De gruwelijke grappen van het lichaam: “Het land van de wangen” van Luuk Gruwez.

Schrijvers moeten serieus worden genomen. Dat geldt zeker voor Luuk Gruwez, dichter van tal van quasi-lichtvoetige verzen. Quasi, want in zijn “vreugdeloze, druilerige lamenten” van gedichten gaat het inderdaad nogal vaak over ziekte en dood en afscheid. Zijn schrijverij hanteert dit zware, romantische, elders algauw naar barok en decadentie neigende register in een lichte, ogenschijnlijk zelfs lichtzinnige toets. Om een taalkundige pirouette, een adjectief of een puntige formulering zit hij nooit verlegen. Alsof hij in de literatuur koketteert met de melancholie, alsof daarin kon worden gemorst met Grote Woorden zoals in een café meningen over de wereld worden geformuleerd, terwijl hij verder schouderophalend aan de werkelijkheid voorbij zou gaan. Schrijvers doen dat wel eens.

En ook Gruwez’ nieuwste prozaboek, “Het land van de wangen”, begint op het eerste gezicht luchtigjes, met herinneringen aan liefdes en verliefdheden van vroeger, aan de ongecompliceerde en dus dwaze want al te hoog gegrepen ambities die eigen zijn aan adolescenten. Gruwez kijkt erop terug met een mengeling van vertedering en zelfspot. De lichte nostalgische toon mag echter niet de aandacht afleiden van de context waarin die verhalen al van in de allereerste regels worden geplaatst. Daarin gaat het immers meteen over “de verdwijntrucs van het bestaan”, over de broosheid en de vergankelijkheid van de mens. En dat die daaraan absoluut niets kan doen: “[wij] hebben tijdens een paar bevoorrechte momenten gedacht meester van onze ochtenden te zijn, maar het staat vast dat wij over onze avonden nooit gezag zullen hebben.”

OOIT HADDEN ZIJ AMBITIES

De romantische clichés van vergankelijkheid, ziekte en dood krijgen in de eerste afdeling van “Het land van de wangen” echter al snel een akelig concrete vorm. Ze treffen mensen om Gruwez heen en ook hemzelf, in België worden dode kinderen gevonden, een grootvader sterft – het centrale personage van zijn boek “Het bal van opa Bing” (1994) -, zijn ouders sterven snel naeen en “veel te vroeg”, amper vijftigers. Dan doet hij een belofte: om de veertien dagen zal hij een weekend doorbrengen in Deerlijk, het dorp waar hij is opgegroeid, bij de ouders van zijn gestorven moeder, zijn geliefde oma Liesje “en haar man”. Op opa Knor met het buitenissige karakter is hij immers niet zo gesteld, maar hij neemt hem er maar bij, al zal hij in hem gaandeweg steeds meer trekken van zichzelf herkennen.

Over zijn Deerlijkse verblijf hield Gruwez een dagboek bij, dat de hoofdmoot vormt van “Het land van de wangen”. Het is een pijnlijk nauwkeurig verslag van zijn observatie van de aftakeling van twee mensen. Ook zij zijn ooit jong geweest, hebben ambities gehad, stonden ooit middenin het leven, maar aan het eind daarvan worden ze er stilaan weer helemaal uitgedrumd, verbannen naar een steeds kleiner wordend wereldje, dat wordt beheerst door dementie en incontinentie en die vele andere kwalijke grappen die het lichaam in zijn oude dag voor zijn bezitter in petto heeft.

Het is een manier van leven die alleen nog bestaat uit een zinloos wachten op de dood, wat van het bestaan ronduit een “hel” maakt. Dat geldt zeker voor Knor, die nog enig besef van de wereld heeft en dus ook van zijn steeds lamentabeler lot daarin. “Zij klagen dat de tijd in een zucht voorbij is gegaan, maar hun oude dag wil maar niet eindigen.” Een mens is er door zijn bewustzijn toe veroordeeld om in het nu te leven, maar bij oude mensen sijpelt ook nog eens hun, hoe klein ook, toch glorieuzer verleden uit het geheugen weg en is er geen toekomst meer waarvan enige glorie te verwachten is. Geregeld komt bij Gruwez de gedachte op dat het een goede zaak zou zijn mocht hij dat wachten op de dood even kunnen inkorten met een ogenschijnlijk misschien wreed, maar hoe dan ook liefdevol gebaar.

Dat is ook dit dagboek, een liefdevol gebaar, een poging om een bescheiden, al te bescheiden bestaan, zeker dat van oma Liesje, in een boek de glans te geven die het in het echte leven nooit gegund is geweest. Luuk Gruwez doet dat met alle, niet geringe literaire talent dat hem gegeven is. Doorheen “Het land van de wangen” vermeldt de dichter Gruwez, al dan niet terloops, een keer of drie hoe hij voor zijn geschriften literaire prijzen krijgt, de eerste al op zijn zeventiende. Maar wat hij in de literatuur betracht, is wat mensen als Liesje met veel minder pretentie in hun kleine levens willen bereiken en daar krijgen ze nooit een prijs voor, omdat inzet in het leven nooit wordt beloond.

DE GLANS VAN LITERATUUR

Zijn “Deerlijks dagboek” heeft Luuk Gruwez beperkt tot een opeenvolging van verslagen en notities over zijn weekends bij zijn grootouders. Daardoor zuiverde hij zoveel mogelijk weg wat de focus op Liesje en Knor zou kunnen verstoren. Het gevolg is dat nauwelijks te merken is dat dit dagboek vijf jaar overspant. De twee oudjes schuifelen maar een beetje rond in één, twee kamers, proberen iets te eten en te drinken, kuchen en snurken, gaan in bed liggen waarin slapen en dood al haast niet meer van elkaar te onderscheiden zijn of geven wat late commentaren bij een wereld die al lang niet meer de hunne is.

Doordat hij zijn steeds meer op elkaar gelijkende Deerlijkse dagen op elkaar laat volgen – hoewel het dus in feite veertiendaagse momentopnamen zijn -, dompelt ook de schrijver zichzelf meer en meer onder in die schijn van inertie. Hij helpt de oudjes door hun kleine besognes, past ze op zoals kinderen moeten worden opgepast, neemt notities op de plee, kijkt zonder veel interesse wat naar televisie. De ene dag lijkt een doorslagje van de andere, de gang van de seizoenen valt nauwelijks nog waar te nemen en wat er verder buiten het huis gebeurt, dringt al even zelden eens naar binnen. Daardoor lijkt de tijd, die meestal zichtbaar wordt als gevolg van een opeenvolging van gebeurtenissen, in de tekst tot stilstand te komen. Alleen de aftakeling zet zich almaar verder door, waardoor het gruwelijke sloopwerk van de oude dag ook voor de lezer des te tastbaarder wordt.

Vóór en na dit dagboek plaatste Gruwez in “Het land van de wangen” een paar herinneringen en reisverslagen. Daardoor wordt het dagboek veel meer dan zomaar een “realistisch” verslag. Het geeft geloofwaardigheid aan wat anders slechts romantische, abstracte en al snel hoogdravende clichés over onaangepastheid en zinloosheid zouden zijn. Gruwez paste ze in zijn eigen bestaan in en gaf de stervenden en de gestorvenen zodoende een context, een glans die de tijd hen heeft ontnomen. Zo zorgt de literatuur ook voor een eerbetoon, een restitutie waar het leven zelf te harteloos voor is. Het troost en sterkt de schrijver en zijn lezer. Wanneer hij bezuiden Kreta op zoek is naar een mythische plek om “thuis” te zijn, belt Gruwez nog eens naar Liesje en Knor en beseft des te beter dat hij die nooit zal vinden. Dat levert mededogen, solidariteit en bescheidenheid op: “het mag voor mij iets minder zijn”.

Luuk Gruwez, “Het land van de wangen”, De Arbeiderspers, Amsterdam, 277 blz., 799 fr.

Marc Reynebeau

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content