‘Tussen regels en engagement: het dilemma van het coronabeleid’

De overheid poogt met haar coronamaatregelen het midden te zoeken tussen regulering en engagement, zegt François Levrau.

We zijn nu al ruim een jaar in de greep van covid-19 en worden dus ook al een jaar geconfronteerd met allerhande coronamaatregelen. Zolang we niet in grote getalen zijn ingeënt, weten we dat covid-19 moet worden bestreden door solidariteit (handen wassen, afstand houden, mondmasker dragen enzovoort.

Die solidariteit wordt van elke burger verwacht, maar het is duidelijk dat sommigen daar meer onder te lijden hebben dan anderen. Zo moeten mensen uit bepaalde sectoren hun zaak sluiten, moet het zorgpersoneel extra lang werken en wordt van jongeren verwacht dat ze hun ‘feestinstinct’ in bedwang houden.

Dat er wordt gemord, is te begrijpen. Een jaar is lang en de prijs die we met zijn allen betalen loopt hoog op. Dat de overheid bovendien niet altijd even consequent lijkt (vb. raamplicht op treinen richting kust, maar niet op treinen die vanuit de kust vertrekken?), dat bepaalde maatregelen misschien niet zo effectief zijn (vb. volgens bepaald onderzoek zouden de mondmaskers eigenlijk nauwelijks bescherming bieden), dat ze bepaalde versoepelingen toelaat om die dan weer snel in te trekken (vb. weet iemand nog wat er nu precies wel en niet mag?) en wanneer nu blijkt dat er geen wettelijke basis is voor de coronamaatregelen (althans volgens het oordeel van een Brusselse rechtbank), maakt dat er spanning komt op het draagvlak. Zeker wanneer nu ook nog eens de lente in het land is en het moeilijker wordt om aan de lokroep van het onbezonnen genieten te weerstaan.

Al geruime tijd verschijnen er wat dat betreft, berichten over het feit dat een flink deel van de jongeren het lastig heeft. De recente gebeurtenissen in Ter Kamerenbos en het vandalisme op een aantal treinen illustreren dat de rek er bij sommigen van hen echt uit is en dat ze willen feesten, uitgaan en terug van het normale leven genieten.

Van jongeren wordt inderdaad een grote solidariteitsinspanning gevraagd. Zij worden immers in verhouding zelf het minste ziek wanneer ze met covid-19 zijn besmet. Als zij zich dus aan de coronamaatregelen houden, dan vooral om geen anderen te besmetten. Volwassenen en ouderen houden zich wellicht niet enkel omwille van solidariteitsoverwegingen aan de regels, maar ook omdat ze zelf niet besmet willen worden gezien er met een besmetting meer kans is dat ze ziek worden.

Covid-19 veronderstelt dus één langgerekte solidariteitsoefening. Wat dat betreft is het interessant na te gaan vanuit welk mensbeeld de overheid de gewenste solidariteit poogt op te wekken en in stand te houden.

Burgerschap

Als men covid-19 zou willen bestrijden volgens een aantal opvattingen van Immanuel Kant (Zum ewigen Friede), dan vertrekt men best van de opvatting dat de meeste mensen zelfzuchtig zijn. De staat kan mensen niet dwingen om moreel goede burgers te zijn.

Wat hij wel kan is van mensen regel- en wetsgetrouwe burgers maken. Dat betekent dat hij de mensen, die dus zelfzuchtig zijn en andere richtingen willen uitgaan, intoomt zodat zij zich in het publieke gedrag op dezelfde manier zullen gedragen als wanneer zij moreel en dus niet zelfzuchtig zouden zijn geweest.

Burgers zullen zich aan de wet houden als het niet opvolgen ervan samengaat met straffen en wanneer zij merken dat de impact van de staat succesvol is in zoverre hij ook anderen aan het naleven van de maatregelen kan houden. Moraliteit is dus niet nodig, het komt alleen neer op de collectieve confirmatie aan de wet.

In die zin kan een samenleving aan elkaar worden gehouden en kan zij ook goed functioneren zonder dat er ook maar één deugdzame burger aanwezig is. De uiterlijke civilisatie, zo stelt Kant, kan uiteindelijk wel leiden tot de vorming van ware moraliteit. Als we dus geen last meer willen hebben van covid-19 dan zal dat het resultaat zijn van ondubbelzinnige regels, goede opvolging en bijhorende straffen. Wat de burgers over die regels denken en welke redenen ze hebben om ze op te volgen, maakt niet zoveel uit.

Aristoteles (Politica) ziet het anders. Niet de instituties, regels, wetten en straffen zijn de bewakers van het publiek goed (in het geval van covid-19 dus het behoud van de collectieve gezondheid), maar wel de burgers zelf. De samenleving bestaat niet zomaar uit een verzameling van zelfzuchtige individuen die door regels moeten worden bedwongen, maar ze is het product van burgers die zich allemaal politiek betrokken voelen.

Aristoteles accentueert wat dat betreft het belang van morele vorming, karaktervorming, en hij wil het politieke engagement dan ook al van vroeg af aan aanleren. In de visie van Aristoteles staat het functioneren van de burgergemeenschap voorop, en gaat het niet enkel en alleen over de eigengereide vrijheden die de staat moet garanderen. Mensen zouden immers pas echt vrij zijn wanneer ze mee besturen en bekommerd zijn om de gemeenschap. Als we dus geen last meer willen hebben van covid-19 dan zal dat het resultaat zijn van morele burgers die hun individuele gedrag vanzelf afstemmen op wat goed is voor het collectief.

Catch-22?

Dat er van mensen een zekere (politieke en sociale) betrokkenheid kan gevraagd worden, lijkt thans wat op de achtergrond te zijn geraakt. Het gaat vooral om individuele vrijheidsrechten en het behoud daarvan wordt niet zelden zo geïnterpreteerd dat een bepaalde sociale of politieke verwachting daarmee op gespannen voet zou staan.

Zo wordt bijvoorbeeld van burgers verwacht dat ze hun politieke macht aan de vertegenwoordigers overhandigen en dat ze zich aan de wetten houden, maar voor de rest zijn ze eigenlijk vooral vrij om te doen en laten wat ze willen. De kritiek hierop luidt dat dit tot weinig sociaal en politiek engagement, en op zijn ergst tot onverschilligheid en bot egoïsme leidt.

Als dat inderdaad zo is, dan is het duidelijk dat de overheid het bestrijden of bedwingen van covid-19 anno 2021 niet zonder meer kan en mag overlaten aan de burgers zelf. Ook al ben ik van mening dat het met de coronasolidariteit wel meevalt, denk ik dat wanneer covid-19 zal zijn verdwenen dit toch vooral het gevolg zal zijn geweest van een solidariteit die via strikte regulering is opgewekt.

In de strijd tegen covid-19 schippert de overheid voortdurend tussen de beide opties van ‘regulering’ en ‘engagement’. Ze wil duidelijk niet alles vastleggen in regels. Te veel regulering maakt dat de staat algauw een controlestaat wordt en dat betekent dat hij er eigenlijk van uitgaat dat mensen over de ganse lijn zelfzuchtig en niet te vertrouwen zijn. Te weinig regulering maakt dan weer dat mensen zich kunnen laten leiden door opportunisme en eigengereide behoeftes.

Het is een catch-22: te veel regels maakt de staat onpopulair, te weinig regels maakt dat we nog langer met covid-19 zullen kampen. Dat schipperen ziet men bijvoorbeeld in de recente beslissing om de scholen een extra week te sluiten en in de verwachting dat er dan wel voldoende mensen zullen beseffen dat ze hiermee geen vrijgeleide hebben gekregen om in grote getalen naar de zee, de dierentuin of de speeltuinen in de buurt te gaan. Als mensen allemaal beslissen om thuis te blijven, dan zullen de covid-19 cijfers sneller dalen. Als ze echter allemaal beslissen om naar de zee te gaan, dan zullen de cijfers weer stijgen.

Men kan bovendien niet op voorhand weten hoeveel mensen naar de zee zullen gaan. Wanneer niemand gaat, dan heeft het individu misschien een reden om wel te gaan (want het is veilig), en als iedereen gaat, dan heeft dat zelfde individu misschien ook een reden om wel te gaan (want waarom zou hij zich dan als enige opofferen?). Het is moeilijk om uit dit soort dilemma’s te geraken.

Collectief vertrouwen in elkaar biedt mogelijks een uitweg. Zo kunnen sociale normen, ongeschreven regels waar toch enige druk van uitgaat, enig soelaas bieden. Denk bijvoorbeeld aan het feit dat mensen zonder kinderen tijdens de ‘paaspauze’ begrijpen dat ze nu best even niet naar de zee gaan omdat daar nu net de gezinnen met kinderen willen vertoeven. Gezinnen met een grote tuin dienen tijdens de paasperiode misschien ook even niet naar het lokale park te gaan, zodat gezinnen zonder tuin wat meer ruimte hebben. Mensen beperken in die zin even hun vrijheid omdat ze een hoger sociaal goed op het oog hebben.

Goed burgerschap

De aandacht gaat thans vaak naar de manifeste en opvallende inbreuken die op de maatregelen worden gemaakt, maar de meeste mensen willen zich nog steeds, zo goed en kwaad als het kan, aan de maatregelen houden. Dat stemt hoopvol. Met helder advies, gerichte aanmoediging en perspectief, voelen velen zich allicht nog meer gemotiveerd om aan die lange solidariteitsoefening te participeren.

Maar in een liberale samenleving die het wat heeft veronachtzaamd om de burger bij de politiek te betrekken, kan men nu niet plots alle verantwoordelijkheid bij die burger leggen. Dat betekent dat er bovenal duidelijke regels en afspraken nodig zijn, zoals een registratiesysteem bij de NMBS om overvolle treinen en stations te vermijden. De noodzaak aan die regulering, maakt ook duidelijk dat de rol van burgerschap best terug naar het hart van de opvoeding en het onderwijs wordt gebracht. Goed burgerschap wordt aangeleerd, zo stelt Aristoteles. ‘A mortar is made by a mortar-maker, so a citizen is made by a citizen-maker.’

De samenleving als collectief zal ongetwijfeld wel varen bij burgers die begrijpen dat ze, elk van hen, bijdragen aan het publieke goed. Dit betekent dat het collectieve goed ook kan worden bereikt door wat minder regels en straffen en door wat meer vertrouwen en goodwill.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content