Eric Corijn

‘Wat als politici niet alleen in uw stem, maar ook in uw mening geïnteresseerd waren?’

Eric Corijn Hoogleraar VUB

‘Het is tijd voor een andere werking van de lokale democratie’, schrijft Eric Corijn. Hij pleit voor een lokale Staten-Generaal in aanloop naar de lokale verkiezingen van 2018.

De “burger” is weer in. Het moet zijn dat er verkiezingen op komst zijn. Politieke partijen zijn bekommerd om hun electoraal marktaandeel. Dat moet immers zorgen voor hun part in de bevoegdheden en voor financiering en voor mandaten in diensten en instellingen. Partijen kijken naar macht in de instellingen. Maar via verkiezingen moeten ze eerst wel een contact met de kiezer zoeken. En dat is vandaag wel even zoek.

‘Wat als politici niet alleen in uw stem maar ook in uw mening geïnteresseerd waren?’

De kloof tussen burger en politiek bestaat echt. Beleid en politiek debat staan zeer ver af van de dagelijkse levenservaring van vele mensen. Daarenboven heeft “de politiek” met de neoliberale mondialisering ook veel van haar pluimen en vooral van haar zeggenschap verloren. In andere landen wordt de depolitisering zichtbaar door het groeiend aantal blanco en niet stemmers, hier wordt dat afgeschermd door de stemplicht.

Hoe de kloof overbruggen?

De “kloof” goed en genuanceerd analyseren vergt een boek . Het gaat zeker om het personeel van de staat, de mandatarissen. Die komen steeds minder uit de civiele maatschappij en hun organisaties, maar steeds meer uit de administraties, kabinetten of partijapparaten zelf. Dat versterkt de particratie en ook de vermarkting van verkiezingen, waardoor vertegenwoordigers steeds minder voeling hebben met het georganiseerde deel van de bevolking en steeds meer via media en reclame met een breed “electoraat” omgaan. Het gaat om de verhouding van de staat met bijvoorbeeld economie en cultuur.

De overheid wordt steeds meer de steunpilaar van de concurrentieverhoudingen, dan wel de garant van sociale rechten en duurzame ontwikkeling. Het gaat ook om de opdrachtomschrijving van de staat zelf. Die verschuift van de sociale welvaartstaat eerder naar monetair en budgettair beleid en veiligheidsbeleid in brede zin. Het gaat dus om een zeer complexe maar wel substantiële ombouw.

Hoe dan ook, de representatieve democratie is in diepe crisis. En dat komt niet alleen door de mondialisering en de wereldmarkt. Dat komt ook door de verstedelijking, de grotere complexiteit van de samenleving, door migratie en multicultuur . Want het nationale model van democratie gaat uit van ” één volk, één cultuur, één staat”. En dat komt niet voor in de genetwerkte steden van enige omvang. Een stad is geen land. Daar is er dus zeker nood aan een participatieve democratie, aan coproductie, aan een meer directe samenwerking met de burgers. En daarvoor is er in ons model nauwelijks ruimte.

Vele stemmen van het volk

En dan zijn er nu vooral de zogenaamde “populisten”. Zij beweren de kloof te kunnen dichten door rechtstreeks in naam van het volk te spreken en die stem tegenover “de elite” uit te spelen. Maar “het volk” bestaat natuurlijk niet en het heeft hoe dan ook vele stemmen. Blijkt dan snel dat de populisten nooit de gehele bevolking tot “volk” verklaren en dus altijd wat uitzuiveren. Het gaat dan om het “hardwerkende volk” of om het “witte volk” of om volk van één taal of van één religie, enz. Blijkt ook dat men dan wel tegen “de elite” kan zijn, maar dat de leiders zelf zelden uit het gewone volk komen en meestal niet van macht of geld gespeend zijn. Vandaar dat de meeste populisten te vinden zijn in het rechtse en uiterst rechtse kamp, bij politici die ook de vertegenwoordigende democratie en de instellingen zelf als een probleem zien.

De democratie lijkt vandaag even zwak als in de Weimartijd. Bij leiders als Poetin, Erdogan, Trump of Orban lijkt de autoritaire verleiding groot. En als politici als Farage, Wilders, Le Pen, De Winter, Petry en soortgelijken de Europese agenda verder bepalen dan zijn we nog verder van huis. De eerstvolgende verkiezingen baren de democratische partijen dus zorgen. En terecht.

Lokaal beginnen

De eerstvolgende verkiezingen zijn de gemeenteraadsverkiezingen van 2018. Op dat schaakbord worden de pionnen vandaag uitgezet. De eerste verkiezingen sinds 2014. En die hebben een ander beleid aangevoerd. De lokale verkiezingen staan dus niet los van de context van het gevoerde beleid, de besparingen, de ongelijke verdeling, de aanslagen en het veiligheidsbeleid, het vluchtelingenbeleid… Het staat niet los van de krachtverhoudingen binnen de meerderheid. De strijd tussen N-VA en CD&V om de hegemonie in Vlaanderen, waarbij N-VA haar rechtse VB-electoraat moet paaien terwijl CD&V de ACV stemmen niet mag verliezen. In dat rechtse kamp zoekt Open VLD moeizaam naar een eigen plaats.

Oppositie op zoek naar afrekening

Daartegenover staat een oppositie op zoek naar afrekening. Groen en PVDA hebben een duidelijk profiel als oppositiepartij met elk een eigen basis en thematiek. Zij rekenen erop hun winst in de opiniepeilingen nu electoraal te verzilveren. SP.A zoekt in die context, na jarenlange regeringsdeelname en als zusterpartij van de in Vlaanderen weggezette PS-boeman, naar een vernieuwde positie. Niet gemakkelijk als men ziet dat in geheel Europa de sociaaldemocratie in diepe crisis verkeert, nadat ze sinds de jaren negentig met haar sociaal-liberale “derde weg” de E.U. hebben vorm gegeven. Daardoor heeft ze het overal moeilijk opnieuw aansluiting te vinden bij haar klassiek electoraat.

En dat is des te meer noodzakelijk indien men in 2018 vooral de sterke posities in de steden wil vrijwaren. Maar net daar zijn ook Groen en PVDA actief aanwezig. Net daar staat de frontvorming op de agenda. Niet verwonderlijk dus dat vanuit die kringen de eerste lijnen worden uitgegooid naar de ‘burgers’, dat er wordt gezocht naar verbreding, naar een nieuw electoraat vanuit de nieuwe sociale bewegingen en burgernetwerken die tegenover het rechtse beleid zijn opgestaan.

Burgerbeweging als slimmigheid

Opkomen in naam van een burgerbeweging? Vlak na kerstmis lanceerde de Oostendse SP.A-burgemeester het idee van een burgerlijst voor 2018. Zal wel een “slimmigheid” zijn van een door de wol geverfd politicus, meermaals minister, partijvoorzitter en in Oostende al lang de “spin in het web”. Een tactische zet dus. Zo reageren de media. Maar de dag nadien sprak de nieuwe voorman van SP.A Antwerpen Tom Meeuws in dezelfde zin. Hoe zullen de zittende SP.A-burgemeesters in Brugge, Gent, Leuven, en andere middelgrote steden reageren? En wat wordt dan de houding van Groen of van PVDA? Of van anderen?

Laten we de kwestie van de lokale lijstvorming nog even liggen bij de politique politicienne. Tenslotte zullen alle lijsten wel uitpakken met één of andere onafhankelijke burger, BV of wit konijn. En vooral: het mediadebat gaat nu over welke partij wel en welke niet “frequentabel” is. Zie bijvoorbeeld hoe het de media zijn die aangeven dat in Antwerpen aan een kartel SP.A-Groen wordt gewerkt zonder PVDA. En dat het meningsverschil zou gaan over de enen die voor een gecorrigeerde markteconomie zijn en de ander die voor staatseconomie zou opkomen. Is dat nu echt de breuklijn? Kom nou. Ook NVA en CD&V zijn voor correcties aan de markt. Vraag is dus hoe ingrijpend die correcties wel moeten en mogen zijn. En stelt de PVDA nu een klassiek communistische planeconomie voor? Ook niet, want in feite zit de partij van Peter Mertens op een radicaal reformistische lijn. Meer dus dan over etiketten, zal het moeten gaan over de inhoud. Meer nog dan over een ideaalbeeld zal het moeten gaan over het inslaan van een andere richting. Wat is een mogelijk beleid in de komende paar jaren? Dat is de kern van de zaak. Waar het om gaat is de vraag of hier wel een echte politieke revolutie van het lokaal beleid wordt beoogd. Want dat lijkt wel aan de orde als men bovenstaande analyse ernstig neemt.

‘Een stad besturen ligt anders dan een land of een gewest besturen.’

De twee uitgangspunten van het plan van Vande Lanotte zijn pertinent. Een stad besturen ligt anders dan een land of een gewest besturen. Feit is dat de stedelijke complexiteit en de nabijheid tot een andere politieke agenda leiden dan de meer institutionele arena op de hogere niveaus van de staat. De stad besturen is meer pragmatisch en de krachtsverhoudingen zijn er anders verdeeld. Of dat dan direct “minder ideologisch” moet worden genoemd valt nog te bezien. En de tweede vaststelling is ook juist. De huidige partijpolitieke organisatie en vooral de particratie is deel van het probleem. De kloof met de burger, de samenleving en het middenveld is reëel. De horizon van mandatarissen en verkozenen ligt elders. Partijprogramma’s zijn veeleer electorale folders met maatregelen dan concrete stadsprojecten.

Het past hier om nog even stil te staan bij het belang van de schaal. De democratie heeft vorm gekregen op nationale schaal. Gemeenten en steden worden daarin slechts gezien als de “laagste” niveaus van de staat. De welvaartstaat is tot stand gekomen binnen wat het Fordistisch compromis wordt genoemd. In ruil voor sociale voorzieningen steunde de arbeidersbeweging de ontwikkeling van de nationale economie. Mondialisering en neoliberale ideologie hebben echter gezorgd voor een omslag. De Keynesiaanse politiek van verhoogde levenstandaard werd vervangen door de actieve welvaartstaat, waarin sociale rechten werden verbonden aan de mate waarin je deelnam aan de competitieve en flexibele arbeidsmarkt. De lokale schaal is daarbij de plek geworden waar de tegenstellingen van die regimewissel direct voelbaar zijn. De druk op het milieu en de sociale ongelijkheid nemen net daar zichtbaar toe.

Ongelijkheden in de stad, tussen stad en ommeland, tussen verschillende stadsgewestelijke gebieden… De crisis van de democratie is er dus ook één van schaal. Enerzijds ontsnapt de economie aan de landelijke schaal en anderzijds slaagt de overheid er niet meer in sociale gelijkheid te garanderen. Daardoor ligt het debat nu ook sterk op de lokale schaal als hefboom voor een tegenbeweging. Maar partijen blijven nog steeds gericht op de centrale staat. Ze hebben zowel op Europees als op lokaal vlak een groot tekort. Lokale partijafdelingen zijn niet per se goede operatoren van lokale vraagstukken.

Streven naar een ware vernieuwing

Het moet dus om merkelijk meer gaan dan om een verbreding van de lijsten. Er moet een basis worden gelegd voor een echte uitdieping van de lokale democratie. Als dus partijen zich willen omvormen tot burgerlijsten dan dient dat de worden voorafgegaan door een grondig vernieuwingstraject, waarin het middenveld en geëngageerde burgers echt een stem krijgen. Want er is niet alleen die nogal abstracte “kloof tussen burger en politiek” te overbruggen. Er is ook de reële aanval die is ingezet op de positie van het middenveld. Onder het mom van “het primaat van de politiek” wil de huidige meerderheid de gehele beslissingsmacht herleiden tot de overheid, de overlegeconomie uithollen en de civiele maatschappij herleiden tot drukkingsgroepen.

De band met de burger herstellen betekent dus in de eerste plaats een andere werking van de democratie invoeren. Dat wordt de inzet van de komende lokale verkiezingen: een ware participatieve democratie tegenover de autoritaire verleiding stellen.

Willen of niet, het georganiseerde middenveld zal positie moeten kiezen. Nu is er nog veel koudwatervrees, houdt men het bij de sociale opdracht, laat de politiek aan de politici, vooral ook omdat de partijen weinig vernieuwing aanbieden. Maar intussen gaan de subsidies naar omlaag, worden openbare diensten afgebouwd en geprivatiseerd, worden decreten vervangen door lokale beslissingen, staan voorzieningen onder druk, stijgt de lokale armoede. Vakbonden en mutualiteiten vrezen voor de afbouw van het stelsel van sociale zekerheid. Wil men dat beleid afwenden dan zullen er wel andere beleidsvoerders moeten komen. Andere partijen wellicht, maar vooral andere prioriteiten, andere methodes en andere houdingen. En dus moet men de georganiseerde burgers niet laten kiezen voor deze of gene opsmuk van de bestaande partijen. Er moet een politiserend leerproces worden opgezet, een mobilisatie van de samenleving, waarin partijen van goede wil, delen van het middenveld en actieve burgers samen op zoek gaan naar een gedragen lokaal stadsproject om dan daarmee naar de kiezer te gaan. In zo’n proces is het van belang dat zowel de partijpolitici als de burgermaatschappij bereid zijn de comfortzone te verlaten om echt samen na te denken hoe de verhouding tussen bevolking en instellingen structureel kan en moet worden gewijzigd. De discussie over “burgerlijsten” gaat dus om veel meer dan de bestaande politieke partijen of die te openen naar enkele individuele burgers. Het gaat om het herdenken van een maatschappelijk project. Dat is ook het strijdperk waarin bewegingen als Hart boven Hard een rol kunnen spelen.

Voor een gedragen lokaal transitie beleid

Laten we dus een poging ondernemen om de agenda van zo’n proces beter te bepalen. We gaan op zoek naar een aanpak waarin een lokale democratie het verschil kan maken inzake de grote uitdagingen in deze wereld. En die zijn ons bekend. Het gaat om onze totaal destructieve verhouding met de natuur, om de klimaatdreiging, om de biodiversiteit en de al te grote ecologische voetafdruk. Er is ook de schrijnende sociale ongelijkheid, die in de steden ook tot uiting komt in de sociale geografie van rijke en arme buurten.

En tenslotte is er die andere planetaire uitdaging: leren samenleven op basis van het verschil, samenlevingsopbouw als een intercultureel project te zien, kunst en cultuur in een postnationalistisch kader ontwikkelen. We zoeken dus naar een project dat een antwoord biedt op die drie uitdagingen en zullen dan ook enkele conclusies inzake democratie aanbieden.

Voor we aan een stadsdebat beginnen moeten we, zoals hoger al aangegeven, nagaan op welke schaal zich dat moet afspelen. Ook al gaan gemeenteraadsverkiezingen over gemeenten, toch is dat nooit de schaal waarop men lokaal echt het verschil kan maken. Het komt er immers op aan een gebied af te bakenen waarbinnen verschillende functies van het samenleven in een samenhang kunnen worden gebracht, een mogelijke leefgemeenschap , een goede wisselwerking tussen stad en ommeland. We moeten als het ware een stedelijk ecosysteem vastleggen.

Dat zou trouwens het beste in een stadsgewestelijk overleg worden gevat. Wat levert de centrumstad? Met welke andere steden-gemeenten kan een “lokaal” netwerk worden opgezet? Dat wijst zich meestal nogal vanzelf uit. Er zijn al dertien centrumsteden bepaald. En daartussen liggen bekende knooppunten. Voor de meeste mensen speelt het leven zich af in een straal van zowat 30 km. Slechts enkele plaatsen in dit land hebben niet zo’n “centrale referentieplaats”. Daar gaat het eerder om een meer geïsoleerd lokaal dorpen-netwerk en dus een “streek”. Maar laten we in elk geval van de gemeenteraadsverkiezingen ook een “verbreding, verbinding en verdieping” van de kijk op de wereld maken. De kerktoren alleen lost nooit iets op.

Op die schaal kunnen doelstellingen worden bepaald telkens weer in verband met de grote uitdagingen.

Naar een snelle duurzame transitie

Zo’n stadsgewestelijke, intergemeentelijke schaal gaat vooral om ruimtelijke ordening en zijn er twee belangrijke dingen te bekijken: (a) De blauwe en groene structuren: water en groen, biodiversiteit, verbindingen en onderbrekingen, parken en natuurreservaten, behoud versus vernietiging, kortom een samenhangende ruimtelijke visie en (b) mobiliteit en mobiliteitsshift: van privaat naar openbaar vervoer, verhouding zwakke weggebruikers, knopen en verbindingen… Het is goed in dat verband ook eens te kijken naar de “tijdsorde”: snelheid, regelmatigheid, afstemming schooluren, winkeluren, enz… en naar de graad van isolement, naar de bereikbaarheid binnen het gebied en naar andere (grotere) centra. Een goed zicht op de samenhang van de omgeving, van de ruimte is dus een eerste onderlegger. En dat wordt op zijn best als een samenwerking en niet als een tegenstelling tussen kern en ommeland gezien, als een gedeeld project. Maar het kan natuurlijk ook inzet worden van een politieke keuze wanneer sommigen lokaal beleid eerder als het verdedigen van eigenbelang zien.

Op die schaal moet dan ook een diagnose worden gemaakt van de aanwezige infrastructuur en voorzieningen: winkelvoorzieningen, onderwijs, zorg. Op elk van die niveaus kunnen zeer concrete mogelijkheden tot energetische verbetering, energieproductie, zuivering, samengebruik worden gezocht. De algemene richting voor een duurzame transitie is immers van privaat naar publiek naar gedeeld.

Inzicht in de bevolkingssamenstelling is essentieel. Waar en hoe wonen de mensen? Wat is het aandeel eigenaars versus huurders versus sociale huurders… Hoe staat het met woonkernen, gegroepeerd wonen, individueel wonen, lintbebouwing? Ook daar moet het beleid zorgen voor een wissel naar meer gegroepeerd wonen, afbouw van de linten en kavels, samenwonen rond voorzieningen en mobiliteit. De duurzame transitie moet gaan in de richting van de aangekondigde betonstop. En dan is er ook de kwaliteit van het wonen. Wat is de staat van de isolatie van de huizen, de grootte, het comfort, enz? Zonder geïntegreerd woonbeleid dat breekt met het tot noch gevoerde beleid gericht op eigendom van familiale woningen zal de groeiende crisis op de woningmarkt niet worden opgelost. Zonder gestructureerd ingrijpen in de stedelijke woningmarkt zal de dualisering en de stadsvlucht blijven toenemen.

Op zo’n lokale ecosystemische ruimte moet ook een omslag in productie en distributie van basisvoorzieningen zoals voedsel worden gedacht. Productie- en distributieketen moeten korter worden en de kwaliteit moet verbeterd. Daartoe is een lokaal voedselplan nodig, op zoek naar maximale autonomie en met integratie van productie (combinatie van groene landbouw in omgeving, coöperatieven, stadslandbouw, nieuwe technologieën zoals hydrocultuur, daklandbouw, serres…) , distributie (markten, biowinkels, wereldwinkels, fair trade) en ook collecte van eetbare afval en sociale herverdeling (daklozen, armen, sociale keukens, schoolkinderen, enz) en verbonden met betere kwaliteit (tegen GGO, chemische bewerking). In zo’n integraal plan kan ook een “eis” van ‘fair trade” en “biolandbouw” zitten. En een solidaire doelstelling: “bij ons heeft niemand honger!”

Beleid uitwerken op de laagst mogelijke schaal

In feite gaat dit om de toepassing van het zo geprezen subsidiariteitbeginsel: werk beleid uit op de laagst mogelijke schaal. Maar het is net door het behoud van al te veel gemeenten, door de concurrentie tussen centrumstad en ommeland en de afwezigheid van stadsgewestelijk overleg, dat gemeentelijke autonomie is uitgehold en volkomen afhankelijk is geworden van gewest en federaal. Wil men inzetten op een gemeende en structurele ecologische transitie, dan zal men de lokale schaal moeten optrekken tot een werkbare ruimte. Indien de samenwerking in zo’n ruimte wordt belemmerd door partijpolitieke of persoonlijke belangen, door tegengestelde sociale groepen of door verkeerd begrepen tradities en gewoonten dan is het net de verantwoordelijkheid van het middenveld, van experten en van activisten om de redelijkheid op te leggen zonder dewelke geen algemeen belang kan zegevieren.

De juiste schaal is essentieel voor duurzaamheid. En jammer genoeg liggen de bevoegdheden niet op die schaal. Net door de verkokering en de fragmentering kan het systeem door- en doldraaien terwijl iedereen roept om een voelbare omslag. Zoeken partijen echt een samenspel met middenveld en burgers op lokaal vlak, dan moeten zij zich ook engageren het geïntegreerde project ook tegenover de zogenaamde hogere niveaus van de staat in te zetten. Willen de partijpolitieke postjes ook iets betekenen dat ze dan op z’n minst de duurzame transitie ook opleggen aan de andere departementen en de openbare diensten. Het lokaal beleid zal dan ook een strijdend beleid moeten worden dat zich niet beperkt de eigen bevoegdheden en verder tot vriendjespolitiek en lobbyen. Want een ander woonbeleid vergt natuurlijk een shift van woonbonus naar een uitbouw van de huursector. Of een andere mobiliteit vergt een afbouw van de bedrijfswagens ten voordele van openbaar vervoer. Aan politiek doen betekent meer dan institutionele bevoegdheden uitoefenen, vanuit elk niveau moeten problemen integraal en op alle vlakken worden aangepakt.

Sociale ongelijkheid ombuigen naar stadsgewestelijke “commons”

Lokale politiek kan wel degelijk ook iets doen aan de sociale kwestie. Opnieuw is een nauwkeurige diagnose nodig. De neoliberale mondialisering en de meedogenloze concurrentie op de wereldmarkt heeft de staten ertoe aangezet eerder in te zetten op het concurrentievermogen dan op het behoud van de welvaartstaat. Liberalisering, deregulering, flexibilisering, privatisering, indexsprong, loonstop en belastingverlaging zijn de ordewoorden geweest. Deze ideologie heeft het landelijke en Europese beleid beheerst gedurende de laatste decennia.

De effecten ervan zijn niet alleen een stelselmatige druk op de openbare dienstverlening en de welvaartsvoorzieningen, maar ook op een concentratie van sociale problemen in de stedelijke omgeving. Daar merkt men de toename van armoede, van economische en culturele uitsluiting, geconcentreerd in achtergesteld buurten. Daar ziet men ook hoe de herverdelingsmechanismen te kort schieten: fiscale ongelijkheid, druk op het staatsbudget en bezuinigingen staan lijnrecht tegenover de groei van sociale problemen. Die zullen lokaal niet langer kunnen worden opgevangen door de uitkeringen alleen. Vandaar dat de uitbouw van een lokale deeleconomie, van samengebruik en van samenwerking aan de orde is.

Een lokaal sociaal-economisch beleid moet aldus vertrekken van een duidelijke kaart van de ongelijkheid ( inkomensongelijkheid, armoede, uitsluiting, discriminatie). Die kansenongelijkheid moet worden afgezet tegenover de structuur van de arbeidsmarkt. Van daaruit kan bepaald worden welk remediërend beleid kan worden gevoerd tegenover een falende arbeidsmarkt.

Sluitstuk daarbij is de openbare dienstverlening. Welke diensten zijn er en zijn er niet? Hoe kan men opkomen voor behoud van voorzieningen tegen privatisering? Hoe vangt men het loslaten van Vlaamse decreetregulering voor lokale diensten op? (Zie de afschaffing van “oormerking” voor lokale diensten en overheveling tot een lokaal beleid: jeugdhuizen, bibliotheken, centra, wijkgezondheid, enz..)

Lokale planning

De openbare dienstverlening moet in een lokale planning passen. En, ze moet worden verbonden met de vele nieuwe initiatieven en vormen van solidariteit die tot ontwikkeling kunnen worden gebracht. Precies daartoe is een goede band met het georganiseerde middenveld van groot belang. Lokale overheden moeten veel meer oog hebben voor de zich ontwikkelende sociale alternatieven en zichzelf opstellen als een ondersteunende overheid. Een progressief beleid onderscheidt zich net van de algehele tendens naar vermarkting en privatisering, naar afstoting van het collectieve. Dat vergt wel een duidelijker alternatief in de richting van de uitbouw van een stadsgewestelijke commons. Tussen staat en markt moet (een deel van) de bevolking worden gemobiliseerd in een gedeelde economie, in een samenwerking met de openbare dienstverlening, in nieuwe vormen van coöperatie en zelfbeheer. Die sociale omslag is essentieel om het stadsgewest van concurrentieel strijdperk om te bouwen tot een samenwerkende leefgemeenschap. En ook hier past een solidaire doelstelling: “bij ons slaapt niemand op straat!”

Stadslucht maakt vrij

Een ecosystemische ruimtelijke orde voor een samenwerkende leefgemeenschap, is dat geen duidelijk perspectief voor een andere visie op samenleven? Dat vergt natuurlijk ook een mentale omslag. Al zowat dertig jaar lang, een gehele generatie al, is de vermarkting en de privatisering begeleid met een eigen volk eerst verhaal, met een erg etnocentrische en xenofobe ingesteldheid. En net ook in die periode is onze samenleving zeer divers geworden. Niet alleen door de migratie trouwens, ook door de vermenigvuldiging van leefstijlen en consumptiepatronen. Samenlevingsopbouw kan dus niet langer steunen op één enkele gemeenschapsvorming. De nieuwe stedelijkheid zal divers blijven, met meerdere nationale, etnische of geloofsgemeenschappen, met meerdere talen en culturen. En dus moet de samenlevingsopbouw worden gedacht als een intercultureel, als een brugproject. Ook op dat vlak staat een progressief verhaal lijnrecht tegenover de nationalistische monoculturele assimilatievisie. Dat wordt in Vlaanderen een echte cultuurstrijd.

Omgaan met nieuwkomers

Die andere visie komt tot uiting door de mensenrechten als startpunt te nemen en van daaruit een plek in de wereld te denken met een open en interculturele visie. Hoe een lokale gemeenschap omgaat met zijn nieuwkomers – nieuwe bewoners, migranten, vluchtelingen, maar ook bezoekers en toeristen – toont hoezeer ze is gericht op de wereld. Die openheid moet een leidraad zijn voor een lokaal onderwijs en cultuurbeleid, voor kwaliteitsvolle evenementen, voor de atmosfeer in straten, pleinen en wijken. Die open stedelijkheid die ook “het eigen volk” in beweging brengt staat tegenover de nu dominante nationale, gesloten, angstige en defensieve stijl.

Samenleven op basis van het verschil gaat niet vanzelf. Daarom moet een actief lokaal cultuurbeleid worden gevoerd waarin het lokaal bestuur optreedt als verbindende factor tussen verschillende sociale en culturele operatoren in scholen, cultuurhuizen, religieuze centra, hogescholen, universiteiten en media, expliciet tussenkomt tegen racisme, discriminatie en uitsluiting en deze lokale plek in de wereld wil verbinden met andere stadsgewesten en andere continenten.

Van representatieve naar participatieve democratie

Een dergelijk vernieuwd samenlevingsproject ontwikkelen, verdedigen en voorleggen aan de volgende verkiezingen zal en kan niet gebeuren vanuit de bestaande politieke partijen en instellingen alleen. Het is goed dat enkele onder hen de eigen beperkingen in discussie willen brengen. Maar het mag niet bij goede bedoelingen blijven. Open lijsten veranderen in feite niets aan de bestaande zeden en gewoontes. Er zijn minstens twee andere voorwaarden te vervullen. Ten eerste moet het sceptische volk, het georganiseerde middenveld, het actieve burgerschap meer doen dan eigen memoranda ontwikkelen en die voorleggen aan kandidaten. Een nogal passieve en defensieve houding in feite, die wel voortdurend kritiek geeft op de politiek maar zich verder neerlegt bij het status quo. De uitdaging is dat zo’n middenveld zelf uit de egelstelling komt en, liefst ook transversaal en in samenwerking , positie neemt in een transitieagenda zoals hoger voorgesteld. Kiezers moeten niet alleen op hun politieke mandatarissen kunnen rekenen, ze moeten ook op hun middenveld beroep kunnen doen. En, wie weet, is ook op dat terrein wat vernieuwing nodig.

Maar vervolgens komt het er ook op aan garanties te verkrijgen dat het dit keer niet nog eens na de verkiezingen “business as usual” wordt, dat er niet nog eens onaangekondigde coalities worden gevormd, dat de beloften niet nogmaals worden ingeslikt door de realpolitiek en afspraken in atoma-schriftjes. En daarvoor dienen in de aanloop van verkiezingen ook een aantal thema’s inzake nieuwe democratische werkwijzen duidelijk worden afgesproken. We overlopen er enkele.

In een context van overwegend rechtse inspiratie, aanslagen en onveiligheidsgevoelens, en dus van autoritaire neigingen naar een sterke staat is het goed expliciet een aantal richtlijnen op te stellen inzake goed bestuur, veiligheid en politie. Wat verstaan we onder een goede functionering van de administratie en de diensten aan de burger (werking, loketten e-government, prijs diensten, transparantie, informatiekanalen, animatie…)? Hoe ontwikkelen we een veiligheidsbeleid gesteund op sociale cohesie en sociale controle, op samenwerking tussen de verschillende diensten in de samenlevingsopbouw en op een politie gericht op “community policing” (en niet op robocops)? Hoe organiseren we een aangepaste veilige omgeving ( verlichting, obstakels, indicatie en informatiepanelen), een goed uitgewerkte preventie ( dus ook een educatie in burgerschap) en een lokaal gedragen repressiebeleid? Hoe voeren we een bewuste werking tegen angst en fobieën van allerlei soort.

Goed bestuur is faciliterend. Goed middenveld werkt samen en heeft een visie, een mission statement. De lokale overheid moet zich niet opstellen als de baas maar als de regisseur van het samenleven. Daarom moeten zoveel mogelijk beslissingen in samenspraak transparant worden genomen, nadat er samen is over nagedacht en gepraat, nadat de projecten degelijk zijn uitgewerkt. En daartoe moet de bevolking ook gemobiliseerd blijven. Organiseer bijvoorbeeld een stadsbreed burgerplatform met een jaarlijks festival. Denk aan participatieve budgetten, aan wijkraden, aan tussenstructuren tussen beleid en civiele maatschappij.

Gemeenten zijn noch onafhankelijk noch de juiste schalen van samenlevingsopbouw. “Verplicht” het bestuur op de goede schaal samen te werken. Voor een stadsgewestelijk overleg ( zie hoger). Wordt dat geweigerd organiseer het dan op een ander niveau: samenwerking tussen gemeenten met eenzelfde progressief project, samenwerking op het goede niveau binnen de partijen, opmaken van een stadsgewestelijk middenveldplatform.

Er is een (groeiend) spanningsveld tussen glocaal (lokaal verbonden met globaal) en hogere (betuttelende) overheden. Tel het stadsproject duidelijk tegenover gewestelijke of federale regeringen indien nodig. Leg je niet neer met een gegeven bevoegdheidsverdeling ten nadele van het glocale. Eis inspraak, eis geld en middelen, werk aan capaciteitsopbouw.

Een stadsgewestelijk niveau is overigens een knooppunt in verbinding met andere plekken in de wereld: handel, mobiliteit, bevolkingsherkomsten, gelijkaardige activiteiten, enz. Schakel het lokale in in die netwerken via uitwisseling, reizen, jumelages, globalisation from below, ontwikkelingshulp met specifieke projecten, glocale internationale politiek…

Geloofwaardigheid

Dat alles moet worden samengevat in een geloofwaardige belofte van een andere manier van politiek bedrijven, van een gemeende democratische transitie. Kunnen we die mensen nu geloven? Dat gebeurt niet als de operaties beperkt blijven tot enkele onafhankelijken op lijsten van bestaande partijen. Dat gebeurt immers telkens weer en heeft nog nimmer een verschil gemaakt. Dus moet een burgerlijst zichtbaar van een andere makelij zijn. Dat betekent dus dat gevestigde politici buiten hun comfortzone samenwerken met mensen en groepen buiten de instellingen en buiten hun enge sympathisantenkring.

Dus moet er ook een kamp bestaan bij de bevolking en middenveld voor dergelijke transitie tegen de “oude vormen en gedachten”. Dat opbouwen zou kunnen via een “Staten generaal van het middenveld“. Van daaruit kan een echt gesprek met de politieke vertegenwoordiging worden ingezet.

In 2003, al meer dan een decennium geleden dus, werd in opdracht van de Vlaamse regering het Witboek Stedenbeleid geschreven. Het droeg de titel: “De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden“. Het lijvige boek dat werd voorafgegaan door 14 gedetailleerde voorstudies bestaat uit vijf hoofdstukken. De twee laatste hoofdstukken zijn gewijd aan hoe stadsdebat en stadproject vorm kunnen geven aan een goed stedelijk beleid.

‘Kiezen voor een lokale burgerdemocratie omvat veel meer dan enkele individuele burgers op je lijst zetten.’

Het laatste hoofdstuk gaat expliciet over de verhouding bestuur en stedelijk burgerschap. Het staat vol zeer concrete aanwijzingen. Hoe een stedelijk burgerschap echt instellen? Door deliberatieve (beslissende dus) overlegvormen in te stellen, door in te zetten op universele rechten en oog te hebben voor de belangentegenstellingen, door de lokale instellingen te vernieuwen en door zelforganisatie van burgers te ondersteunen. Dat alles kan natuurlijk niet zonder het politieke debat opnieuw te valoriseren. Daarvoor wordt vooral gerekend op een actieve inzet voor participatieve democratie. Aan de ene kant moet de achterkamerpolitiek worden vervangen door een transparant stadsdebat waarin de discussie over concrete projecten wordt verbonden met een algemene visie. Aan de andere kant moet er steun zijn voor burgerinitiatieven, die vooral op wijkniveau tot een echt medebeheer kunnen leiden. Wil men echt voor een stadsrepubliek gaan dan moeten het lokale bestuur grondig worden gewijzigd zegt het witboek nog. Het stadsbestuur moet een echte regiefunctie opnemen. De administraties moeten van verticale kokers onder de bevoegdheid van één schepen veel meer transversaal op programma’s en projecten worden ingezet. De gemeenteraad moet een echt stadsparlement worden. En dan nog: steden moeten meer samenwerken en de betutteling van de overheid moet stoppen.

Kortom: kiezen voor een lokale burgerdemocratie omvat veel meer dan enkele individuele burgers op je lijst zetten. Het is een omwenteling die al sinds 2003 in een richtinggevend witboek staat uitgewerkt maar sindsdien door de particratie is tegengewerkt. Wil men er in 2018 toch werk van maken dan zal het om meer moeten gaan dan een grote opsmuk. Het gaat dan echt om een herdenken van de lokale democratie. Een constituante als het ware. Dat zou zo’n lokale Staten-Generaal kunnen inhouden.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content