40 jaar na zijn daden spreekt deze RAF-terrorist: ‘Een moordenaar zijn is klote’

'Voor de RAF waren lijfwachten van toplui tegenstanders in een oorlog. Wie het beste kon schieten bleef gespaard.' © © Jesco Denzel
Michael Sontheimer
Michael Sontheimer Duits historicus en journalist

Veertig jaar geleden was West-Duitsland in de ban van terreur. De moord op werkgeversvoorzitter Hanns Martin Schleyer, door de Rote Armee Fraktion, luidde de zogenoemde Duitse Herfst van 1977 in. Peter-Jürgen Boock was erbij. Vandaag doet het voormalige RAF-lid die dramatische episode helemaal uit de doeken.

Het is 5 september 1977, 17.30 uur. Ergens in Keulen staat een kinderwagen op het trottoir met daarnaast drie Mercedessen die op elkaar zijn ingereden. Een politieagent ligt dood op straat, geraakt door 60 kogels. In de kinderwagen hadden leden van de radicaal-linkse Rote Armee Fraktion (RAF), Peter-Jürgen Boock en Sieglinde Hofmann, twee machinegeweren verstopt. Ze hebben ermee op de achterste auto gevuurd. In en naast het voertuig liggen drie dode lijfwachten van Hanns Martin Schleyer, de voorzitter van de West-Duitse werkgeversorganisatie. Zijn ontvoering, nu veertig jaar geleden, betekende het bloedige begin van de Duitse Herfst.

De RAF eiste de vrijlating van elf gevangengezette leden, onder wie Andreas Baader en Gudrun Ensslin, die in 1970 samen met Ulrike Meinhof en een aantal anderen de terreurgroep hadden opgericht – hun oogmerk: een anti-imperialistische wereldrevolutie. Om de eis van de RAF kracht bij te zetten, zouden vier Palestijnse medestrijders op 13 oktober 1977 een vliegtuig van Lufthansa kapen, onderweg van Mallorca naar Frankfurt am Main. Vijf dagen later werd het in de Somalische hoofdstad Mogadishu bestormd door een Duitse antiterreureenheid. Drie Palestijnen werden doodgeschoten, de 86 gijzelaars bevrijd. Diezelfde dag werden in de gevangenis van Stuttgart-Stammheim Baader en Ensslin dood teruggevonden. Een dag later werd het lijk van de ontvoerde Schleyer ontdekt in de koffer van een auto in het Franse Mulhouse.

‘Wij doodden niet lukraak mensen, zoals de islamisten dat vandaag doen. En we hadden geen racistische motieven, zoals extreemrechts.’

Peter-Jürgen Boock

De Duitse Herfst beroert bij onze oosterburen nog altijd de gemoederen. Heel wat RAF-daden zijn inmiddels opgehelderd, maar veel vragen blijven onbeantwoord. Zo heeft tot dusver nooit een voormalig RAF-lid gepraat over de ontvoering van Hanns Martin Schleyer, behalve Peter-Jürgen Boock. In 1988 werd hij door zijn vroegere kameraden als een leugenaar bestempeld. Hij zou, zeiden ze, zijn drugsverslaving verzwegen en verschillende RAF-leden verraden hebben. Vandaag wil hij met de hele waarheid voor de dag komen.

PETER-JURGEN BOOCK: Het was de nacht van 4 op 5 september 1977. Alle RAF-leden die bij de ontvoering van Hanns Martin Schleyer betrokken waren, hadden afgesproken in Keulen. Voor zover ik me herinner waren het, behalve ikzelf, Rolf Heißler, Sieglinde Hofmann, Willy-Peter Stoll, Rolf Clemens Wagner en Stefan Wisniewski. We zaten in een kleine flat op de zesde verdieping. Op een paar matrassen en een radio na was de woning helemaal leeg. In het midden lag een groot blad papier, met daarop een bord dat als asbak dienst deed. We bespraken een geheime boodschap die we hadden ontvangen van Gudrun Ensslin, die opgesloten zat in de Stammheim-gevangenis.

Het was haar laatste boodschap aan u: zes weken later zou ze dood teruggevonden worden in haar cel. Wat stond erin?

BOOCK: Dat we actie moesten ondernemen als we ons nog RAF wilden noemen. Anders zou ze zelf het heft in handen nemen. Vandaag beschouw ik dat als chantage. Bovendien hadden we te horen gekregen dat Hanns Martin Schleyer op dienstreis naar het buitenland zou vertrekken, niemand wist voor hoelang: veel tijd restte er ons niet. We kenden zijn adres in Keulen en de weg die hij nam naar zijn werk. We moesten alleen nog beslissen wanneer en hoe we zouden toeslaan.

Pas om twee uur ’s nachts kwamen we tot een consensus. We hadden vier koelbloedige schutters nodig die machinegeweren konden hanteren en van wie er minstens twee ook goed een vluchtauto konden besturen. Een aantal van ons was bij onze Palestijnse bondgenoten in Jemen getraind om met machinegeweren om te gaan, maar niet iedereen had die training volledig doorlopen.

Op dat grote blad pakpapier tekenden we de straten na waar de ontvoering zou plaatsvinden. We simuleerden de situatie met pakjes sigaretten en luciferdoosjes, die de auto’s moesten voorstellen. ‘Hier moet de ramauto parkeren, hier het Volkswagenbusje. Wie schakelt de chauffeur van Schleyer uit? Wie de drie lijfwachten?’ We herhaalden het scenario in verschillende varianten. We spraken ook signalen af: ‘Als ik mijn krant opvouw en, samen met Sieglinde, met de kinderwagen vertrek, betekent dat voor Stefan en Willy dat de limousines van Schleyer in aantocht zijn.’

Hebt u die nacht geslapen?

BOOCK: Weinig. Ieder had zijn eigen manier om de stress onder controle te houden. Ik heb nog een joint gerookt en dan drie of vier uur geslapen.

Stond druggebruik niet haaks op de strijd die de RAF voorstond?

BOOCK: Sommigen waren, in navolging van Che Guevara, tegen drugs. Maar de meerderheid gebruikte wat ze dacht nodig te hebben. Ook speed en pepmiddelen, zoals Captagon, of kalmeerpillen.

Peter-Jürgen Boock

– 3 september 1951 geboren in Garding, Duitsland

– 1975 wordt lid van de Rote Armee Fraktion (RAF). Reist naar Jemen, waar hij als terrorist getraind wordt

– 1977 is betrokken bij de moord op Jürgen Ponto, directeur van de Dresdner Bank, en de ontvoering van en moord op Hanns Martin Schleyer, voorzitter van de Duitse werkgeversorganisatie

– Februari 1980 verlaat de RAF

– Januari 1981 wordt gearresteerd.

– Mei 1984 en november 1986 krijgt telkens levenslang voor zijn rol in de moord op Schleyer en Ponto

– 1998 verlaat de gevangenis. Is sindsdien freelanceauteur

Hoe betrouwbaar kan de herinnering aan details veertig jaar later nog zijn?

BOOCK: Herinneringen zijn subjectief, natuurlijk. De mijne vormen samen niet dé alomvattende waarheid. Maar de ontvoering van Schleyer zelf en de eerste drie dagen met hem, in een woning in de omgeving van Keulen, zie ik bijna als in een film.

***

De geschiedenis van de RAF was eerder dat decennium begonnen. Op 14 mei 1970 werd Andreas Baader, terwijl hij in West-Berlijn een gevangenisstraf wegens brandstichting uitzat, bevrijd door een gezelschap onder leiding van Gudrun Ensslin. Het was de eerste actie van de groep die zich weldra Rote Armee Franktion zou noemen – een man werd daarbij neergeschoten en zwaar verwond. Na een korte militaire opleiding bij Palestijnen van de Fatah in Jordanië en verschillende bankovervallen in West-Berlijn en de Bondsrepubliek, pleegde de RAF in mei 1972 een reeks bomaanslagen, onder meer tegen inrichtingen van het Amerikaanse leger en gebouwen van de Beierse politie. Vier Amerikaanse soldaten kwamen om het leven, 74 mensen werden gewond. Niet veel later kon de politie bijna alle RAF-leden oppakken.

Peter-Jürgen Boock, in 1951 geboren als zoon van een voormalig Wehrmacht-soldaat, had zijn opleiding opgegeven en was in een commune gaan wonen. Zijn ouders hadden hem op zijn zeventiende in een instelling laten opnemen. Kort daarop leerde hij Baader en Ensslin kennen, die in Frankfurt campagne voerden tegen de hardhandige opvoeding in tehuizen. Nadat zijn mentoren in juni 1972 opgepakt waren, richtte hij met een tiental gelijkgezinden de tweede generatie van de RAF op. Hun voornaamste doel: de stichters van de terreurbeweging uit Stammheim bevrijden.

Peter-Jürgen Boock in 1988, tijdens zijn gevangenisstraf: 'Ik voel nog altijd die schaamte, en soms zelfs haat, tegenover mezelf.'
Peter-Jürgen Boock in 1988, tijdens zijn gevangenisstraf: ‘Ik voel nog altijd die schaamte, en soms zelfs haat, tegenover mezelf.’© © Belga Images

Wanneer werd het zogenoemde Offensief ’77 van de RAF gepland?

BOOCK: In de zomer en de herfst van 1976 waren we teruggekeerd van het opleidingskamp van het Volksfront voor de Bevrijding van Palestina (de belangrijkste bondgenoten van de RAF, nvdr.) in Aden, de hoofdstad van het socialistische Zuid-Jemen. Niet veel later kregen we van de gevangenen in Stammheim de opdracht om Siegfried Buback te vermoorden, procureur-generaal bij het Bundesgerichtshof. Na de aanslag op hem en twee begeleiders, in april 1977, wilden we eerst de ‘Stammheimers’ – Ensslin, Baader, Jan-Carl Raspe en Irmgard Möller – uit de gevangenis halen. We hadden voorgesteld om bondskanselier Helmut Schmidt te ontvoeren, ook omdat we wisten dat hij geregeld in het geheim een minnares bezocht op het platteland. Maar de Stammheimers wilden geen sociaaldemocraat als slachtoffer. We hadden eerst ook voorgesteld alleen kameraden te bevrijden die in Stammheim opgesloten zaten. Maar Ensslin vond dat álle RAF-leden bevrijd moesten worden. Dat maakte het voor ons niet eenvoudiger.

Uiteindelijk sprak u af om eerst Jürgen Ponto te ontvoeren, de voorzitter van de raad van bestuur van de Dresdner Bank. Hij werd uiteindelijk, net zoals Hanns Martin Schleyer, vermoord.

BOOCK: We wilden een bankier ontvoeren. Ponto stond al op onze lijst, en we ontdekten bovendien dat hij familie was van een van onze militanten, Susanne Albrecht – haar zus was Ponto’s petekind. Bij de planning van Offensief ’77 gingen we ervan uit dat één ontvoering niet zou volstaan. Daarom dachten we ook aan Schleyer. Zo wilden we de bondskanselier onder druk zetten om toe te geven.

Hoe hebt u, terwijl u door duizenden politieagenten werd gezocht, maanden- en jarenlang onopgemerkt kunnen communiceren met kameraden in Stammheim, de best beveiligde gevangenis in Duitsland?

BOOCK: We stuurden elkaar boodschappen in codetaal. We gebruikten daar een bepaald boek voor, laten we zeggen Moby Dick. We moesten precies dezelfde uitgave van dat boek hebben, gaven het aantal pagina’s en het aantal regels op en het aantal letters dat we nodig hadden. Daar werd dan nog een cijfer bij opgeteld of van afgetrokken, een cijfer dat we voor elk bericht wijzigden. Die code viel niet te kraken. Advocaten brachten de briefjes in ordners naar Gudrun Ensslin in Stammheim of van de gevangenis weer mee naar buiten. Een van de drie koeriers uit advocatenkantoor Croissant in Stuttgart gaf dan de briefjes aan ons door. En nam de onze weer mee.

De ontvoering van Hanns Martin Schleyer: 'Tijdens de oorlog was hij SS'er geweest. Dat hij een soort opperkapitalist was, kwam daar nog bij.'
De ontvoering van Hanns Martin Schleyer: ‘Tijdens de oorlog was hij SS’er geweest. Dat hij een soort opperkapitalist was, kwam daar nog bij.’© © DPA

Waarom besloot u om Schleyer te ontvoeren? Wist u dat hij tijdens de oorlog SS-Untersturmführer was geweest in Praag?

BOOCK: Ja. Dat hij voorzitter van de werkgeversorganisatie was, en dus een soort opperkapitalist, kwam daar nog bij. Voor ons symboliseerde Schleyer de misdadige continuïteit van het naziregime in de Duitse Bondsrepubliek.

Op 5 september ’77 wachtte u in Keulen tot de late namiddag om de aanval in te zetten. Hoe hebt u die dag doorgebracht?

BOOCK: Sieglinde Hofmann haalde voortdurend haar machinegeweer uit elkaar en monteerde het weer. Ik heb nog een stevige koffie gezet en een jointje gerookt. We legden onze Heckler & Koch-geweren in de kinderwagen en brachten alles naar ons Volkswagen-busje. Daarmee reden we naar Café Stass, vlak bij de plek waar we zouden toeslaan. Het was een oubollig café waar ook veel zakenreizigerstypes zaten, waar we in onze businesslook – broek met gestreken vouwen en blouson – niet opvielen. We werden vanuit een telefooncel opgebeld met de afgesproken boodschap: ‘Kunt u de heer Karl van de reclameafdeling alstublieft aan de telefoon roepen?’ Stefan Wisniewski nam de telefoon aan. Iemand zei: ‘Mendocino.’ Dat was het codewoord, naar een liedje dat toen vreselijk populair was. Het betekende: ‘Hij is hier zojuist voorbijgekomen. We beginnen eraan!’

De blauwe Mercedes met Schleyer werd gevolgd door een witte waarin drie lijfwachten zaten. De twee auto’s reden u en Sieglinde Hofmann voorbij, waarna Stefan Wisniewski met een gele Mercedes uit een oprit achterwaarts de straat op reed. De bestuurder van de witte Mercedes kon niet meer tijdig remmen, reed in op Schleyers auto en duwde hem in de ramauto. En toen?

BOOCK: Sieglinde en ik stonden op minder dan 20 meter van de ramauto en moesten de drie agenten uitschakelen, terwijl Stefan Wisniewski en Willy Stoll de chauffeur neutraliseerden en Schleyer vastpakten. Maar we hadden niet verwacht dat de agenten meteen zouden terugschieten en dat er een vuurgevecht zou ontstaan.

Volgens het onderzoek hebt u tijdens de actie 119 schoten afgevuurd.

BOOCK:In zo’n situatie begin je je schoten niet te tellen. Je schiet gewoon. Mijn magazijn was niet leeg, dat van Sieglinde wel. Zij heeft het hare midden in de actie nog verwisseld. De agenten schoten op Stefan, die Schleyer had meegepakt. Later dachten we dat ze misschien de opdracht hadden Schleyer neer te schieten, zodat we hem niet zouden kunnen ontvoeren.

Het maakte een vreselijk kabaal. We hadden onze geweerlopen korter gemaakt, en zo de dempers verwijderd. Het lawaai van de schoten versmolt bij momenten tot één gigantische knal. We konden elkaar niets toeroepen. En plotseling was het doodstil. We wisten zeker dat de agenten en de chauffeur dood waren. Schleyer vertelde later dat hij zich in de Mercedes in de mate van het mogelijke naar beneden had laten zakken. Hij werd door Stefan uit de auto getrokken en ik hielp hem om hem in het Volkswagen-busje te sleuren. ‘Nee, dat is niet nodig’: dat zijn de eerste woorden van Schleyer die ik me herinner. Sieglinde wilde hem een kalmeringsmiddel inspuiten. Ze antwoordde: ‘Wij bepalen wat nodig is.’

Een aanplakbiljet met gezochte RAF-leden in 1978. Helemaal rechtsonder: Peter-Jürgen Boock.
Een aanplakbiljet met gezochte RAF-leden in 1978. Helemaal rechtsonder: Peter-Jürgen Boock.© © Getty Images

De chauffeur van Schleyer werd 5 keer geraakt, de agenten respectievelijk 60, 26 en 21 keer: u hebt die mannen letterlijk met kogels doorzeefd. Kon u dat moreel rechtvaardigen?

BOOCK: Absoluut niet. Maar toen was het standpunt van de RAF, en dus ook het mijne, dat we bij de gewapende strijd tegen toplui uit het politieke en economische leven onmogelijk rekening konden houden met hun lijfwachten. We waren geen van allen zover dat we konden zeggen: ‘Stop. Dit is in tegenspraak met ons doel voor een menselijke samenleving.’ Voor de RAF waren die agenten tegenstanders in een oorlog. Zij schoten op ons en wij op hen. Wie het beste kon schieten bleef gespaard.

Wat hebt u daarna met Schleyer gedaan?

BOOCK: We brachten hem, in de koffer van een auto, naar een appartement. Daar werd hij dag en nacht bewaakt. Nadat de politie ons op het spoor was gekomen, hebben we hem eerst naar Den Haag en vervolgens naar Brussel overgebracht.

***

Ongeveer vier weken na de ontvoering vluchtte Boock naar Bagdad. De druk van de speurders in Europa werd zo groot dat de RAF bijna alle leden uit Europa weghaalde die niet strikt noodzakelijk waren voor de bewaking van Hanns Martin Schleyer. Tegelijk doken er heel wat onder bij het Volksfront voor de Bevrijding van Palestina.

Hoe kon u, Duitsers van de linkerzijde die zich als antifascisten voordeden, samenwerken met een antisemitische macht als het Volksfront, dat Israël wilde vernietigen?

BOOCK: We beschouwden onszelf als internationalisten, en vonden dat de Palestijnen het recht hadden op een eigen staat. Dankzij het Volksfront kon ik probleemloos naar Irak reizen en daar blijven. De regering van Irak steunde de radicale Palestijnen om zich in de Arabische wereld als onverbiddelijke tegenstander van Israël te profileren. We kregen in Bagdad een paar huizen ter beschikking, wat wellicht alleen mogelijk was met toestemming van de geheime dienst van Saddam Hoessein.

Na de dood van Andreas Baader en Ulrike Meinhof werd gespeculeerd dat de gevangenen in Stammheim tijdens de ontvoering van Schleyer afgeluisterd waren. De staat zou het hen gemakkelijk hebben gemaakt om zelfmoord te plegen. Gelooft u dat?

BOOCK: Ik vind het heel aannemelijk. Bij de crisisstaf was bekend dat Gudrun Ensslin met zelfmoord gedreigd had. Maar er werd niets ondernomen om haar daarvan af te houden.

Persoonlijk was ik woedend op de Stammheimers. Ze hadden ons onder druk gezet en hadden daarna voor die laffe uitweg gekozen. Voor mij had de RAF geen enkele zin meer.

Hoe heeft de RAF na de dood van de Stammheimers beslist wat er met Schleyer moest gebeuren?

BOOCK: We hadden mensen in Bagdad, Brussel en Parijs. Vanuit Bagdad stuurden we een telex naar Brussel: ‘We moeten de zaak nu afwerken, de laatste lading is bedorven. Zien jullie dat ook zo?’ Hun antwoord was: ‘Oké.’ Velen van ons waren gewoon woedend. We waren uit op wraak.

Op 19 oktober 1977 belde een lid van de RAF naar DPA, het persbureau in Stuttgart, en las het laatste communiqué rond de ontvoering voor: ‘We hebben na 43 dagen een einde gemaakt aan het zielige en corrupte leven van Hanns Martin Schleyer.’ Hoe klinkt u dat vandaag in de oren?

BOOCK: Als vreselijk taalgebruik. Totaal arrogant. En een belachelijke poging om van een nederlaag een overwinning te maken.

In 2007 vertelde u dat u een gesprek had afgeluisterd waaruit bleek dat Schleyer door Stefan Wisniewski en een kompaan van Brussel naar een bos in Frankrijk zou zijn gebracht, waar ze hem gedood zouden hebben.

BOOCK: Blijkbaar hebben zij de collectieve wil van de groep vertolkt en Schleyer drie keer in het hoofd geschoten. Maar dat kan ik niet met zekerheid zeggen. Ik was er niet bij.

Het hoofdkwartier van het Amerikaanse leger in Frankfurt na de bomaanslag door de RAF in mei 1972.
Het hoofdkwartier van het Amerikaanse leger in Frankfurt na de bomaanslag door de RAF in mei 1972.© © Isopix

***

De Duitse Herfst eindigde met een nederlaag voor de RAF, maar de harde kern van de groep wilde niet opgeven. Tien leden kregen asiel in Oost-Duitsland. Eind 1982 waren de meeste andere RAF-leden opgepakt, ook Peter-Jürgen Boock. Ze kregen allemaal levenslang. Toch werd er nog een derde generatie gevormd, die tot 1991 moordaanslagen bleef plegen. Pas in 1998 verklaarde de groep dat ze zichzelf ontbonden had. Alles samen heeft de RAF 33 mensen vermoord; in haar eigen rangen verloren 21 leden door geweld het leven.

Andreas Baader had in 1972 het bevel gegeven nooit iets tegen de politie te zeggen. Later werd u door voormalige RAF-leden voor leugenaar uitgemaakt. Hadden ze gelijk?

BOOCK: In het begin heb ik zaken verzwegen en gelogen om mezelf te beschermen. Ik zei dat ik geen bloed aan mijn handen had. Dat is niet mooi, maar wel het recht van elke aangeklaagde. In 1992, nadat de tien RAF-leden die naar de DDR waren gevlucht opgepakt waren en getuigden, heb ik besloten om alles op te biechten bij de Bundesanwaltschaft. Ik had dat nodig.

Als we het vandaag over terrorisme hebben, of het nu om extreemrechts geweld of de IS gaat, ziet u dan een verband met de RAF?

BOOCK: Helemaal niet. Wij doodden niet lukraak mensen, zoals de islamisten dat doen. En we hadden geen racistische motieven, zoals extreemrechts.

Maar u hebt wel onschuldige mensen de dood in gejaagd. Houdt dat u niet wakker?

BOOCK: Natuurlijk wel. Mensen vermoorden: met geen enkele ideologie kun je dat goedpraten. Ik voel nog altijd die schaamte, en soms zelfs haat, tegenover mezelf. Dat ik zo verblind en harteloos kon zijn… Als je iemand vermoord hebt, draag je dat voor altijd met je mee, tot in je dromen. ‘Gij zult niet doden!’ Een moordenaar zijn is klote.

Je verdringt zulke schuldgevoelens ook. Je kunt je er tenslotte niet elke dag door laten overweldigen, anders ben je algauw rijp voor de psychiatrie. Maar ik probeer ze ook te verwerken. Ik heb me bij de familie van RAF-slachtoffers geëxcuseerd. Ik heb aangeboden om met ze te praten. Om mijn daden te verklaren, voor zover ik dat kan. Maar ik begrijp ook dat niemand daarop is willen ingaan, behalve Michael, de zoon van Siegfried Buback. Je wekt er de doden tenslotte niet mee tot leven.

© Der Spiegel

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content