Liesbet Sommen (CD&V)

‘Vermogenswinstbelasting versus beperking werkloosheidsuitkering in de tijd: is het sop de kool wel waard?’

Liesbet Sommen (CD&V) Voormalig Directeur Sociale Zaken bij diverse CD&v-vicepremiers

‘Meer nog dan naar een rechtvaardige fiscaliteit, lijkt de N-VA ernaar te streven om verregaande besparingen door te voeren in de sociale zekerheid’, schrijft Liesbet Sommen (CD&V) naar aanleiding van het voorstel van Zuhal Demir (N-VA) om de onderhandeling over een vermogensbelasting te koppelen aan een beperking van de werkloosheidsuitkering in de tijd.

N-VA-Kamerlid Zuhal Demir neemt op Newsmonkey opvallend stelling in over de mogelijkheid om een vermogenswinstbelasting in te voeren. In één beweging koppelt het Kamerlid de maatregel aan het beperken van de werkloosheidsuitkering in de tijd. Een maatregel waarin mijn partij CD&V wellicht moeilijk zal kunnen mee stappen, waardoor de koppeling met de vermogenswinstbelasting vraagtekens doet rijzen over de oprechte wil om deze laatste in te voeren. Meer nog dan naar een rechtvaardige fiscaliteit, lijkt de N-VA ernaar te streven om verregaande besparingen door te voeren in de sociale zekerheid.

‘Vermogenswinstbelasting versus beperking werkloosheidsuitkering in de tijd: is het sop de kool wel waard?’

De uitspraak van Demir heeft wel het voordeel dat er ruimte wordt gemaakt voor een intellectueel debat over beide maatregelen. Los van politieke taboes kan het de moeite lonen om ze beiden eens onder de loep te nemen.

De Hoge Raad van Financiën, een belangrijk orgaan dat analyses maakt van fundamentele budgettaire en fiscale kwesties, beval in 2014 de invoering van een vermogenswinstbelasting aan. Dit kan volgens de HRF gebeuren via een ‘dual income tax’, waarbij inkomsten uit arbeid en sociale uitkeringen progressief worden belast, dat wil zeggen oplopend naargelang de hoogte van het inkomen, terwijl inkomsten uit vermogen proportioneel, dat wil zeggen aan eenzelfde percentage, worden belast.

‘In het huidige fiscaal systeem in België ontbreekt een gelijke behandeling van de verschillende types van vermogensinkomsten.’

Een aantal gidslanden zijn België al lang voor bij de invoering ervan. Denemarken, Finland, Noorwegen en Zweden lopen al jaren op kop en voerden het systeem van de dual income tax in tussen 1987 en 1993. Maar ook de motor van onze Europese economie, Duitsland, ging in 2009 overstag. Duitsland wilde, net als België, een vereenvoudiging van het belastingsysteem doorvoeren en kapitaalvlucht naar het buitenland vermijden.

In het huidige fiscaal systeem in België ontbreekt een gelijke behandeling van de verschillende types van vermogensinkomsten. Interesten en dividenden worden proportioneel belast aan 27 procent, maar kapitalisatiewinsten blijven onbelast. Onroerende inkomsten, bijvoorbeeld de belasting op de eigen woning, worden dan weer progressief belast en het kadastraal inkomen waarop ze berekend worden is zo verouderd dat dit de tand des tijds niet heeft kunnen doorstaan. De dual income tax belast al deze vermogensinkomsten op dezelfde manier.

Het systeem biedt ook voordelen op het vlak van de opsplitsing van de inkomsten als zelfstandige in een arbeids-en vermogensluik. De belastingdruk voor de zelfstandige daalt, wat de beweging naar steeds meer ‘schijn-vennootschappen’ afremt. Bovendien zal het zelfstandige ondernemingen aansporen om meer te investeren, omdat het geïnvesteerde kapitaal in het nieuwe systeem minder wordt belast dan beroepsinkomsten.

De dual income tax kan dus bezwaarlijk worden weggezet als een links vakbondsverhaal. Het gaat hier om pure logica, om vereenvoudiging die bovendien door tal van internationale organisaties zoals de OESO wordt aanbevolen voor ons land. Natuurlijk is de meest in het oog springende vernieuwing het feit dat ook kapitalisatiewinsten worden belast, wat de rechtvaardigheid van ons systeem fundamenteel verhoogt. Dat is van essentieel belang in het licht van de besparingen die gewone mensen al hebben moeten slikken.

Heeft Zuhal Demir dan gelijk om in ruil voor een dergelijke voor de hand liggende hervorming een sociale hakbijl als de beperking van de werkloosheid in de tijd te eisen? Per definitie niet. Maar om de intellectuele eerlijkheid van het debat te verhogen, zet ik de pro’s en contra’s van die maatregel nog eens naast elkaar.

Voorstanders zeggen: de beperking in de tijd is de stimulans bij uitstek voor werkzoekenden om nog wat harder te zoeken naar werk. Daar zit natuurlijk iets in, tenminste voor werklozen die een profiel hebben dat kans maakt op onze huidige arbeidsmarkt. We maken daarbij dus bij voorbaat abstractie van een hele resem aan kansengroepen, zoals oudere werknemers, personen van vreemde origine en personen met een handicap.

Maar de werkloosheidsuitkering daalt al sterk in de tijd: in de laatste periode krijgt een alleenstaande nog slechts een bedrag van 972 euro per maand, dat licht hoger ligt dan het absolute bestaansminimum via het leefloon (850 euro per maand). Van 972 euro per maand kan je maar met moeite leven; de incentive om naar werk te zoeken is daarmee ook al zeer sterk.

‘Bij een beperking van de werkloosheid in de tijd zal de staat zeker bespaard hebben. Maar er zal slechts een marginaal deel van de werkzoekenden bijkomend aan het werk gegaan zijn en anderen worden in de armoede geduwd.’

Zeker bij kansengroepen bestaat het risico dat men na de beperkte periode werkloosheid geen werk gevonden heeft, ondanks de begeleiding van de VDAB. Wanneer de werkloosheidsuitkering beperkt is in de tijd stromen mensen na deze uitkering door naar het OCMW voor een leefloon. Hun inkomen kan dan weer drastisch ingeperkt worden, omdat het bedrag van het leefloon afhankelijk is van andere bestaansmiddelen die men heeft (het bezit van een woning, samenwonen met iemand die een inkomen heeft bijvoorbeeld).

De begeleiding door de VDAB bij de zoektocht naar werk houdt op eens men een leefloon krijgt. Door de beperking van het inkomen hebben mensen minder kansen op de arbeidsmarkt: ze kunnen geen kinderopvang meer betalen, kunnen geen bijkomende studies financieren, kunnen zich geen kledij veroorloven die in een aantal jobs verwacht wordt.

De vraag is of het sop de kool wel waard is. Bij een beperking van de werkloosheid in de tijd zal de staat zeker bespaard hebben. Maar er zal slechts een marginaal deel van de werkzoekenden bijkomend aan het werk gegaan zijn en anderen worden in de armoede geduwd. Zelfs met de beste wil van de wereld kan je dan niet spreken van een geslaagd beleid.

Partner Content