Een beeldhouwer op zoek naar het sublieme, naar zuiverheid en het zonderlinge. Anish Kapoor laat een wereld van illusies zien die hij tegelijkertijd in vraag stelt en ontmaskert.

In een eeuwenoude bergketen in de noordoostelijke Indische staat Bihar, nabij het pelgrimsoord Gaya, werden meer dan vierduizend jaar geleden honderden grotten uitgegraven. Elk van die grotten is toegankelijk via een smalle doorgang die leidt naar een cirkelvormige holte waarvan de wanden gepolijst werden, glad als een spiegel. Er zijn geen ornamenten, geen tekeningen, geen inscripties in de grotten. De kamers zijn leeg, donker en stil. Deze grotten van Marabar met hun mysterieuze aantrekkingskracht, hun ondefinieerbare eindigheid en tijdloze aanwezigheid, zijn de spil waarrond de Britse schrijver E.M. Forster zijn roman “A Passage To India” opbouwde. De grotten, zo schrijft Forster, hebben ondanks hun eenvoud een uitstraling die maar moeilijk met woorden omschreven kan worden, ze laten geen bezoeker onverschillig.

Forster vertelt in “A Passage to India” het verhaal van een jonge Engelse vrouw die tijdens haar verblijf in India door de grotten bevangen raakt en zich door de oneindige leegte ervan laat hypnotiseren. Wat zich uit de eenvoudige, haast puberale verbeelding van de vrouw ontspint, is verre van fraai maar levert de roman wel dramatische hoogtepunten op. De gedachten waartoe de grotten haar veel oudere gezellin, de legendarische Mrs. Moore inspireren, gaan veel dieper. De beklemmende en overweldigende holtes confronteren haar met de eindigheid en de zinloosheid van het menselijke bestaan, met de trivialiteit van goedheid, deugd, schoonheid en poëzie, kortom met de nietigheid van elke cultuur, die in het licht van de oneindige grootsheid van het universum nergens toe lijkt te leiden. De natuur, de wereld wordt in Mrs. Moores ogen plots goddeloos en wreed, elke inspanning van de mens is tevergeefs. Deze zeer bevreemdende mengeling van wrede schoonheid, ongrijpbaarheid en gevaar waaraan de grotten van Marabar gestalte geven, is een sleutel tot het werk van de Britse kunstenaar van Indische origine, Anish Kapoor.

Anish Kapoor (Bombay, 1954) groeide op in Indië en werkt nu als beeldhouwer in Engeland. In 1974 organiseerde de Londense Serpentine Gallery zijn eerste belangrijke expositie. Ondertussen nam Kapoor deel aan de Biënnale van Venetië (1991) en de Documenta IX in Kassel (1992). Joseph Beuys, Donald Judd, Jackson Pollock en Marcel Duchamp waren zijn grote voorbeelden, maar uiteindelijk zijn het de visuele kracht en de filosofische draagwijdte van de Indische cultuur die Kapoor tot een uitzonderlijke kunstenaar maken.

EEN ZOEKTOCHT NAAR NERGENS

Kapoor gaat in elk van zijn beeldhouwwerken op zoek naar het sublieme, naar zuiverheid en het zonderlinge. Zijn beeldhouwwerken confronteren je met het onbekende en oneindige, ze brengen elke zekerheid omtrent het bestaan aan het wankelen. Kapoor gaat daarbij het sensationele of het spel nooit uit de weg. Integendeel, hij gaat ernaar op zoek, als beschouwt hij gevaar als een noodzakelijke voorwaarde voor het creëren van schoonheid. Mensen voelen zich op een bepaalde manier aangetrokken tot het onzekere, zo beweert Kapoor. In een dialoog met die onzekerheid fungeert het menselijk lichaam altijd als uitgangspunt, als zekerheid, als de wortel van waaruit hij de wereld aftast. Kapoor zet in zijn werken die lichamelijke zekerheid op een helling en haalt je letterlijk de aarde van onder de voeten. Het lichaam verliest daarbij elke oriëntatie. De blik ijlt, zonder horizon.

De beeldhouwer doet dit op een zeer fysieke manier, hij betrekt je hele lichaam bij zijn werken. Al is het maar door de wijze waarop je een positie, een ideaal aanknopingspunt zoekt met het werk. Je staat dan ook nooit echt stil voor een beeldhouwwerk van Kapoor. Je buigt, draait het lichaam en het hoofd om alle mogelijke invalshoeken af te lijnen en zo een ideaal contactpunt te zoeken. Even probeer je nog een zwakke plek te vinden in het werk, een tastpunt of een spoor van materie, maar al vlug blijkt dat die zoektocht nergens toe leidt. Je kan je alleen maar overgeven aan het werk en zijn oneindige dieptes, die naast het opwekken van een lichamelijke ongemakkelijkheid ook nog eens je geest in verwarring brengen.

In het Museum voor Hedendaagse Kunst in Bordeaux bracht Anish Kapoor een aantal van die werken aan. De zware architectuur van het oude gebouw is zeer overheersend, hij slaagt er echter in om met slechts enkele werken haar aanwezigheid volledig te neutraliseren. Een eerste blik op de ruimte geeft alleen een zicht op een gigantisch grote, vuurrode koepel prijs ( At the Edge of the World I, 1998). Verder is er schijnbaar alleen een grote leegte. De binnenwanden van die rode koepel zijn bedekt met een donker pigment. Het pigment oogt als fluweel en leidt het oog naar de zwarte kern van de koepel, waar je bij gebrek aan licht geen kleur meer kan onderscheiden. Wanneer je beweegt, lijkt die kern te verschuiven. De materialiteit van het werk lost daarbij snel op.

De uitwendige, zware vorm van de constructie verdwijnt uit je gedachten en je zoekt tevergeefs een eindpunt in de donkere duizelingwekkende immaterialiteit die je helemaal in zijn ban heeft. Kapoor heeft in dezelfde zaal nog vier andere werken aangebracht. Daar werkt hij dezelfde idee uit maar dan in de diepte. In de gebetonneerde vloer werden een trechter ( Suck, 1998), een oog ( Iris 1998), een draaikolk ( Descent into Limbo, 1998) en een graftombe ( Untitled, 1998) aangebracht. In de overige zalen van het museum wordt een indrukwekkende reeks oudere werken getoond, samen met een verzameling tekeningen van de kunstenaar. Het zijn een soort van kleurenstudies waarin de overgang van kleur naar diepte en leegte bestudeerd en concreet gemaakt wordt.

De confrontatie met de graftombe op het gelijkvloers is hoogst verwarrend. Eerst denk je dat op de grijze betonnen vloer een laagje pigment is aangebracht dat door de scherpe boorden en het subtiel kleurgebruik een afgrond simuleert. Maar helemaal zeker ben je daar niet van en eigenlijk wil je het liefst van al de strakke randen van het pigmentvlak verstrooien om zo je eigen zekerheid tecreëren. Als een gids vertelt dat de veronderstelde pigmentlaag voor je een put van meer dan twee meter diep is, deins je achteruit om even later snel terug te keren en de diepte van de put zelf te peilen. De diepte lijkt echter geen eindpunt, zelfs geen vorm en dus geen inhoud te hebben. De diepte is alleen donker en grenzeloos, als een nacht zonder maanlicht.

DE DOOD KOMT EN GAAT

Wat verderop bracht Kapoor een trechter aan. Hij is gemaakt uit glimmend, roestvrij staal en reflecteert de hele omgeving in zijn oppervlak. In een draaiende beweging wordt die omgeving de diepte ingezogen, inclusief je eigen reflectie. Kapoor werkt wel meer met spiegels, soms worden ze tegenover elkaar geplaatst, liefst in concave vorm.

Opmerkelijk is hoe twee concave spiegels nooit een oneindige herhaling van een beeld creëren, maar integendeel op sommige plaatsen helemaal geen beeld geven, niets, leegte. Dat is een zeer onwezenlijke, bevreemdende vaststelling. In “Orphée” beschrijft Jean Cocteau hoe spiegels deuren zijn waarlangs de dood komt en gaat. De concave spiegelvlakken en hun vreemde wisselwerking maken die mogelijke communicatie tussen het rijk der doden en de gemeenschap van de levenden zeer plausibel.

Kapoors geflirt met de leegte, de oneindigheid en het sublieme kan misschien doen vermoeden dat zijn werken religie als onderwerp opvoeren. Kapoor spreekt dit met klem tegen. “Ik ben een religieus man, maar mijn werken zijn niet religieus noch gaan ze over meditatie bij licht, duisternis of leegte.” Wat de kunstenaar dan wel fascineert, is de twijfel, de overgang van lichamelijke en spirituele zekerheid en gerustheid naar bevraging, angst en ongerustheid. De manier ook waarop een materiaal, een vorm of een kunstwerk die twijfel kan oproepen. “Een holte, een leegte kan in elk materiaal worden gecreëerd,” zo beweert Kapoor, “je moet er alleen ook toe komen om in die leegte ook een immaterieel aspect te onderlijnen. Het concrete moet met andere woorden iets immaterieels kunnen oproepen. Een kunstwerk kan dit, maar niet alleen een kunstwerk, elk ding bestaat pas echt in de wereld als er ook een ideële betekenis kan worden aan gegeven, en daarvoor heb je zowel een fysieke mogelijkheid als een geest nodig die het gegeven mythologisch, psychologisch en filosofisch bepaalt.”

Anish Kapoor is een beeldhouwer die erin slaagt om de recente ontwikkelingen in de moderne beeldhouwkunst, over het minimalisme en conceptualisme heen te assimileren en ze in zijn werk samen met de zeer ostentatief aanwezige oosterse denk- en beeldpatronen te laten versmelten. Maar Kapoor is evenzeer een schilder die met pigmenten illusies creëert en tegelijkertijd die illusies in vraag stelt en ontmaskert. De grens tussen beeldhouwkunst en schilderkunst wordt door Kapoor opgeheven, Kapoors sculpturen zijn gedematerialiseerd. Ontdaan van elke materialiteit stellen ze de illusie centraal. Maar ook de sterke frontaliteit die zijn beeldhouwwerken eigen is, leggen de link naar die schilderkunst. Net als bij een schilderij kan je ook Kapoors sculpturen maar vanuit één gezichtspunt benaderen, het werk zelf verplicht je ertoe dat ideale contactpunt te zoeken.

Zo spelen de beeldhouwwerken van Kapoor een gevaarlijk spel met het lichaam en de geest, met het zichtbare en het onzichtbare, het materiële en immateriële. Ze confronteren ons met zijnsvragen zonder ooit belerend te willen of te kunnen zijn.

Antwoorden op die vragen zijn er niet, er is alleen het besef dat er zoveel meer is dan die kleine mens met zijn gelimiteerde perceptie. De werken van Kapoor laten daarom geen bezoeker onverschillig.

Anish Kapoor, tot 7/2 in het capcMusée d’art contemporain de Bordeaux, 7 rue Ferrère. Alle dagen (behalve feestdagen) geopend van 11 tot 18 u., gesloten op maandag. Woensdag open tot 20 u.

Tel. 00 33 /5 56 00 81 50.

Els Roelandt

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content