Sinds het uitbreken van de al-Aqsa-Intifada zijn er officieel veertien Palestijnen veroordeeld wegens collaboratie met Israël. Nog een twintigtal vermeende landverraders werden op straat omgebracht: het is zuiveringstijd in de Palestijnse Gebieden.

De klop op de deur kwam op zondagavond 17 december, zo rond een uur of zeven. Twee gemaskerde mannen vroegen naar Adnan Shahin, 39 jaar oud, getrouwd, vader van vier en zoon van een bekende collaborateur uit de eerste Intifada. Adnans moeder Jalila, staand in de deuropening, wilde weten met wie ze het genoegen had. Het tweetal antwoordde van de Palestijnse Veiligheidsdienst te zijn en beloofde haar zoon maar een half uur nodig te hebben.

Jalila vertrouwde de zaak niet, dus volgde ze Adnan en de gemaskerde mannen. Vijftig meter van het huis, op de al-Saffstraat in het Palestijnse Bethlehem, zag ze nog net hoe haar zoon door zijn begeleiders met een M16 in de nek geschoten werd. Toen werd het zwart voor de ogen van de ineenzijgende Jalila, die van het plaatselijke televisienieuws moest vernemen dat Adnan een collaborateur zou zijn geweest.

De Bethlehemse geruchtenmachine was genadeloos: Adnan Shahin zou de Israëlische veiligheidsdienst hebben geholpen bij de liquidatie van Fatahactivist en dorpsgenoot Yusuf abu Swayeh – naar verluidt verantwoordelijk voor een aantal beschietingen op Israëli’s – vijf dagen eerder. Jalila ontkent de aantijgingen ten stelligste. Haar zoon, zegt ze, was allesbehalve een verrader en gold juist als een loyaal lid van Yasser Arafats Fatahbeweging. Maar baten mocht het niet. De familie was gestigmatiseerd, de uitvaart werd geboycot, en het dorpskerkhof weigerde een collaborateur te begraven. Uiteindelijk vond Adnan Shahin zijn laatste rustplaats in de tuin van zijn vaders huis.

Alan Bani Odeh werd geëxecuteerd door een vuurpeloton op 13 januari om 11 uur ’s morgens in de Palestijnse stad Nablus. Hij zou Israël hebben geholpen bij de liquidatie van zijn neef Ibrahim Bani Odeh in november 2000, opgeblazen in zijn eigen auto, en was daarom vijf weken eerder ter dood veroordeeld tijdens een minder dan drie uur durend proces. Alan ontkende, terwijl Israëlische bronnen stellen dat Ibrahim om het leven kwam door een zogeheten ‘werkongeluk’; een eufemisme voor een bom die ontploft in de handen van zijn maker. Honderden Palestijnen woonden de executie bij, en een triomfantelijk ‘Allah is groot’ steeg op uit de menigte zodra de eerste kogels Alans lichaam doorregen.

En het stoffelijk overschot van Kassem Khalief werd 12 november vorig jaar gevonden nabij het A-Ram-checkpoint, tussen Jeruzalem en Ramallah. Hij zou de Israëlische geheime dienst hebben voorzien van informatie over Hussein Abayat, de Fatahleider die drie dagen eerder in zijn auto was geliquideerd door raketten afgeschoten vanuit twee Israëlische Apache-helikopters. Khalief was naar het lijkt afgestraft met een kogel door de borst en een kogel door het hoofd.

MYSTERIEUZE MOORDEN

Het is zuiveringstijd in de Palestijnse Gebieden. Krap een jaar na het begin van de al-Aqsa-Intifada, aldus een rapport van de gerenommeerde Jeruzalemse mensenrechtenorganisatie The Palestinian Human Rights Monitoring Group (PHRMG), zijn 14 Palestijnen veroordeeld wegens collaboratie. Twee van hen werden geëxecuteerd, de rest wacht op de doodstraf.

Gelijktijdig werden tenminste twintig anderen omgebracht in de straat bij wat ‘mysterieuze moorden’ is gaan heten; met kogelgaten doorzeefde lijken die gevonden worden in auto’s of bedden en gemaskerde mannen die met een geweer in de handen mensen uitnodigen voor een ommetje en een korte babbel. Zeker zes van de slachtoffers waren ouder dan vijftig. Het motief: hoogstwaarschijnlijk de verdenking van landverraad. De uitvoerders: volgens sommigen zelfs de eigen Palestijnse geheime dienst. Minstens een van de vermeende collaborateurs werd omgebracht door mannen in Palestijnse politie-uniformen. Een ander werd vermoord door zijn mede-gevangenen in het huis van bewaring van het autonome Nablus. Een 68-jarige man uit Beit Sahour kreeg naar verluidt niet alleen 11 kogels, maar zou daarna nog eens bewerkt zijn met hamerslagen.

Maar veel blijft schimmig en niets staat vast. Een heksenjacht, stelt het rapport van PHRMG, die steeds meer lijkt te dienen als uitlaatklep voor de diepgevoelde Palestijnse frustratie over de Israëlische bezetting en de wurgende wijze waarop de bevolking sinds het uitbreken van de tweede Intifada in de greep gehouden wordt. ‘Europa na de Duitse bezetting’, luidt aldus de vergelijking in het Jeruzalemse kantoor van PHRMG.

Het probleem van collaboratie is zeker niet nieuw in de Palestijnse gebieden. In de eerste dertig jaar sinds de Israëlische bezetting in 1967 zouden duizenden hebben samengewerkt met de Israëlische autoriteiten, al hangt een en ander af van de definitie van het woord en de geraadpleegde bronnen. Ten tijde van de eerste Intifada, begonnen in december 1987, mutileerden, martelden en vermoorden gemaskerde Palestijnse groeperingen – profiterend van het ontstane machtsvacuüm – ongeveer duizend vermeende landverraders. Slechts veertig tot vijfenveertig procent van hen onderhield daadwerkelijk contacten met de Israëli’s. Anderen werden het slachtoffer van een verdenking, een gerucht, een persoonlijke wrok of een vendetta.

Maar hoewel het Israëlische leger tot 1994 nog zelf in alle hoeken van de Bezette Gebieden aanwezig was, is het land sinds de komst van het Palestijnse zelfbestuur in 1994 steeds afhankelijker geworden van plaatselijke informanten in het zogeheten autonome gebied A. Het rekruteren geschiedt voornamelijk bij de kantoren waar Palestijnen zich tot moeten wenden voor uitreisvisa, documenten om in Israël te mogen werken of aldaar wonende familie te bezoeken en om gebruik te mogen maken van de Israëlische weg die van de Westoever leidt naar het vliegveld nabij Tel Aviv. Of op uitnodiging bij de Binnenlandse Veiligheidsdienst. Daar blijken de Israëlische behandelaars van de aanvragen vaak een intieme kennis te bezitten van alle aspecten van het leven van de indiener; namen van familieleden, geldproblemen, buitenechtelijke relaties. Wie wil reizen, werken, medische hulp in het buitenland nodig heeft of wil dat geheimen geheimen blijven, doet er verstandig aan even ‘voor het wel van de eigen gemeenschap’ te vertellen wat er eigenlijk precies zoal gaande is in de plaatselijke moskee, wie de stenen gooien en waar de leiders van de opstand zich ophouden.

Bescherming biedt Israël ook. Tijdens de eerste Intifada werden collaborateurs uitgerust met wapens, zodat ze zich konden verdedigen tegen eventuele represailles. Ook kunnen informanten aanspraak maken op herlocatie binnen de grenzen van Israël, met name in overwegend Arabische steden als Akko, Jafo en Jeruzalem; zelden tot vreugde van de plaatselijke bevolking.

DADEN VAN LANDVERRAAD

Sinds het aantreden van de Palestijnse Autoriteit (PA) in 1994 tot het uitbreken van de al-Aqsa-Intifada kwamen volgens de cijfers van PHRMG 23 Palestijnen om in de eigen gevangenissen, waarschijnlijk als gevolg van hardhandige verhoormethoden. Meer dan de helft, tenminste twaalf, zat vast op verdenking van collaboratie. Daarnaast werden in het voorjaar van 1997 vier Palestijnen vermoord die grond zouden hebben verkocht aan Israëli’s; ook een daad van landverraad. De mysterieuze moorden geschiedden nadat de Palestijnse minister van Justitie had verklaard op het verhandelen van land aan Israël de doodstraf te zetten, en de orders hiertoe zouden volgens het hoofd van de Jeruzalemse politie afkomstig zijn uit de hogere gelederen binnen de PA.

In deze periode, zegt PHRMG-onderzoekster Mireille Widmer, bestond er binnen de Palestijnse samenleving dan ook veel kritiek op de wijze waarop de PA het collaboratievraagstuk aanpakte. ‘Landverraad’ was een term die ruim werd geïnterpreteerd en toepasbaar bleek op alles wat het zelfbestuur niet aanstond: van het verhandelen en gebruiken van drugs (want verslaving verzwakt de Palestijnse geest en speelt daarom de vijand in de kaart) tot commentaar op de PA (want kritiek ondermijnt immers de eenheid van het Palestijnse volk). Afpersing geschiedde ook. Een onder het voorwendsel van collaboratie gearresteerde Palestijn kon ter plekke zijn blazoen zuiveren met het betalen van een lieve som geld. Meer dan eens hoorde Widmer in het veld hoe dorpsgenoten een vermeende landverrader in bescherming namen tegen de PA.

Niet langer. Sinds Israël in november 2000 begon met het liquideren van Intifada-leiders, houden argwaan en achterdocht de Palestijnen in de greep. In eerste instantie heerst de angst op de Israëlische eliminatielijst te staan. Maar de nauwkeurigheid van de Israëlische acties duidt erop dat men over heel nauwkeurige informatie beschikt betreffende het doen en laten van het doelwit – en die informatie, zo meent men, kan niet anders dan geleverd zijn door collaborateurs.

Volgens PHRMG bestond in het begin wel degelijk een verband tussen de liquidatie en de vergelding. Maar sindsdien lijkt de jacht op collaborateurs meer op een free for all; Israël kan niet makkelijk worden teruggepakt, dus koelt men de woede op zijn echte of vermeende handlangers.

‘Nog op de dag van een liquidatie zelf heeft de Palestijnse politie doorgaans al vier of vijf collaborateurs te pakken waarvan men weet dat ze schuldig zijn’, zegt Widmer. ‘Het komt vreemd op mij over dat daar een gedegen onderzoek aan ten grondslag liggen kan.’

Daarenboven biedt het huidige klimaat criminele elementen een uitstekend excuus voor het plegen van de perfecte misdaad. Afrekeningen met landverraders worden niet langer door de Palestijnse politie onderzocht, zodat een moord uit hoofde van een familievete, een burenruzie of een financieel dispuut snel kan worden weggemoffeld met het verspreiden van een collaboratiegerucht. De nabestaanden hebben het doorgaans te druk met het behoud van de familie-eer en het hiertoe in krantenadvertenties verbreken van de banden met de vermeende landverrader om de gepresenteerde versie echt te kunnen ontkennen.

En van de rechtsgang is PHRMG al evenmin onder de indruk. Een vermeende landverrader verschijnt voor het ‘Hof voor de Staatsveiligheid’: een militaire rechtbank die in 1995 met steun van de Verenigde Staten werd opgericht om Arafats politieke tegenstanders – en daarmee de tegenstanders van het vredesproces – te kunnen vervolgen. Advocaten zijn doorgaans weinig happig op het verdedigen van een collaborateur uit angst voor het stigma, zodat de meeste verdachten worden opgezadeld met een van hogerhand aangewezen pleitbezorger, of er geen hebben. In Gaza heeft de orde der juristen haar leden zelfs verboden op te komen voor landverraders.

De aangewezen advocaat heeft in de regel een militaire, geen juridische, achtergrond en krijgt doorgaans pas vijftien minuten van tevoren een deel van de stukken onder ogen. Belangrijkst bewijsmateriaal is de bekentenis van de verdachte, die onder zware fysieke druk aan hem onttrokken is. De hele rechtszaak neemt minder dan drie uur in beslag, en meestal slechts enkele minuten. En ook de rechter heeft geen juridische achtergrond, maar een militaire. ‘Een justitiële parodie’, stelt Widmer.

ROEP OM WRAAK

Ooit was het Hof voor de Staatsveiligheid een van de minst populaire rechtbanken in de Palestijnse Gebieden. De zittingen vonden vaak in de nachtelijke uren plaats, waarbij de aankondiging vooraf liefst tot na het proces werd uitgesteld. Maar met iedere (vermeende) Israëlische liquidatie klinkt de roep om wraak harder, en de zondebokken zijn zij die verdacht worden van collaboratie. Nu worden de hoorzittingen gehouden op klaarlichte dag onder massale belangstelling van de plaatselijke bevolking. Ieder doodvonnis wordt door de toegestroomde Palestijnen bovendien ontvangen met een euforisch gejuich.

De situatie heeft Arafat in een uitermate precaire positie geplaatst. De handtekening van de Palestijnse leider bekrachtigt een uitgesproken doodvonnis en zet de daadwerkelijke executieprocedure in werking. De bevolking wil hardere maatregelen zien, ook omdat men hoopt daarmee toekomstige landverraders af te kunnen schrikken. Maar de enige twee voltrekkingen van een dergelijk doodvonnis tegen vermeende collaborateurs (op 13 januari) werden scherp veroordeeld door de internationale gemeenschap, waarvan Arafat steun nodig heeft.

Bassam abu Sharif, een van Yasser Arafats adviseurs, suggereerde waarschijnlijk daarom tijdens een interview met de Britse krant The Independent dat de twintig mysterieuze moorden alle het werk zijn van de Palestijnse veiligheidsdienst. Hij sprak van een Israëlisch complot, waarbij de collaborateurs die door de komst van het Palestijnse zelfbestuur waren weggevlucht nu onder zware druk van hun bazen weer de Palestijnse Gebieden worden binnengeloodst om de werkzaamheden te hervatten. Gelukkig heeft de Palestijnse veiligheidsdienst dit plan tijdig doorgrond, zodat nu passende maatregelen genomen worden. En met het op straat ombrengen van de collaborateurs worden meteen de controversiële rechtzaken omzeild.

Samenzweringstheorieën doen het doorgaans goed in Arabische streken, maar geen van de mensenrechtenorganisaties beschikt over bewijzen die Abu Sharifs stelling staven. Ook Mireille Widmer is sceptisch. Het zou haar niets verbazen als sommige van de verantwoordelijken ook werkzaam zijn in de veiligheidsdiensten, maar over een directe betrokkenheid van deze diensten bij de mysterieuze moorden kan ze vooralsnog nog geen zinnig woord zeggen. Bewijzen zijn er niet.

Maar alle informatie en eventuele methoden van de eigen veiligheidsdiensten ten spijt, ziet de Palestijnse minister van Justitie Frey abu Medein het liefst dat alle collaborateurs zich vrijwillig bij de autoriteiten komen melden. Palestijnse bronnen, geciteerd door de Israëlische krant Ha’Aretz, menen dat er momenteel tot 20.000 collaborateurs actief zouden kunnen zijn.

In een interview met datzelfde dagblad na de voltrekking van de twee executies in januari stelde Abu Medein hen allen een eerlijk proces te willen geven.

De minister van Justitie verwierp de suggestie dat het toegepaste snelrecht in strijd zou zijn met een eerlijke procesgang. De twee ter dood veroordeelde collaborateurs, aldus Abu Medein, stonden kortstondig terecht vanwege de oorlogssituatie waarin de Palestijnen zich bevinden. ‘Dat betekent echter niet dat ze geen eerlijk proces kregen.’ Opmerkelijk genoeg is aan zijn oproep desondanks geen massaal gehoor gegeven.

Jetteke van Wijk

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content