Jan Braet
Jan Braet Jan Braet is redacteur cultuur bij Knack.

Prenten en boeken van Max Ernst, een universum van uitgestorven beelden, uitgestald in het Museum voor Schone Kunsten in Gent.

De intrede van de hartgrondige dadaïst en surrealist Max Ernst (1891-1976) in het rijk der Schone Kunsten was een historische onvermijdelijkheid die het revolutionaire potentieel van de moderne kunst relativeert, en haar intrinsieke kwaliteit ten goede komt. Waar anders dan in de rustige, licht verduisterde suites van het Gentse Museum voor Schone Kunsten zouden de subversieve prenten en boeken van de tot Amerikaans staatsburger genaturaliseerde Duitser zo vanzelfsprekend in al hun inhoudelijke en grafische rijkdom, hun esthetische charmes, tot hun recht kunnen komen?

Terwijl ooit het aspect van provocatie, oproer en pornografie de aandacht gevangen hield, buigt iedereen zich heden over de hoge vlucht van de fantasie, het bevreemdende huwelijk van tegenstrijdige partners en het technisch meesterschap in de collages, frottages, etsen en lithografieën. Max Ernst bracht ze, op eigen houtje of in samenwerking met gelijkgestemde dichters, onder in zeldzame boeken die tot de mooiste en meest gegeerde bibliografische kleinoden van de twintigste eeuw gerekend worden. Uit dit vaatje tapt de tentoonstelling Max Ernst. Het Grafisch werk in Gent, want ze omvat een vrij volledig overzicht van het prenten- en boekenmateriaal. Het getoonde is de integrale collectie van het Duitse museum Würth in Künzelsau.

Hoe licht valt een Museum voor Schone Kunsten – dit schrijn voor de aanbidding van artistieke glansprestaties waar het stof van de geschiedenis over gedwarreld is – ten prooi aan de melancholie, zeker als het op een steenworp van een bijwijlen overkokende tempel van de actuele kunst (SMAK) staat. Toen conservator Robert Hoozee in de winter van 2000 de zere plek liet thematiseren in een tentoonstelling Het oorkussen van de melancholie, bleek de al te letterlijke invulling van het onderwerp het kunstgevoel te vernauwen in plaats van het te inspireren.

Een proeve van vruchtbare melancholie nu, is de expositie van het grafische oeuvre van Max Ernst. Het vermogen om er het publiek mee te choqueren is verdwenen, door het verstrijken van de tijd en van de moderniteit waarop het werk kritiek leverde, terwijl het er ook aan schatplichtig was. Het stekelige is vergaan tot de betoverende nostalgie van een uitgestorven beelduniversum. Daarin was alles artificieel, gemanipuleerd, ontleend aan materiaal uit de overvloedige beeldproductie van zijn tijd en van de negentiende eeuw. Niettemin wordt de volmaakte illusie gewekt dat het om een ‘echte’ wereld gaat. Tenminste, voor zover we de wereld die we in een droom – een nachtmerrie wellicht – hebben gezien, gedurende een beperkte tijd met de echte kunnen verwarren.

PRIKKELENDE DUBBELZINNIGHEID

Een begrijpelijke verwarring, voor wie zoals dokter Sigmund Freud tot de vaststelling kwam dat de stof van onze dromen wordt bepaald door de gewaarwordingen, angsten en verlangens die we bij volle bewustzijn naar de achtergrond hebben verdrongen. In een tijd waarin de mogelijkheden om computergewijs beelden te manipuleren gewoonweg onuitputtelijk zijn, is het contact met virtual reality zo goed als alledaags, en de vluchtigheid van het virtuele beeld aanzienlijk. In dat licht bekeken geven de met fijne ambachtelijkheid tot stand gekomen collages van Max Ernst een aandoenlijke indruk, hoewel het hier evengoed om een met onzichtbare hand ‘gemonteerde’ realiteit gaat.

En terwijl het doorsnee virtuele beeld in een mum vervliegt, wint een collage van Ernst aan gewicht door de intense psychologische gelaagdheid of prikkelende dubbelzinnigheid. Vaak heeft dat ook te maken met de grote inbreng van de begeleidende tekst – onderschrift, romanregel, titel of gedicht. Een willekeurig gekozen voorbeeld uit de collageroman Rêve d’une fille qui voulut rentrer au Carmel (1930) maakt dat meteen duidelijk. Een man en een meisje, gekleed in een soort bruiloftstenue, omhelzen elkaar innig. Aan de verdraaide reuzenhand van de man ontsnapt een reuzenglas met een soeplepel in. De begeleidende tekst luidt: ‘Uw kus komt me volwassen voor, mijn kind. Afkomstig van God, zal hij ver geraken. Komaan, dochter, kom naar voren en…’

Wat, afzonderlijk genomen, klinkklare ongerijmdheid is, krijgt in de perfecte versmelting – de kus! – een gewicht dat normaal voorbehouden is aan zaken van een grotere geloofwaardigheid.

‘Mijn omzwervingen, mijn rusteloosheid, mijn ongeduld, mijn twijfels, mijn overtuigingen, mijn hallucinaties, mijn liefdes, mijn woede-uitbarstingen, mijn revoltes, mijn weigering om mij aan welke discipline dan ook te onderwerpen… hebben geen klimaat gecreëerd voor een sereen en blijmoedig werk. Mijn werk is als mijn gedrag – niet harmonisch in de zin van de klassieke componisten, zelfs niet in de zin van de klassieke revolutionairen. Subversief, ongelijk en tegenstrijdig, is het onaanvaardbaar voor de specialisten van de kunst, de cultuur, zeden, logica en moraal.’ Zo luidde een cruciale ontboezeming van de oude Max Ernst in Die Nacktheit der Frau ist weiser als die Lehre des Philosophen (1970, Keulen, Spiegelschrift 4).

Merkwaardig genoeg speelt in de collages zelf de fundamentele onrust die uit zijn uitspraak blijkt, slechts als een continue bastoon mee. De boventoon verraadt veeleer een aangenomen gelijkmoedigheid, of noem het gespeelde onverschilligheid, waarmee de mens zelfs zijn hevigste passies – moordlust, seksuele drang – in een air van nonchalance botviert. Ernst verheft de stem niet, geen sentimenten zetten hem tot koortsachtige expressie aan. Zijn even herkenbare als onbegrijpelijke universum, samengesteld uit verknipte beeldoverschotjes uit vergeelde bladen en verdorde boeken, verkeert in een diepe staat van vervreemding, waar geen enkel spoor van het bestaan van een ‘menselijke ziel’ te bekennen valt.

Haast even opvallend is de afwezigheid van een persoonlijke hand. Dat komt ook tot uiting in de potloodfrottages, zoals ze in Histoire naturelle (1926) onder de vorm van lichtdrukken gepubliceerd werden. De frottage (of doorwrijving) is een techniek die Ernst in 1925 zelf uitvond. Hij legde het tekenpapier op een oppervlak met enig reliëf – hout- of bladnerven – en wreef er met een zacht potlood over om de textuur op zijn blad over te brengen. Deze ‘natuurlijke’ elementen vormen de basis voor de evocatie van een wat onherbergzame wereld. Volgens Ernst-kenner Werner Spies kondigt zich hier ‘een pessimistische visie aan over geschiedenis en beschaving, een visie die zijn hoogtepunt zou vinden in de versteende wouden, in de voorstellingen van vliegtuigen die neerstorten en van door de natuur overwoekerde steden.’

Vijftig jaar later nog kwam de frottagetechniek, in combinatie met de lithografie, hem van pas voor een van z’n meesterwerken, Lewis Carrolls Wunderhorn (1970), een hommage aan de speelse logische systemen van de wiskundeprofessor in Oxford, goochelaar met zin en onzin van het soort waarmee Ernst zich moeiteloos identificeerde. Een zo mogelijk nog sterker gevoel van herkenning had hij, toen hij zich verdiepte in leven en werken van Ernst Leberecht Wilhelm Tempel. Deze negentiende-eeuwse astronoom ontdekte een sterrenhoop, maar dat werd door zijn Venetiaanse collega’s niet aanvaard omdat hij geen diploma bezat. Als een paria toerde hij door Europa, op zoek naar een observatorium, en stierf in armoedige omstandigheden. Zijn onfortuinlijke odyssee inspireerde Max Ernst tot zijn Maximiliana (1964), 120 bladzijden wonderlijk dooreengehaspelde beelden, letters, woorden en zinnen in een fascinerend geheimschrift van eigen makelij. Met deze queeste naar schier onnaspeurbare melkwegen in de kosmos, realiseerde Max Ernst wellicht zijn grootste droom, en alleszins een van de mooiste kunstboeken van de twintigste eeuw.

Jan Braet

Tot 17.11 in het MSK Gent, Citadelpark, Gent. Open: Di-Zo, 10-18 u.

Het botvieren van de hevigste passies gebeurt in een air van nonchalance.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content