‘Wat als kieskringen kleiner waren?’

Politicoloog Nicolas Bouteca staat stil bij het voorstel van CD&V-voorzitter Joachim Coens om kleinere kieskringen in te voeren.

Op de nieuwjaarsreceptie van CD&V lanceerde Joachim Coens de idee om kleinere kieskringen in te voeren. De CD&V-voorzitter denkt hiermee vooral de band tussen kiezer en politici te versterken. Er bestaan echter verschillende visies over de vraag of dat al dan niet het geval zou zijn. Waar minder discussie over bestaat, is de politicologische wet die stelt dat kleinere kieskringen aanleiding geven tot minder partijen. Wat zou het dan concreet kunnen betekenen als de provinciale kieskringen werden ingeruild voor kleinere kieskringen?

Wat als kieskringen kleiner waren?

Op basis van de federale verkiezingsuitslag van 2019 deden we de test in de kieskring West-Vlaanderen. De provinciale kieskring (= 16 zetels) werd opgedeeld in vier kieskringen van gelijke grootte (4 x 4 zetels). Elke kieskring vertegenwoordigt ongeveer 300.000 inwoners. We kozen voor vier zetels per kieskring omdat dit het minimum aantal zetels is dat volgens een uitspraak van het Grondwettelijk Hof nodig is om de proportionele vertegenwoordiging te garanderen. We maakten gebruik van de gemeentegrenzen en streefden naar samenhang op basis van arrondissementsgrenzen. Dit leverde volgende vier kieskringen op: Brugge-Oostende, Kortrijk-Waregem, Ieper-Menen-Koksijde en Roeselare-Torhout-Tielt (zie appendix). We pasten vervolgens het systeem D’Hondt toe zoals bij federale verkiezingen het geval is. Dit geeft onderstaande resultaat:

Zetels W-VL bij 4 kleine kieskringen Zetels verkiezing 2019 (provinciale kieskring)
Open VLD 0 (-2) 2 (13,04%)
N-VA 4 (=) 4 (21,42%)
VB 4 (=) 4 (20,39%)
CD&V 4 (+1) 3 (17,67%)
PvdA 0 (=) 0 (3,62%)
Groen 0 (-1) 1 (7,92%)
SP.A 4 (+2) 2 (14,7%)
DierAnimal 0 (=) 0 (1,23%)

Het aantal partijen dat een vertegenwoordiger naar de Kamer zou mogen sturen, daalt van zes in het huidige systeem naar vier in het systeem met kleinere kieskringen. Open VLD zou de grootste verliezer zijn en ondanks 13% van de stemmen niet langer een West-Vlaming naar de kamer sturen. SP.A

(4 zetels) zou het meest profiteren: de partij haalt met 118.000 stemmen hetzelfde aantal zetels als N-VA dat 172.000 stemmen kreeg. Straffer nog, over de ganse provincie kreeg de partij maar 13.000 stemmen meer dan Open VLD, maar het haalt daarmee wel vier i.p.v. nul zetels binnen.

Kleinere partijen zouden het in dit systeem dus heel wat moeilijker krijgen om zetels binnen te halen. De feitelijke kiesdrempel ligt in kleine kieskringen immers een stuk hoger dan in grote kieskringen. Het zou partijen, die ideologisch dicht bij elkaar liggen, ertoe kunnen aanzetten om te herverkavelen. Als PVDA, SP.A en Groen in dit systeem in kartel zouden gaan, levert dat vijf zetels op en worden ze meteen de grootste formatie in West-Vlaanderen. CD&V zou in dat geval immers één zetel moeten afgeven in de kieskring Brugge-Oostende. Voorgaande is natuurlijk enkel het geval als alle kiezers van de aparte partijen ook voor het kartel zouden stemmen.

Conclusie

Een systeem van kleinere kieskringen zou er in West-Vlaanderen voor zorgen dat er twee partijen minder een volksvertegenwoordiger naar de Kamer zouden mogen sturen. In de rest van het land zou wellicht een vergelijkbaar effect zichtbaar zijn. Kleinere kieskringen zouden dus voor minder partijen zorgen. Bovendien zou het misschien herverkaveling opwekken: partijen die fusioneren om meer kans te maken om voor zetelverdeling in aanmerking te komen. In theorie is het in partijsystemen met minder partijen makkelijker om een coalitie te vormen. Voor de bestuurbaarheid van het land zijn kleinere kieskringen dus een goeie zaak.

De samenstelling van het parlement zou minder nauw aansluiten bij de zogenaamde popular vote.

Het West-Vlaamse voorbeeld toont ook duidelijk aan dat een systeem van kleinere kieskringen minder proportioneel zou zijn dan het huidige systeem. De band tussen de verkiezingsuitslag en de samenstelling van het parlement zou met andere woorden een stuk zwakker worden. Heel wat meer stemmen zouden verloren gaan dan in het huidige systeem en sommige kiezers zouden zich niet vertegenwoordigd voelen. De samenstelling van het parlement zou minder nauw aansluiten bij de zogenaamde popular vote.

Kieshervormingen hebben dus altijd voor- en nadelen. De vraag is of de politiek of het parlement dat je verkiest vooral moet leveren (outputlegitimiteit) of vooral een perfecte vertaling moet zijn van de wil van het volk (inputlegitimiteit). Idealiter vinden we een evenwicht tussen de twee, maar elke hervorming zal het Belgisch kiessysteem in de ene of de andere richting doen overhellen. Kiezen is ook hier verliezen. Wat je met kleinere kieskringen wint aan outputlegitimiteit, verlies je aan inputlegitimiteit.

Men zou ten slotte ook voor een meerderheidssysteem kunnen kiezen met één zetel per kieskring, maar de gevolgen daarvan vallen iets moeilijker te simuleren. Bovendien werden in die zin in ons land nog geen voorstellen geformuleerd. In elk geval is men in 1899 van zo’n meerderheidssysteem afgestapt om te vermijden dat België uit elkaar zou vallen omdat in Vlaanderen toen bijna uitsluitend katholieken werden verkozen en in Wallonië uitsluitend socialisten. Als je de toenmalige situatie vertaalt naar 2019 is het niet ondenkbaar dat N-VA op haar eentje misschien een absolute meerderheid in de Kamer zou halen. Dat toont meteen aan waarom weinig partijen bereid zullen zijn om ooit een meerderheidssysteem in België in te voeren.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content