Rusthuisbewoners draaien grotendeels zelf op voor de kosten van hun verblijf. Dat is een pijnlijke discriminatie tegenover patiënten in het ziekenhuis of mensen die thuis worden verzorgd. Het ‘risico van de oude dag’ zou bovenaan op de politieke agenda moeten staan, maar zowel de federale als de Vlaamse overheid steken de kop in het zand.

Info : ‘Het silhouet van de bewoners achter de gevel van het woon- en zorgcentrum’, J. Pacolet, & G. Cattaert, HIVA, ISBN 90-5550-366-5, euro 16

Solidariteit is een van de pijlers van onze sociale zekerheid, maar dit principe gaat plots veel minder op als mensen oud en hulpbehoevend zijn. Bij geen enkele andere doelgroep zou dit mechanisme politiek te verkopen zijn, maar het is de rusthuisbewoner zelf die het grootste deel van de rekening van het rusthuis betaalt. Per dag betaalt hij 36 euro, supplementen inbegrepen, van de gemiddelde kostprijs van 69 euro (zie grafiek 1). In 2002 spendeerden de rusthuisbewoners in Vlaanderen allemaal samen 890 miljoen euro aan hun verblijf. De federale en Vlaamse overheden betaalden ongeveer 680 miljoen euro (629 miljoen euro Riziv-geld en 51 miljoen euro Vlaams geld voor bouwsubsidies, zie grafiek 2). De belangrijkste financiers van de rusthuissector zijn dus de hoogbejaarde, vaak zwaar hulpbehoevende rusthuisbewoners zelf. Dat is een van de opmerkelijke vaststellingen in Het silhouet van de bewoners achter de gevel van het woon- en zorgcentrum, het onderzoeksrapport van professor Economie Jozef Pacolet en Griet Cattaert (van het Hoger Instituut van de Arbeid, HIVA) dat Knack kon inkijken.

Het onderzoek, dat werd uitgevoerd op verzoek van het Verbond der Verzorgingsinstellingen (VVI), roept heel wat vragen op. Vanwaar komt het hoge prijskaartje voor de bewoners? Betaalt de overheid te weinig? Hoe groot zijn de tekorten? Verschilt de situatie in Vlaanderen van die in Wallonië? En kan een andere visie op ouderenzorg een oplossing bieden voor het probleem van de structurele onderfinanciering?

Vast staat dat de hoge prijs tot drama’s kan leiden. Amper één derde van de bewoners kan zijn maandelijkse rusthuisfactuur volledig zelf betalen. Bij één derde springen de kinderen bij, bij een ander derde komt het OCMW tegemoet in de kosten. Om hun verblijf in het rusthuis te kunnen bekostigen, dienen oude mensen vaak hun woning te verkopen en hun spaarcentjes op te souperen. Koppels worden letterlijk van tafel en bed gescheiden als een gezamenlijke opname in het rusthuis onbetaalbaar blijkt. Bij de rusthuizen zelf leidt de structurele onderfinanciering tot een tekort aan personeelsleden en een verouderde infrastructuur. Volgens het VVI zit de helft in de rode cijfers.

De overheid stimuleert ondertussen vooral de thuiszorg. Tegenover de rusthuizen lijkt ze een heus ontradingsbeleid te voeren. Ouderen stellen hun opname zo lang mogelijk uit en komen dus op almaar hogere leeftijd (gemiddeld ruim 81 jaar) in het rusthuis terecht. Ze hebben dan vaak ook meer zorg nodig. Niet alleen de prijs schrikt de mensen af. Ook het aanbod. Voor het hoge prijskaartje zouden de rusthuisbewoners een uitstekende service mogen verwachten, vergelijkbaar met die van een viersterrenhotel. Maar het personeel in de rusthuizen moet het vuur uit de sloffen lopen om de vele hulpbehoevende bewoners een goede zorg te bieden. Ze komen handen te kort voor de meest elementaire taken, zoals de bewoners eten geven en verschonen. Die grote krapte is het gevolg van de veel te kleine budgetten die de federale en de Vlaamse overheid in de sector investeren.

Niet verspillend

‘Amper één procent van de Belgen verblijft in het rusthuis’, zegt professor Jozef Pacolet. ‘Die kwetsbare groep moet van een goede zorg kunnen genieten. Maar aan de 63.000 Vlaamse ouderen besteedt de overheid amper 0,45 procent van ons bruto binnenlands product (bbp). Aan de hele ouderenzorg (inclusief thuiszorg) besteden we één procent van onze nationale rijkdom. We zijn dus zeker niet verspillend. Collectief investeren we in onze chronisch zieke, hoogbejaarde ouderen die in rusthuizen verblijven exact de helft van het bedrag dat de valide, gezonde Belgen aan inkomen hebben. Eén derde van de rusthuisbewoners is zwaar hulpbehoevend, één derde is hulpbehoevend en één derde is redelijk zelfredzaam. Tegenover die zuinige overheidsaanpak staan de grote sommen die de ouderen uit eigen zak betalen voor hun verblijf in het rusthuis, samen goed voor 0,60 procent van ons bbp.’

Het is logisch dat de rusthuisbewoner de woonkosten voor eigen rekening neemt. Thuis moet hij immers ook elektriciteit, gas, water of huur betalen. Anderzijds wordt aangenomen dat de kosten voor de verzorging ten laste komen van de overheid. Dat is evenwel níét het geval. Jozef Pacolet: ‘Uit ons onderzoek blijkt dat de federale middelen vanuit de ziekteverzekering niet volstaan om het zorgpersoneel in de rusthuizen te betalen. Eén vijfde van de verpleegkundigen en verzorgenden in de Vlaamse rusthuizen wordt niet door het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering (Riziv) gefinancierd. De lonen van dit niet-gesubsidieerde personeel worden verrekend in de dagprijs die de bewoner moet betalen. Gemiddeld werken er in de rusthuizen – de vzw’s, OCMW’s én commerciële voorzieningen – per 30 bewoners ongeveer drie verpleegkundigen en/of verzorgenden die niet door het Riziv zijn gefinancierd.’

Statistische gegevens van het Riziv bevestigen het probleem voor het hele land. Nationaal werken in de rusthuizen 53 procent méér verzorgenden, 25 procent méér verpleegkundigen, 28 procent méér kinesisten en paramedische personeelsleden dan de federale overheid via de sociale zekerheid betaalt. Omgerekend komt dit erop neer dat de rusthuisbewoners in België de lonen financieren van 10.056 zorgwerkers (zie grafiek 3). Voor de rusthuizen is een extra personeelslid aannemen telkens weer een dilemma: elk extra personeelslid moet worden doorberekend in de factuur van de bewoners.

Zorg kost geld

Het Riziv financiert in functie van de zorgbehoefte. Maar de kosten van die zorgbehoefte worden al jarenlang door het Riziv onderschat. ‘Niet alleen de financiering van de meest zorgbehoevende bewoners laat te wensen over’, zegt Jozef Pacolet. ‘Voor de verzorging van de redelijk zelfredzame ouderen krijgt het rusthuis vanuit onze ziekteverzekering bijna geen geld. Nochtans hebben ook die ouderen vanaf de eerste opnamedag verzorging nodig. In de onderzochte rusthuizen betaalt het Riziv voor de zelfredzame bewoners 7 euro per dag, terwijl er voor de financiering van het zorgpersoneel 20 euro nodig is. Ik pleit daarom voor het optrekken van de toelage van de zwaar zorgbehoevende én de redelijk zelfredzame bewoners.’

Het aantal personeelsleden in de rusthuizen ligt in werkelijkheid dus véél hoger dan de federale én de (nog strengere) Vlaamse normen. Maar zelfs met dit extra personeel zijn er in de rusthuizen nog handen te kort. Het volstaat bijgevolg niet om alleen de huidige personeelsbezetting te financieren. Er moeten bijkomende middelen komen zodat het zorgpersoneel in de rusthuizen de ruimte krijgt om de bewoners op een respectvolle en kwaliteitsvolle manier te verzorgen.

Nu ligt het voor de rusthuissector niet voor de hand nieuwe medewerkers aan te trekken. Het werk in het rusthuis lijkt al eens minder ‘aantrekkelijk’ dan dat bij een urgentiedienst of kraamafdeling. Voor het aantrekken van personeel moet de sector bovendien ook met de profit-sector concurreren, waar volgens een HIVA-studie de lonen gemiddeld 10,5 procent hoger liggen. De LBC-vakbond pleit voor een aanpassing van de lonen in de hele non-profitsector, goed voor een totaalbudget van 560 miljoen euro.

Discriminatie van ouderen

De federale overheid financiert vanuit de sociale zekerheid alleen de medische kosten. Sinds vorig jaar financiert de Vlaamse overheid tevens de animatoren in de rusthuizen (op de commerciële rusthuizen na). Maar hier houdt het voorlopig op. In andere welzijnssectoren subsidieert ze de schoonmaak, de administratie, het management en de vorming. Niet zo voor de rusthuizen. Opnieuw een duidelijke discriminatie van onze hoogbejaarden. Jozef Pacolet: ‘In de gezinshulp betaalt de overheid tot 80 procent van de rekening. Wie dienstencheques aanschaft, betaalt na belastingaftrek 4,34 euro, de overheid legt met inbegrip van belastingaftrek per uur 15,13 euro bij (ter vergelijking: 7 euro per dag Riziv-vergoeding voor de zorg van redelijk zelfredzame bewoners in het rusthuis!). Voor de aanschaf van dienstencheques hoef je niet zorgafhankelijk te zijn. Het is ongerijmd dat de oudere voor dezelfde hulp plots veel meer uit eigen zak moet betalen zodra hij in het rusthuis terechtkomt.’

Het wooncomfort is er in ons land de laatste 20 jaar sterk op vooruit gegaan, vervolgt Jozef Pacolet. ‘De meeste mensen beschikken bijvoorbeeld over een douche of bad. Hoogbejaarde rusthuisbewoners hebben ook recht op dat comfort. Een rusthuiskamer moet ruim genoeg zijn, maar in Vlaanderen is die gemiddeld nog steeds erg klein. In de Vlaamse rusthuizen zijn er nog 16 procent tweepersoonskamers! Wallonië telt er 27 procent, Brussel zelfs 36 procent! Het gebrek aan comfort in een meerpersoonskamer is groot. En zelfs aan deze categorie hangt een hoog prijskaartje: de bewoner betaalt maar één euro minder dan voor een eenpersoonskamer!’

De rusthuizen in Vlaanderen zijn duidelijk toe aan een opknapbeurt, zegt Jozef Pacolet. ‘Gelukkig wegen bouwkosten niet zwaar door in de factuur die de bewoner betaalt (zie grafiek 1, investeringslasten en huur). Grote bouwwerken worden over een lange periode van 30 jaar afgeschreven. Toch gaat de hoognodige opsmukoperatie maar mondjesmaat vooruit.’

Hoe komt dat? De Vlaamse vzw- en OCMW-rusthuizen kunnen voor de financiering van hun bouwwerken een beroep doen op het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden (VIPA). In 2002 en 2003 werden er hiervoor door toenmalig Welzijnsminister Mieke Vogels (Groen!) uitzonderlijk bijkomende middelen vrijgemaakt vanuit het FFEU (Financieringsfonds voor Schuldafbouw en Eenmalige Investeringen). ‘Het VIPA heeft momenteel voor 126 miljoen euro aan infrastructuurwerken in de la waar het geen geld voor heeft’, betoogt Carine Boonen, algemeen directeur van het VVI. ‘Er zijn heel wat renovatieprojecten bij. Wegens de verouderde infrastructuur is daar dringend nood aan.’

‘Terwijl met het oog op de snelle vergrijzingsgolf in de rusthuizen belangrijke infrastructuurwerken prioritair moeten worden uitgevoerd, is het budget van het VIPA dit jaar met 30 procent verlaagd (grafiek 4). Er zijn dit jaar ook geen bijkomende middelen van het FFEU. Sommigen stellen het bestaan van het VIPA zelfs ter discussie. De Vlaamse overheid speelt met het idee om voor de belangrijke infrastructuurwerken in de toekomst privé-gelden aan te trekken.’

In de Europese context draagt België op het gebied van investeringen in residentiële ouderenzorg al jaren de rode lantaarn. In Nederland worden hoogbejaarde zwaar hulpbehoevende ouderen in zogeheten ‘verpleeghuizen’ verzorgd. Bijna 80 procent van de rekening wordt daar door collectieve, solidaire overheidsgelden gesubsidieerd (zie grafiek 5).

Bezuinigen op rug van de ouderen

Uit al het voorgaande blijkt dat het verblijf in het rusthuis duur is omdat de overheid er zelf te weinig middelen voor uittrekt. Vanwaar komt die aanzienlijke structurele onderfinanciering? De wortels van het probleem dateren uit 1982, toen het met de financiële huishouding van ons land slecht was gesteld. Toenmalig minister van Sociale Zaken Jean-Luc Dehaene (CD&V) moest bezuinigen en toverde hiervoor een vernuftig recept uit zijn mouw. Het wondermiddel bestond erin bedden voor chronisch zieke patiënten in de ziekenhuizen (de zogeheten V-bedden) af te bouwen en ze te vervangen door woongelegenheden voor mensen die veel zorg behoeven in de rust- en verzorgingstehuizen (de zogeheten rvt-bedden). De ziekenhuizen kregen premies voor die afbouw. Sommige rusthuizen gingen in de ziekenhuizen V-bedden opkopen. Vooral Vlaanderen bouwde V-bedden af. Wallonië en Brussel hebben nog altijd veel minder rvt-erkenningen (zie grafiek 6). Sommige experts vermoeden dat daar nog altijd veel meer chronisch zieke ouderen in ziekenhuisbedden liggen.

Voor de overheid betekende de omschakeling een mooie besparing. De subsidiëring van een rvt-bed is voor de overheid veel goedkoper dan een ziekenhuisbed. Zo goedkoop dat de financiering van de overheid ontoereikend werd om de werkelijke zorgkosten te dekken. Voortaan ging een deel van die factuur naar de bewoner. Nu is een rvt-bed voor de overheid nog altijd stukken duurder dan een gewoon rusthuisbed. Omdat het bedden zijn voor mensen die veel zorg behoeven, moet er hiervoor handenvol geld op tafel komen voor méér en hoger gekwalificeerd zorgpersoneel. En dus werd de overheid op de koop toe bijzonder zuinig in het toekennen van rvt-erkenningen (zie grafiek 6). Hierdoor hebben de rusthuizen veel meer gekwalificeerd zorgpersoneel in huis dan het Riziv financiert. De meerkosten zijn voor de bewoners.

Vanaf dit jaar stapt het Riziv over op een nieuw systeem van enveloppefinanciering per rusthuis, op basis van de gemiddelde zorgbehoefte van de bewoners. Een klein deel van de budgettaire onderfinanciering wordt via kunstgrepen rechtgetrokken. Het grote tekort aan rvt-erkenningen in de rusthuizen blijft evenwel aanslepen. Dat heeft tot gevolg dat er via de sociale zekerheid veel te weinig personeel wordt gesubsidieerd om 28.845 hulpbehoevende rusthuisbewoners die niet verblijven in een rvt-bed – 13.150 in Vlaanderen, 12.032 in Wallonië, 3613 in Brussel, – een goede zorg te bieden (zie grafiek 6). Hierdoor moeten de rusthuizen één vijfde van het nodige zorgpersoneel afwentelen op de factuur van de bewoner.

Communautaire hindernissen

In een poging om de grote onderfinanciering recht te trekken, besliste de federale overheid tussen 1998 en 2002 reeds 25.000 bijkomende rvt-erkenningen aan de rusthuizen toe te kennen. In 2003 kwamen er in het hele land ongeveer 2638 rvt-erkenningen bij. De massale inhaaloperatie van de laatste jaren (reconversie van rob b&c naar rvt-erkenningen), ligt sinds het aantreden van Paars II evenwel volledig stil.

Geniaal was de formule die bij deze laatste inhaaloperatie was bedacht. De federale overheid schonk het nodige geld aan de gewesten en gemeenschappen, die dat volgens hun eigen beleidsvisie konden gebruiken. De formule is bijzonder interessant omdat Vlaanderen, Wallonië en Brussel aangaande de residentiële rusthuizen totaal afwijkende agenda’s hanteren. Het rusthuislandschap ziet er in de verschillende landsdelen immers totaal anders uit. In meerdere opzichten lijken de gewesten zelfs elkaars spiegelbeeld.

Vlaanderen telt voornamelijk middelgrote en grote niet-commerciële rusthuizen (vzw- en OCMW-voorzieningen) en amper 20 procent kleinere commerciële rusthuizen (zie grafiek 7). In Wallonië en Brussel zijn er vooral veel kleine commerciële rusthuizen die geen speciale rvt-erkenningen hebben voor zorgbehoevende mensen (zuiver rob), naast een groot aantal OCMW-voorzieningen. In verhouding heeft Vlaanderen veel rvt-erkenningen. Wallonië en Brussel hebben er erg weinig.

Dat verklaart de verschillende agenda’s en de communautarisering van het debat. Als de sector in Vlaanderen jarenlang meer rvt-erkenningen eist, is dat niet noodzakelijk de wensdroom van alle kleine commerciële voorzieningen in het Franstalige landsgedeelte – waar klaarblijkelijk nog redelijk valide mensen wonen. Aan de toekenning van bijkomende rvt-bedden zitten namelijk strenge – en kostelijke – normen vast, zoals de aanwerving van bijkomend personeel en aangepaste infrastructuur. Communautair getouwtrek en de naderende verkiezingen kunnen ertoe leiden dat de federale overheid dit jaar de toekenning van bijkomende rvt-erkenningen nogmaals voor zich uitschuift. Zijn de tekorten in de rusthuizen zo groot dat ze voor de overheden een bodemloze put lijken?

Het VVI is alvast niet tevreden met het getalm van de federale regering. Carine Boonen: ‘Het is tijd dat de federale regering uit haar winterslaap ontwaakt. Tot nu toe hebben we alleen te horen gekregen dat we geduld moeten oefenen. Ons geduld is op. Dit jaar nog willen we bijkomende rvt-erkenningen, als eerste schijf in een nieuw meerjarenplan over vijf jaar. We willen geen vage beloftes, maar een heus protocolakkoord op papier met de handtekeningen van alle bevoegde ministers.’

Bron van welvaart

‘De ministers van Financiën en Begroting bekijken gezondheid en welzijn louter als een uitgavepost’, vervolgt Boonen. Ze vergeten dat deze sectoren veel welzijn en economische welvaart creëren. Als de overheid het bedrijfsleven cadeautjes geeft, is het niet zeker dat de bedrijven die in werkgelegenheid vertalen. Investeren in de welzijnssector levert gegarandeerd wél bijkomende banen op. De social profit is de enige sector in Europa die bij een verzwakkende conjunctuur de laatste tien jaar toch een stijging van de werkgelegenheid heeft gezien. De sector vertegenwoordigt nu 11 procent van de totale werkgelegenheid.’

Voor België en Vlaanderen berekende Jozef Pacolet een vergelijkbare trend: ‘Tussen 1973 en 2002 is de werkgelegenheid in de marktsector in ons land met 20 procent gekrompen. In de non-profitsector is die over dezelfde periode met 60 procent gegroeid. Voor de komende 25 jaar verwachten we in de zorgsector een groei met 40 procent. In de rusthuizen verwachten we een toename van het aantal woongelegenheden met 60 procent en een stijging van het aantal personeelsleden met 90 procent. Dat zijn allemaal mensen die we uit de werkloosheid houden! De impact op andere sectoren is ook niet te verwaarlozen: onderhoud, catering, farmabedrijven.’

Een kleine rekenoefening illustreert de impact van investeringen in de residentiële rusthuissector op de bouw. Als de overheid geld op tafel legt voor de bouwdossiers die momenteel bij het VIPA in de la liggen, dan is dat investeringsbedrag (126 miljoen euro) volgens de Vlaamse Confederatie Bouw (VCB) goed voor 2500 arbeidsplaatsen in de bouw en in bouwverwante bedrijven (zoals studiebureaus, materialenleveranciers en bouwmateriaalproducenten). Als de overheid via een vierjarig urgentieprogramma de grote achterstand in de programmatie van woongelegenheden in de rusthuizen en serviceflats zou wegwerken, dan zijn de effecten nog gunstiger voor de bouwsector. Volgens Service-Flats Invest nv kost de bouw van 10.000 serviceflats ongeveer 750 miljoen euro, waarvan een groot deel terugvloeit naar de staat. De investering geeft alleen al in de bouwbedrijven zelf 2800 mensen gedurende vier jaar lang werk, goed voor 11.200 manjaren tewerkstelling voor arbeiders, kaderleden en architecten. De VCB dringt erop aan dat de overheid ook meer initiatieven in de commerciële rusthuissector zou stimuleren. Via een waarborgsysteem van de overheid zouden privé-initiatiefnemers gemakkelijker leningen moeten kunnen afsluiten zodat ze sneller projecten kunnen realiseren.

Vergrijzing is orkaan

Zullen ouderen het grootste deel van hun verblijf in het rusthuis zelf moeten blijven betalen? Het VVI eist een nieuwe inhaaloperatie via bijkomende rvt-erkenningen. Maar daarmee verandert er allicht weinig aan de schandelijke discriminatie van hoogbejaarde mensen. De overheden steken de kop in het zand. Het federale beleid schuift het probleem voor zich uit, wegens onder andere uiteenlopende klemtonen in de verschillende landsdelen. Het Vlaamse beleid doet alsof het probleem met de zorgverzekering is afgewend en alsof goede zorg voor hoogbejaarde mensen niet tot haar bevoegdheden behoort. Jammer genoeg zijn er niet alleen de grote financiële tekorten van vandaag. Er is ook de vergrijzing die als een orkaan op ons afkomt. Op basis van de demografische veroudering zal er bij ongewijzigd beleid en bij gelijke toename van de zorgbehoefte in 2010 in de Belgische rusthuizen nood zijn aan 28.165 extra woongelegenheden – één kwart meer dan het huidige aanbod (zie grafiek 8). Het is dus ronduit een schande dat dit probleem nog steeds niet staat waar het al lang had moeten staan: helemaal bovenaan op de politieke agenda.

‘In het buitenland is long term care jarenlang het voorwerp geweest van eindeloze maatschappelijke debatten, zegt Jozef Pacolet. ‘In de meeste ontwikkelde landen is het risico van de oude dag inmiddels een collectief verzekerd risico. Dit traject is in ons land nog niet voltooid. Het risico van de oude dag is nochtans duidelijk vergelijkbaar met andere grote risico’s in de gezondheidszorg en dient ook hier als dusdanig te worden verzekerd.’

Door Marleen Teugels

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content