘creatieve economie’ op een doel op zich te zijn en werd ze in plaats daarvan een niet te stoppen kracht, een fenomeen dat overheden veeleer moeten temmen dan aanmoedigen.

Het mislukte experiment van de 'moderne stad': rijkdom voor de rijken
© iStock

Zijn laatste boek The New Urban Crisis vertegenwoordigt het hoogtepunt van die langgerekte mea culpa. Hoewel hij het niet met zoveel woorden zegt, geeft hij toe dat hij het bij het verkeerde eind had. Hij beargumenteert dat de creatieve klassen veel van ’s werelds grootste steden hebben overgenomen en verstikt hebben. De vijftig grootste stedelijke gebieden huisvesten bijgevolg slechts zeven procent van de wereldbevolking maar genereren wel veertig procent van de wereldwijde groei. Deze ‘supersteden’ worden afgesloten gemeenschappen, hun levendigheid vervangen door ontheemde straten vol Airbnb’s en lege zomerhuizen.

Intussen hebben drugsverslaving en bendegeweld zich verspreid naar de buitenwijken. ‘Meer dan een crisis van steden,’ schrijft hij,’ is de New Urban Crisis een centrale crisis van onze tijd’ – ‘een crisis van de buitenwijken, van urbanisatie en een uitvergroot hedendaags kapitalisme.’

De oplossingen die Florida biedt, zijn bescheiden en zijn afwisselend specifiek – betaalbaardere woningen, extra investeringen in infrastructuur, hogere lonen in de dienstensector – en vaag – ‘zich engageren in een wereldwijde inspanning om sterkere, welvarendere steden te bouwen in snel urbaniserende delen van de wereld’ en ‘gemeenschappen en lokale leiders in staat stellen hun eigen economieën te verstevigen’.

Terwijl Florida ooit een goeroe was, een bron van wijsheid rond stedelijk beleid, gevierd door liberale politici en medialievelingen als Bono, heeft hij tegenwoordig minder te vertellen. Zijn diagnose van de crisis die hij ten dele mee veroorzaakte, biedt geen nieuwe inzichten. Zijn etherische vooruitzichten van oneindige, door creativiteit aangevuurde groei heeft hij vervangen door een toon van apocalyptische duisternis. Zijn verschuiving is opmerkelijk, maar de ‘creatieve economie’ is nu een eigen leven gaan leiden.

De creatieve economie

In The Making of the English Working Class beschreef E.P. Thompson, in vermoedelijk te romantische indrukken, de pre-industriële wereld van Britse handwevers – een in essentie creatief, spontaan en gemeenschappelijk bestaan. De arbeiders zongen en bouwden samen een sociaal leven op, met eindeloze vrije tijd. De monotonie en tijdsdiscipline die de industriële revolutie met zich mee bracht, scheurde hun utopische bestaan uit elkaar.

In plaats van de mensheid een nieuwe fase van vooruitgang in te katapulteren, houdt de nieuwe economie vooral de verschillende elementen van het late kapitalisme overeind

Tweehonderd jaar later is de industriële arbeidersklasse in het noordelijk halfrond zo goed als verdwenen, en is creativiteit teruggekeerd in een andere gedaante. De creatieve economie heeft de industriële vervangen.

Met vocale steun van mensen zoals Richard Florida hebben steden en staten getracht kunst in te zetten voor utilitaire doeleinden, in de hoop de menselijke spontaneïteit om te zetten in economische groei. Startend in het Bilbao van 1997 hebben burgemeesters en overheden geprobeerd wegdeemsterende industriële steden te revitaliseren met kunst en museumcomplexen ontworpen om een wereldwijde groep toeristen te bekoren.

Vooral de Labourregeringen van Tony Blair waren bezeten van het idee om fabrieken om te toveren tot culturele attracties. In een bui van stedelijke regeneratie installeerde het Verenigd Koninkrijk tussen 1998 en 2002 galerijen in voormalige industriële ruimtes over het hele land, van het Tate Modern in Londen (gehuisvest in een vroegere energiecentrale ) tot de BALTIC-kunstgalerij (een oude molen in Gateshead), het Lowry Museum in Manchester en het Tate Liverpool (beiden gebouwd op oude dokken).

Overal wordt van creativiteit verwacht dat het de rol invult die de industrie ooit had, soms expliciet. Op de gevel van een voormalige opslagruimte in Manchester blonken enkele maanden de woorden: ‘creativiteit, in Machester gesmeed op het aambeeld van de industriële revolutie’. De opslagplaats biedt nu ruimte voor ‘bedrijfsevents met een urban kantje’. De United Nations Conference on Trade and Development, de VN-conferentie voor handel en ontwikkeling, heeft een afdeling voor ‘Creatieve Economie’ die de markt in ‘creatieve goederen’ op 547 miljard dollar raamt.

Het mislukte experiment van de 'moderne stad': rijkdom voor de rijken
© iStock

Onnodig om te zeggen dat deze initiatieven geen oplossingen boden voor de structurele problemen van Britse steden. The Sage, een grote concertzaal die in 2004 opgetrokken werd in Gateshead, is slechts enkele straten verwijderd van hopeloze armoede.

De resultaten van het brexitreferendum vorig jaar tonen dat deze gemeenschappen niet hebben geprofiteerd van de beloofde economische herleving of stijgende tolerantie: 56 procent van Gateshead stemde voor het leave-kamp, en in Hull, in 2013 nog benoemd tot officiële cultuurhoofdstad, verwierp 68 procent de Europese Unie. Kunst heeft de beloftes niet waargemaakt.

Mensen zonder onafhankelijke rijkdom worstelen om rond te komen met schrijven of muziek maken. De noordelijke working-class muziekscene van een generatie terug – Joy Division, Pulp, zelfs The Beatles – heeft plaats gemaakt voor de kregelige, aristocratische praal van James Blunt of Mumford and Sons. (De Britse grime-scene is een uitzondering, maar bestaat grotendeels uit het zicht van deze spectaculaire en holle stedelijke interventies.)

Geograaf David Harvey betoogde dat de grootste verschuiving in stedelijke economieën in de laatste veertig jaar de transitie van managerschap naar ondernemerschap is geweest. Stedelijke overheden die ooit diensten voor hun inwoners installeerden in de vorm van welzijn en infrastructuur zetten zichzelf nu in de markt bij een wereldwijd publiek van kapitaal, toeristen, en geschoolde werkkrachten.

Het idee dat creativiteit deze stedelijke problemen kon wegwerken – ofwel van bovenuit, met monumentale kunstgalerijen, of van onderuit met clusters bebaarde hipsters – is een symptoom van die diepgaande transformatie.

Richard Florida had gelijk toen hij zei dat de ‘creatieve economie’ de wereld heeft overgenomen. Maar de ontwikkeling ervan heeft niet plaatsgevonden zoals hij het zich inbeeldde. In plaats van de mensheid een nieuwe fase van vooruitgang in te katapulteren, houdt de nieuwe economie vooral de verschillende elementen van het late kapitalisme overeind – waarmee het voor sommigen verteerbaar is, maar voor anderen de crisissen en contradicties enkel maar meer op scherp zet.

Dit stuk verscheen eerder bij Jacobin.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content