‘De vrede maakt ons bang’

'Colombianen moeten stoppen met elkaar te vermoorden. Het is genoeg geweest.' © ©AP- Rodrigo Abd
Ernesto Rodriguez Amari
Ernesto Rodriguez Amari Journalist en politicoloog

Nadat zijn akkoord met de FARC was weggestemd, leek de Colombiaanse president uitgeteld. De Nobelprijs voor de Vrede gaf Juan Manuel Santos een tweede kans: vóór 2017 wil hij een nieuw evenwicht vinden met de guerrillero’s. Knack ging de temperatuur opnemen in een van hun kampen. ‘We willen strijden met woorden. Niet met wapens.’

‘In naam van mijn beweging verontschuldig ik me bij alle Colombianen die het slachtoffer geworden zijn van de oorlog die wij mee veroorzaakt hebben.’ Het is maandag 26 september 2016 en in havenstad Cartagena spreekt Timoleón Jiménez, hoofdcommandant van de Revolutionaire Strijdkrachten van Colombia (FARC), de menigte toe. Wanneer een gevechtsvliegtuig overvliegt, krimpt hij ineen en onderbreekt zijn speech – een reflex, na jaren strijd in de jungle. Naast hem staat Juan Manuel Santos, sinds 2010 president van Colombia. De voorbije vier jaar heeft Santos volop ingezet op onderhandelingen met de FARC. De eerste twee jaar in het geheim, vanaf 2014 officieel en met de steun van landen als Cuba, Venezuela en Noorwegen. Het was een radicale ommezwaai: vóór zijn presidentschap had hij als defensieminister de FARC te vuur en te zwaard bestreden, wat onder meer leidde tot de dood van FARC-leider Raúl Reyes en de bevrijding van de Frans-Colombiaanse politica Ingrid Betancourt. Wanneer Santos en Jiménez het vredesakkoord ondertekenen, de vrucht van die ommezwaai, barst een oorverdovend applaus los.

De rest is (nog) níét geschiedenis. Op 2 oktober zou, in een bindend referendum, een nipte meerderheid van de Colombianen – tegen alle verwachtingen in – het vredesakkoord verwerpen. Nee-stemmers vonden het te mild voor de rebellen, die hooguit taakstraffen zouden krijgen voor hun misdaden. Ze konden ook niet verkroppen dat de FARC een wettelijke politieke beweging zou worden. Daarvoor is er volgens hen te veel bloed gevloeid. Na haar ontstaan in 1964, toen boeren zich verenigden om te vechten voor een grootschalige landhervorming, gleed de beweging af. Ze ging leven van ontvoeringen, afpersingen, cocateelt en drugshandel. Rond de eeuwwisseling telde ze zo’n 20.000 strijders, vandaag nog maximaal 8.000. De statistieken van haar conflict met de overheid liegen er niet om: dat conflict eiste meer dan 220.000 levens, bijna 7 miljoen van de 48 miljoen Colombianen zijn ontheemd en nog minstens 45.000 mensen zijn vermist.

Na het referendum leek het vredesproces dood en begraven, tot het vijf dagen later nieuw leven ingeblazen kreeg, toen de Nobelprijs voor de Vrede naar Juan Manuel Santos ging. Een verrassende, zo niet verbazende keuze, waarmee het Nobelcomité alle betrokkenen vooral leek te willen aanmoedigen om vol te houden: ‘De Colombianen hebben neen gezegd tegen het akkoord, niet tegen de vrede.’ Sindsdien heeft Santos het bilaterale staakt-het-vuren met de FARC verlengd tot 31 december, en zijn de onderhandelingen tussen beide partijen opnieuw opgestart, in een poging tegemoet te komen aan de verzuchtingen van de bevolking.

***

Die verzuchtingen waren mij al ter ore gekomen op 13 september, de dag dat ik het vliegtuig nam van Amsterdam naar Bogota. Terwijl alle prognoses in hun thuisland een klinkende overwinning voor het ja-kamp voorspelden, waren de Colombianen aan boord verdeeld: de ene helft nam de tekorten van het akkoord voor lief, de andere eiste hardere straffen voor de FARC-strijders. Naar die strijders was ik onderweg. Na enkele maanden onderhandelen had ik de toestemming gekregen om een van hun kampen te bezoeken in de buurt van het kleine dorpje Las Damas, een 16 uur lange autorit verwijderd van de Colombiaanse hoofdstad.

Vaccins

Bogota. Hier heb ik afspraak met Jorgue Perez, een kleine boer uit Las Damas. Samen zetten we koers naar zijn dorp. Onderweg maakt de skyline van de miljoenenstad plaats voor ontzagwekkende landschappen, met op de achtergrond de Cordillera Oriental, een van de Colombiaanse vertakkingen van de Andes. Jorgue steekt van wal: ‘Weet je wat me in Bogota verbaasd heeft? Dat zoveel stedelingen tegen het vredesproces zijn. Niet zij maar wij, de boeren, zijn de directe slachtoffers van de burgeroorlog. De FARC heeft onze eigendommen altijd beschermd, maar tegen een hoge prijs. De grens tussen leven en dood is al decennia dun in mijn dorp. Ik ken dorpelingen die door kogels van de FARC omgekomen zijn. Of ouders wier kinderen gerekruteerd zijn, en die sindsdien niets meer van hen hebben gehoord.’

Dan klaart Jorgues gezicht op. ‘De voorbije maand heb ik voor het eerst verandering gezien. Er is weer verkeer op wegen die jarenlang werden gemeden. De eigenaars van grote boerderijen komen weer buiten. Kinderen spelen weer op straat. Wie in Bogota leeft, beseft niet dat zij vrijheden hebben die wij sinds 1964 niet meer hebben gekend. Wij snakken naar vrede. Ik wil dat mijn kinderen en kleinkinderen niet dezelfde ellende meemaken die ik, mijn ouders en mijn grootouders ons leven lang hebben moeten doorstaan.’

Nu de FARC de wapens heeft neergelegd, mogen hun commandanten van Timoleón Jiménez geen ‘vaccins’ meer vragen. Dat was de naam voor de zogenoemde ‘revolutionaire belasting’ die elke zelfstandige, groot of klein, aan hen moest afdragen. Jorgue kan ervan meespreken: ‘Zelfs boeren die hooguit wat kippen en eieren verkopen, moesten 10 procent van hun omzet afstaan. Had je geen geld, dan lieten ze je voor hen werken. Ik herinner me hoe harde regen een aardverschuiving had getriggerd en de weg naar ons dorp niet meer begaanbaar was. FARC-rebellen hebben de mannen van het dorp toen bijeengeroepen, en samen hebben we de weg weer vrijgemaakt. Dat seizoen moesten we minder vaccins betalen.’

Maar de FARC is natuurlijk niet de enige rebellenbeweging in Colombia. Een andere speler is het Nationaal Bevrijdingsleger (ELN): een linkse beweging, net als de FARC, maar veel kleiner en tot dusver niet betrokken bij de vredesonderhandelingen. De ochtend voor onze afreis heeft het ELN nog het nieuws gehaald: in Arauca, aan de grens met Venezuela, staken de rebellen vak voor een politiekantoor motorfietsen in brand en blokkeerden ze de weg. Maar het meest gevreesd door de boeren zijn de paramilitairen: extreemrechtse rebellen die in opdracht van grootgrondbezitters tegen de FARC en het ELN strijden. Jorgue: ‘Op een dag kwamen ze ons dorp binnen en haalden een lijst boven met de namen van mogelijke FARC- collaborateurs. Vijf van de betichten slaagden er niet in om zich te verstoppen of op de vlucht te slaan. Ze werden op het dorpsplein geëxecuteerd. Meedogenloos: een ander woord was er niet voor.’

De politiek in

Het is bijna middernacht wanneer we Las Damas bereiken. Het blijkt een onooglijk plaatsje, amper meer dan een kleine verzameling open huisjes bedekt met golfplaten. Nadat ik afscheid van Jorgue heb genomen, brengt iemand me per jeep naar een van de kampen van het Oostelijk Blok van de FARC – dat blok vormt samen met nog zes andere de militaire structuur van de beweging.

De voorwaarden voor mijn bezoek zijn streng: ik mag geen audio- of video-opnames maken, en de strijders mogen niet praten over militair-strategische kwesties of persoonlijke aangelegenheden. Het is hun ten strengste verboden zich zwak te tonen. Aan alles voel ik dat kritische vragen uit den boze zullen zijn.

Een volle maan verlicht ons pad. Plots springen twee guerrillero’s op de weg en vragen ons om te stoppen. Ik maak duidelijk dat ik een afspraak met de commandant heb, waarop ze me naar zijn tent escorteren.

De commandant, Alvaro, is begin veertig, groot, gespierd, besnord, en heeft een vriendelijk gezicht. Zijn tent verschilt in niets van de tenten van zijn manschappen: bij de FARC heeft niemand meer bezittingen dan iemand anders, ook de oversten niet – als maaltijden geserveerd worden, krijgen de strijders zelfs voorrang op hen. Terwijl hij me een plaats toewijst waar ik mijn tent kan opslaan voor de nacht, vertelt Alvaro over de Nationale Guerrilla Conferentie van de FARC. Die heeft over enkele dagen plaats in El Diamante, op nog eens drie uur rijden van hier. Hij en zijn mannen zullen erbij zijn. ‘De belangrijkste rebellenleiders zullen er praten over het vredesakkoord. Het zal de tiende conferentie in onze geschiedenis zijn, en meteen ook onze laatste: Colombianen moeten stoppen met elkaar te vermoorden’, klinkt het vastberaden. ‘Het is genoeg geweest.’

Met de mogelijkheid dat de bevolking het vredesakkoord niet zal aanvaarden, lijkt Alvaro geen rekening te houden. ‘Na de conferentie zullen we de wapens definitief neerleggen en een politieke partij worden.’ Net als andere commandanten hoopt hij politicus te kunnen worden. ‘Het vredesakkoord garandeert de FARC vijf zetels in de senaat en tien in het parlement, tijdens de komende twee regeringsperiodes. Pas daarna zouden we onze zetels moeten verdienen via verkiezingen.’

Marx & MacBooks

De volgende ochtend begeef ik me onder de strijders in het kamp. Als ze zichzelf een wasbeurt geven in een naburige rivier, moet de zon nog opkomen – het enige moment van de dag dat het iets koeler is. Ze genieten zichtbaar. De sfeer is relatief ontspannen, de tongen zijn losser dan verwacht. ‘Zo gaat het er nog maar een paar dagen aan toe’, zegt de 53-jarige Mauricio lachend. ‘Door het vredesakkoord is de kans op bombardementen veel kleiner. Normaal moet iedereen zich koest houden, nu kunnen we al eens lachen en roepen.’

Mauricio is een veteraan met dertig jaar ervaring. ‘Als jongeling heb ik mijn leven in de handen van de FARC gegeven. Ik wilde bouwen aan een gelijke maatschappij, met meer rechten voor de boeren.’ Hij verwacht veel van het vredesproces, maar wanneer hij over de toekomst praat, verstilt hij. ‘Ik moet toegeven: ik ben bang voor wat op ons afkomt. Ik vrees voor een grote leegte in mijn leven, na al die jaren strijd.’ Een aantal rebellen die ons gesprek volgen, knikken instemmend. Enerzijds hopen ze dat het vredesakkoord bekrachtigd wordt en ze de oorlog achter zich kunnen laten. Anderzijds biedt de guerrilla hun een gestructureerd bestaan. Wat zal de vrede bieden? Niemand durft zich aan een antwoord te wagen.

Terug in het kamp toont Mauricio me trots zijn slaapplaats of caleta. ‘Kijk, eerst graven we een put, een trinchera.’ Hij toont me een gat in de grond van ongeveer een kubieke meter. ‘De aarde die we hier uitgraven, gebruiken we om het “fundament” van ons bed te leggen. Daarop leggen we dan takken, een plastic zeil en natuurlijk een deken.’ De tent is open, alleen bovenaan is een groot canvas gespannen. Aan een paal naast hun bed hangen de rebellen hun wapen op, meestal een kalasjnikov. Verder ontwaar ik bij Mauricio alleen een rugzak met wat bezittingen – meer niet. Dan komt Hugo op ons afgelopen. ‘Ik heb mijn leven aan zo’n put te danken’, zegt hij. ‘Drie jaar geleden sloegen we een kampement op in de buurt van Caguan. Onze verkenners hadden hun werk niet goed gedaan, waardoor het leger ons meteen op het spoor was. Ze waren in de meerderheid toen ze ons aanvielen. Doordat ik in mijn trinchera gesprongen was, ben ik toen alleen in mijn arm geraakt, maar we hebben die dag wel 26 kompanen moeten begraven.’

Uit de rancho, de keuken en eetplaats, stijgt een geur van versgebraden vlees op. Aan tafel zit een twintigtal mannen, wat verderop sleuren anderen met het karkas van een koe. Zelfs als ontbijt werken ze grote porties vlees naar binnen. Ik krijg een tinto aangeboden, een dampende kop mierzoete zwarte koffie. Er wordt gediscussieerd over het marxisme en het neoliberalisme. Iedereen droomt hier van een communistisch Colombia, iedereen blijft hondstrouw aan de ideologie van de in 2008 overleden Manuel Marulanda Vélez, de allereerste FARC- commandant. ‘Elke dag moeten we ons minstens een halfuur in marxistische geschriften verdiepen’, zegt de 18-jarige Victor. ‘Toen ik bij de FARC kwam, was ik 13 en kon ik nog niet goed lezen. Dat hebben ze me hier geleerd.’

Hoe vreemd het ook mag lijken, de moderniteit wordt hier niet geschuwd. Even later zie ik de commandant werken met een MacBook. De meeste leidinggevenden hebben een Twitter- en een Facebook-account: de sociale media zijn hun nieuwe strijdtoneel. En dezelfde strijders die aan tafel het kapitalisme hekelden, vertrouwen me later toe dat ze ernaar uitkijken om na het vredesakkoord een smartphone te kunnen kopen, zodat ze met hun familie kunnen communiceren.

Amnestie

‘Als kind droomde ik maar van één ding: voor de FARC strijden.’ Aan het woord is de 36-jarige Juan. ‘Ik herinner me dat ik op school zat en dat onze juf vroeg wat we later wilden worden. Terwijl mijn klasgenoten een toekomst als dokter, advocaat of leerkracht zagen, wilde ik guerrillero worden. De andere kinderen keken me raar aan, en de juf vroeg zich hardop af of ik gek geworden was. Toen ik thuiskwam, vertelde ik het aan mijn ouders. Ze waren boos: “We zijn misschien wel arm, maar we hebben het nog altijd beter dan die rebellen!” Ze hoopten dat ik die ambitie zou laten varen. Maar op mijn 19e heb ik me vrijwillig aangesloten. Eerst moest ik een stage van acht maanden lopen, en daarna heb ik me – na nog één avond naar huis te zijn geweest – definitief bij de FARC aangesloten. ‘Ik heb nog geen moment spijt gehad van die beslissing. Ik heb mijn leven kunnen wijden aan de strijd tegen onrechtvaardigheid.’

Tijdens ons gesprek houdt Juan zijn wapen, een R-15 van Russische makelij, stevig vast op zijn schoot. Wanneer ik hem vraag of wapens wel rijmen met rechtvaardigheid, knikt hij bevestigend. ‘De FARC had wapens nodig voor de goede zaak. Het waren onze instrumenten – mijn wapen beschouw ik zelfs als mijn beste vriend, ik heb er mijn leven tenslotte aan te danken. Maar nu gaan we ze teruggeven. Nu gaan we met woorden en daden strijden.’ Hij zegt geen spijt te hebben van wat hij de voorbije jaren heeft gedaan, en hoopt op amnestie. Het vredesakkoord voorziet, in zijn voorlopige vorm, een overgangsrechtspraak: wie deelnam aan rebellie kan rekenen op amnestie; wie ernstige misdaden pleegde, moet zich verantwoorden voor de rechter en zal een alternatieve straf krijgen, bijvoorbeeld in de bouw van scholen en ziekenhuizen.

Het verhaal van Juan is een uitzondering: de meeste strijders melden zich niet vrijwillig aan, maar worden actief gerekruteerd. Doorgaans zijn het jonge gasten tussen 12 en 16 jaar oud, afkomstig uit arme boerengezinnen. Louis, de 31-jarige kampdokter, was ooit een van hen. ‘Mijn leven was als een blad dat door de wind werd weggeblazen’, vertelt hij me terwijl de avond valt. ‘Ik was amper 10 jaar en voelde me al een last voor mijn familie. Ik ben weggelopen, eerst naar boerderijen in de buurt, waar ik werkte in ruil voor kost en inwoning. Tot ik in contact kwam met guerrillero’s, en van het één het ander kwam. Toen ik 16 was, heb ik me aangesloten.’ Bij gebrek aan medisch geschoolde collega’s was hij gaandeweg de enige die de gewonden verzorgde. Hij zat vaak gebogen over medische boeken en deed almaar meer dokterswerk, zelfs chirurgische ingrepen. ‘Mijn eerste patiënten hebben vreselijke littekens, omdat ik nog niet wist hoe ik een wond moest dichtnaaien. (lacht) Ze vinden het niet erg, hoor: sommigen hebben hun leven aan mij te danken. Wij kunnen tenslotte niet zomaar een ziekenhuis binnenstappen.’

Louis: ‘Volgens het vredesakkoord krijgen FARC-strijders die hun wapens neerleggen een “economische compensatie”. Met dat geld wil ik me inschrijven aan de universiteit, om écht geneeskunde te studeren. Ik wil als gratis dokter voor de arme bevolking van mijn land gaan werken.’ Van guerrillero tot geneeskundestudent: het omgekeerde parcours van het Cubaanse icoon Che Guevara.

Feest

De volgende dag rij ik mee naar de tiende Nationale Guerrilla Conferentie in El Diamante, in de bloedhete savanne. Het is een feest waarvoor kosten noch moeite gespaard zijn. Honderden rebellen van verschillende FARC-blokken zijn uitgenodigd, en voor het eerst zijn ook journalisten welkom. Te midden van de jungle prijken grote evenementententen met licht- en geluidsinstallaties. In speeches doen commandanten het vredesproces uit de doeken voor hun achterban, die de FARC- onderhandelaars vervolgens het fiat geeft om het definitieve vredesakkoord met de Colombiaanse regering te ondertekenen. Net als in Las Damas kijkt ook hier iedereen reikhalzend uit naar de vrede. Als de bevolking met het akkoord instemt, hebben de guerrillero’s zes maanden om hun wapens in te leveren bij posten van de Verenigde Naties, verspreid over Colombia.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content