15 jaar euro: ‘Een muntunie zonder politieke en sociaal-economische unie is gedoemd’

In haar vijftienjarige bestaan heeft de euro al flink wat klappen te verduren gekregen. Maar al zijn de duistere voorspellingen over het einde van de euro of het uiteenvallen van de eurozone voorlopig niet uitgekomen, de redenen voor de zwartgalligheid blijven onverminderd bestaan.

Precies 15 jaar geleden, met name op 4 januari 1999, schakelden de beurzen in Europa over op de euro. De eenheidsmunt van de Unie zou drie jaar later, in 2002, in de vorm van munten en bankbiljetten ingevoerd worden in verschillende landen van de Unie. Die eurozone omvat sinds kort 18 lidstaten, nu ook Letland op 1 januari is toegetreden. In haar korte bestaan heeft de euro al flink wat klappen te verduren gekregen. De financiële en economische crisis en meer bepaald de Griekse crisis deden doemdenkers voorspellen dat het snel afgelopen zou zijn met de eenheidsmunt, anderen vreesden dan weer dat de eurozone uiteen zou vallen in een noordelijke en zuidelijke munt. Die duistere voorspellingen mogen dan, voorlopig althans, niet zijn uitgekomen, de redenen voor de zwartgalligheid blijven onverminderd bestaan.

Een muntunie zonder een politieke en sociaal-economische unie is immers gedoemd te mislukken. Het verleden leert dat alle muntunies waarvan de samenstellende delen – de lidstaten zeg maar – als politiek los zand aan elkaar hingen, over kop gingen. Dat was zo met de Scandinavische muntunie die van 1873 tot 1914 bestond en waarvan enkel de munteenheid, de kroon, overleefde. Dat gold evenzeer voor de Latijnse muntunie die tussen 1866 en 1926 bestond en waarvan, naast ons land, ook Frankrijk, Italië, Zwitserland en Griekenland lid waren. De leden hielden zich nauwelijks aan de spelregels, plaatsten hun nationale belangen voor hun gemeenschappelijke belangen, stemden hun economische en monetaire prestaties onvoldoende op elkaar af en loodsten hun unie zo naar de afgrond.

Een gelijkaardig fenomeen zien we in de huidige Europese Unie: verdeeldheid tussen de lidstaten en het voortrekken van nationale belangen op Europese belangen zetten niet enkel het Europese ideaal, maar ook de toekomst van de euro op het spel. Het is duidelijk dat een muntunie maar kan overleven mits een krachtig leiderschap dat eensgezind maatregelen durft te nemen als de situatie daartoe noopt. Of zo’n krachtige leiderschap de vorm moet aannemen van een Unie, dan wel een soort Verenigde Staten moet zijn, doet minder ter zake. Zolang er maar krachtig uit één mond wordt gesproken. Om dat te kunnen doen, is er een gezamenlijk politiek en sociaal-economisch beleid nodig en dat is er in Europa nog lang niet. De Unie beseft dat de lidstaten hun begrotingsbeleid beter op elkaar moeten afstemmen, beschikt over een stevige Centrale Bank en bouwt ook een echte Bankenunie uit, maar lijkt te denken dat een krachtige leiderschap uitsluitend gebouwd is op economische funderingen. Dat getuigt van een kille neoliberale logica die ‘gemeenschap’ enkel kan vertalen naar centen en procenten en weigert te begrijpen dat sociale factoren het economisch beleid beïnvloeden en omgekeerd.

Het verleden leert dat alle muntunies waarvan de samenstellende delen als politiek los zand aan elkaar hingen, overkop gingen.

Wie beleefd is, en dus met twee woorden spreekt, heeft het over sociaal-economisch beleid, waarbij niet toevallig het begrip sociaal eerst staat. De Unie heeft dat laatste de afgelopen jaren op een schandelijke wijze verwaarloosd. Dat wordt treffend geïllustreerd in de landen waarop de Unie de zogenaamde Trojka heeft losgelaten. Daar werd geen enkele rekening gehouden met de sociale gevolgen van louter financieel-economische maatregelen, met alle gevolgen van dien: een verdieping van de recessie, een stijging van de werkloosheid, een afbouw van de sociale zekerheid en een afkalving van de politieke en sociale stabiliteit in de betrokken lidstaten. De enge focus op financiëel-economische maatregelen heeft nagenoeg het volledige draagvlak voor de Unie bij de bevolking weggeslagen. De Unie was er immers niet voor hen, maar voor iets abstracts: de economie. Dat is de Unie niet eens ten kwade te duiden, het zijn vooral de lidstaten die weigeren een breed Europees sociaal verhaal te vertellen.

Dat verhaal is nochtans de echte basis voor een Europees gevoel van eenheid, voor een echte Europese identiteit. Wat Europa zo verschillend maakt van alle andere grootmachten op de planeet is onze erfenis van sociale rechtvaardigheid, die uitgemond is in de sociale welvaartsstaat. Nergens ter wereld is sociale bescherming zo sterk uitgebouwd dan in Europa. Dat sociaal contract houdt een belofte in: de belofte dat als je werkt, je daar in ruil een behoorlijk loon voor mag verwachten, en dat, als je bijdraagt aan de gemeenschap, je kan rekenen op een degelijk pensioen, kwaliteitsvol onderwijs, een goede en betaalbare gezondheidszorg en een stevig sociaal vangnet. Dat model heeft gezorgd voor de grootste sociale mobiliteit ter wereld. Die European dream, dat sociale Europa, dat al in verschillende varianten in de lidstaten bestaat, moet nu een echte Europese dimensie krijgen, of het zal ten onder gaan. En met het sociale Europa zal dan ook de euro verdwijnen. Dan verdwijnt er nog een symbool van onze identiteit, van de eenheid die we nastreven, de vrede en rechtvaardigheid die we samen wilden opbouwen. Bij de start van het Europese project was economische samenwerking een middel om tot een hoger doel te komen, vandaag is het een doel op zich geworden. Het gevolg daarvan is een massale sociale afbraak en een terugkeer naar Europese verdeeldheid die in het verleden weinig winnaars en veel verliezers heeft opgeleverd. Bij de verjaardag van de euro is het goed dat we dat indachtig houden. De euro is een tastbaar symbool van onze eenheid en onze identiteit, onze echte identiteit ligt elders, bij een reeks gedeelde waarden die allemaal een sociale grondslag hebben. De Unie is geen bedrijf, het is een samenleving.

Kathleen Van Brempt, Europees parlementslid voor sp.a.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content