Anderhalf jaar na de val van de Taliban laait het geweld in Afghanistan in alle hevigheid op. In 2004 zouden er verkiezingen moeten komen, maar van een heropbouw van het land is amper sprake.

Het zelfvertrouwen van de Amerikaanse minister van Defensie Donald Rumsfeld kon op 1 mei niet op. President George W. Bush, opperbevelhebber van het leger Tommy Franks en de Afghaanse interimpresident Hamid Karzai waren het volgens hem eens dat de tijd van grote gevechten in Afghanistan voorbij was en er een periode van stabiliteit en heropbouw aanbrak. ‘Het gros van het land is veilig’, beweerde Rumsfeld. Al gaf hij toe dat er in het grensgebied met Pakistan nog verzetshaarden van Al-Qaeda en de Taliban waren.

Waarom moest het einde van de oorlog zo officieel worden uitgeroepen? Volgens critici omdat de Verenigde Staten op die manier andere landen wilden overhalen om troepen en hulpverleners te sturen. Nogal wat regeringen hadden daar lang over geaarzeld, omdat ze Afghanistan nog steeds als één groot front beschouwden. Rumsfelds statement moest dat ‘excuus’ uit de weg ruimen.

In werkelijkheid is de situatie in Afghanistan minder rooskleurig. Hoewel de Amerikaanse belofte van een soort Marshallplan meteen na de oorlog voor hooggespannen verwachtingen zorgde, ligt het land anderhalf jaar later nog altijd in puin. Veel Afghanen zijn dan ook teleurgesteld in de Amerikanen en in de interimregering die door Washington wordt gesteund. Van die ontgoocheling maken allerlei groepen die de macht van de overheid willen ondermijnen dan ook handig gebruik.

In het oosten en het zuiden van het land neemt het geweld de jongste weken toe en dreigt het de heropbouw van het land te verlammen. In de grensstreek met Pakistan vallen de Taliban en hun medestanders geregeld Amerikaanse en Afghaanse eenheden aan. Ondertussen beleeft de opiumproductie hoogdagen en maakt de door rivaliserende krijgsheren georganiseerde misdaad het hele land onveilig.

Na een reeks aanslagen tegen niet-gouvernementele organisaties kondigden de Verenigde Naties eerder deze maand aan dat ze zich uit een groot deel van Zuid-Afghanistan zouden terugtrekken.

Vorige week nam de NAVO – voor het eerst sinds de oprichting van de organisatie in 1949 buiten Europa actief – het commando over de International Security Assistance Force (ISAF) over. Die internationale vredesmacht moet sinds eind 2001 met 5537 soldaten uit 31 landen het land helpen herstellen. België stelt 200 militairen ter beschikking, die tot begin volgend jaar vooral de veiligheid op de luchthaven van Kabul moeten verzekeren. De NAVO wil zo snel mogelijk een uitbreiding van het ISAF-mandaat dat totnogtoe alleen interventies in de hoofdstad Kabul toeliet. De organisatie wil vooral de zogenaamde Provincial Reconstruction Teams onder leiding van de VS, het Verenigd Koninkrijk en straks ook Nieuw-Zeeland ondersteunen . Die gemengde teams van militairen en burgers garanderen de veiligheid en beschermen de heropbouw in Gardez, Kunduz, Bamyan en Mazar-i-Sharif.

Een deus ex machina is de machtsoverdracht van ISAF in elk geval niet: twee dagen na de installatie van de NAVO laaide het geweld alweer op. In de zuidelijke provincie Helmand kwamen minstens vijftien mensen om bij een explosie, in Khost in het oosten vielen milities Afghaanse regeringstroepen aan en in Uruzgan kwam het tot botsingen tussen rivaliserende clans. De hamvraag is hoelang de VS hun 9000 manschappen nog ter plaatse willen houden nu de ‘harde oorlog’ officieel voorbij is, het Amerikaanse leger in Irak in een guerrillaoorlog verzeild is geraakt en de Amerikaanse bevolking steeds luider om terugtrekking roept.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content