Veel atleten nemen deel aan de Olympische Spelen. Slechts enkele van hen behalen een medaille. Sommige verwerven eeuwige faam. Andere niet, hoewel ze dat wél verdienen.

Wat is de waarde van olympische roem? Er zijn atleten die er een arm of een been voor zouden geven en er met plezier hun hele carrière voor zouden inruilen. Er zijn er andere, wie het gewoon niet interesseert – voor wie het tennis bijvoorbeeld geen echte olympische sport is.

In de hele geschiedenis van de moderne Olympische Spelen werden zo’n 4500 olympische titels uitgereikt. Ongeveer toch, want exacte cijfers zijn er niet. Daarvoor verliepen de Spelen vooral in de beginjaren van de olympische beweging te chaotisch. In Parijs bijvoorbeeld, in 1900, had ongeveer de helft van de naar schatting 1000 deelnemers geen flauw idee dat ze eigenlijk deelnamen aan de Olympische Spelen. Sommige winnaars stierven meer dan een halve eeuw na datum, zonder ooit te weten dat ze olympische geschiedenis hadden geschreven.

Aan de basis van die onwetendheid lagen de meestal schabouwelijk slecht georganiseerde wedstrijden, verspreid over een periode van meer dan vijf maanden, in de schaduw van de wereldtentoonstelling. Zo gingen de zwemwedstrijden door in een zijtak van de sterk vervuilde Seine, met een bocht halverwege het traject en een stroming die bij momenten zo sterk was dat de winnaar op de 200 meter vrije slag maar liefst dertien seconden onder het wereldrecord eindigde. De loopwedstrijden werden niet op een sintelbaan gehouden, maar op een ovalen grasbaan van 500 meter in het Bois de Boulogne, vol hobbels en kale plekken. De deelnemers aan het verspringen moesten hun eigen springbak uitgraven. En de prestaties van de atleten werden beïnvloed door de stank van de plaatselijke landbouwbedrijven.

De marathonlopers liepen door een labyrint van straatjes in de grauwe achterbuurten van Parijs. De wedstrijd werd dan ook gewonnen door een loopjongen van een plaatselijke bakker, Michel Theato. Die kende het parcours en de buurt met haar talrijke binnenwegen immers als zijn broekzak. Theato dacht jarenlang dat hij aan een van de ‘algemene wedstrijden van lichamelijke oefeningen en sportoefeningen van de universele tentoonstelling van Parijs’ had deelgenomen. Pas kort voor de Eerste Wereldoorlog vernam hij dat hij twaalf jaar eerder een olympische titel had veroverd.

Tot overmaat van ramp zorgde onenigheid binnen de Franse sportfederaties voor een schrijnend tekort aan ervaren officiële afgevaardigden, wat leidde tot ontelbare discussies en omstreden beslissingen. Jaren later heerste er nog steeds grote verwarring over namen en nationaliteiten van een heleboel medaillewinnaars.

Olympische veelvraten

4497 olympische titels over meer dan 100 jaar gespreid. Het blijft een relatief klein aantal. Niet eens voldoende om een halve tribune van het Koning Boudewijnstadion te vullen. De winnaars van al dat goud vormen dan ook een selecte club met heel veel Amerikanen (zo’n 20 procent), een pak Sovjet-Russen en Duitsers, veel Engelsen, Fransen en Italianen. Maar tot nu toe geen enkele Chileen, geen IJslander, geen Israëliër.

Een groep dus met een uitzonderlijk groot exclusiviteitsgehalte. En toch is er geen kat die zelfs maar een tiende van de ledenlijst uit het hoofd kan opzeggen. Tenzij dan Ivan Sonck. Maar dat is weer een ander verhaal.

Zegt de naam Larissa Semyonova Latynina u nog wat? In cijfers uitgedrukt, is zij ongetwijfeld de allergrootste ‘olympiër’ van de moderne geschiedenis. Tijdens haar twaalfjarige carrière stond ze maar liefst 18 keer op het olympische podium. Negen keer op het hoogste trapje. Negen gouden olympische medailles!

En dan hebben we het niet eens over de schimmige oertijd van de Spelen, maar de toch al beschaafde periode tussen 1956 en 1964. Latynina kwam uit een klein dorpje in Oekraïne en werd in de met ijzeren hand geleide, wereldberoemde, Russische turnacademie omgeschoold van ballerina tot een van de meest gracieuze en veelzijdige gymnasten ooit. Zo slaagde ze er als enige turnster in om voor elk onderdeel van het olympische gymnastiekprogramma een medaille te veroveren. Een huzarenstukje dat ze overigens twee keer presteerde: in Rome in 1960 en vier jaar later in Tokio. Met haar amper 40 kilogram verzamelde Latynina op Olympische Spelen, wereldkampioenschappen en Europese kampioenschappen 46 medailles. Zesenveertig!

En tussendoor kreeg ze ook nog eens twee kinderen. Maar wie stond er een paar jaar geleden als enige turnster op diverse lijstjes van atleten van de eeuw vermeld? Nadia Comaneci! Haalde in haar olympische carrière maar de helft van het aantal medailles van Latynina, veroverde niet eens een plaats in de toptien van het turnen, maar stond wel – dankzij haar historische (want eerste) 10 of perfecte score – in Montreal in 1976 op de covers van Time en Newsweek. Ze liep in 1989 trouwens over van Roemenië naar de Verenigde Staten. Zoiets wil wel eens helpen bij de mythevorming.

Maar is Latynina een beetje vergeten door het grote publiek, dan zit de recordverzamelaar van olympische titels al helemaal in de anonimiteit. Al moet wel gezegd worden dat hij zijn prestaties leverde in de beginperiode van de Spelen, tussen 1900 en 1908. En dat hij twee van zijn tien gouden medailles behaalde op de zogenaamde tussenspelen van 1906 in Athene. Spelen die wel erkend zijn door het IOC (het Internationaal Olympisch Comité), maar niet door iedereen als officiële Spelen worden beschouwd. Hoe dan ook, wat Raymond Clarence Ewry – Ray voor de vrienden – presteerde, blijft uniek.

Ewry leed in zijn jeugd aan polio en kreeg al snel te horen dat hij nooit een normaal leven zou kunnen leiden. Gekluisterd aan zijn rolstoel oefende hij als een gek zijn beenspieren, en door onmenselijke inspanningen kwam hij zijn handicap te boven. Hij schopte het tot basisspeler van het American Football-team van de universiteit en zelfs tot aanvoerder van de plaatselijke atletiekvereniging.

Uniek aan Ewry is, behalve dat record van tien keer goud, zijn ongeëvenaarde erelijst. Alle olympische nummers waaraan hij deelnam, won hij ook. In het hinkstapspringen uit stand is hij de enige – en in feite dus ook nog altijd de regerende – olympische kampioen. De discipline stond ook maar twee keer op het programma van de Spelen en werd afgevoerd in 1904. Ook in de twee andere – eveneens snel afgevoerde – disciplines uit stand, het hoogspringen en het verspringen, was Ewry – bijgenaamd ‘de rubberen man of de menselijke kikker’ – zo goed als onklopbaar.

Maar Ewry had dus wel het geluk dat hij kon deelnemen aan de enige tussenspelen in de geschiedenis. En geluk is nu eenmaal onontbeerlijk in de jacht op olympische records. Je zult maar de pech hebben dat net die sport waarin je uitblinkt, tijdelijk of permanent uit het olympisch programma verdwijnt, zoals het tennis (van 1924 tot 1988) of het polo (in 1936).

Nog zo’n – voor recordjagers – onnatuurlijke hindernis vormden de boycots van 1976 (24 Afrikaanse landen en Taiwan), van 1980 (Amerika en 62 andere landen) en van 1984 (de Sovjet-Unie en haar bondgenoten). Een van de grootste slachtoffers van die politiek geïnspireerde afzeggingen was de Oost-Duitse Birgit Fischer(-Schmidt). Die veroverde tussen 1980 en 2000 zeven gouden medailles in het kanovaren, een unicum trouwens, die volle 20 jaar tussen de eerste en laatste. Maar eigenlijk hadden het er tien moeten zijn. Want tussen 1981 en 1987 was Schmidt in de drie nummers van de korte sprint absoluut onklopbaar. Met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid had ze dus nog eens drie keer goud veroverd in Los Angeles in 1984. Maar door de boycot van de Oostbloklanden bleef ze in LA noodgedwongen aan de kant. Met dertien medailles (ze pakte ook drie keer zilver) behoort Schmidt wel tot de allergrootste olympiërs.

Even ergerlijk voor een sporter met ambitie is de afgelasting van de Spelen door een of andere wereldoorlog. Je zult maar het hoogtepunt in je sportieve carrière hebben beleefd in 1916, of ergens tussen 1936 en 1948. En toch. De legendarische schermer Aladar Gerevich bijvoorbeeld, behaalde als lid van het al even legendarische Hongaarse team van sabelschermers maar liefst zes olympische titels op rij. Een reeks die begon in Los Angeles in 1932 en eindigde in Rome in 1960. Het is niet vergezocht om te veronderstellen dat Gerevich ook in Helsinki (in 1940) en in Londen (in 1944) goud zou hebben gehaald, en zo een nooit meer te evenaren record van acht opeenvolgende gouden medailles zou hebben neergezet. Overigens haalde Gerevich in 1960 maar net het team, omdat hij op zijn 50e te oud werd geacht om nog mee te kunnen. Gekrenkt in zijn eer, daagde hij alle teamgenoten uit tot een rechtstreeks duel en versloeg ze één voor één. In Rome zelf miste hij op een haar na de finale en dus ook een mogelijke (tweede) individuele titel.

En toch wordt diezelfde Gerevich pas als de nummer twee in het schermen gerangschikt. De eer van absolute nummer één komt de Italiaan Nedo Nadi toe. Met vijf gouden medailles, verdeeld over de drie verschillende disciplines van het schermen (de sabel, de degen en het floret) leverde Nadi in 1920 een van de allergrootste Olympische prestaties. Vader Beppe, zelf ook een beroemde schermmeester, zal wel bijzonder trots zijn geweest, want ook Nedo’s jongere broer Aldo won in Antwerpen drie keer goud en een keer zilver.

Maar hoe uitzonderlijk ook: vijf gouden medailles in één enkele olympiade zijn er nog altijd twee minder dan de fenomenale houder van het absolute record: de Amerikaan Mark Spitz. Zijn overheersing in het zwemmen op de Spelen van 1972 is onvergetelijk. Spitz was in de eerste plaats een man van de korte afstand, de 100 en 200 meter. Maar hij haalde ook drie wereldrecords op de 400 meter, en strandde in 1966 op vier tienden van het wereldrecord op de 1500 meter. Eigenlijk had Spitz vier jaar eerder al moeten schitteren: zijn relatieve mislukking op de Spelen in Mexico, waar hij ‘maar’ twee keer goud won als lid van de aflossingsploeg, leverde hem dan ook bijna net zoveel (negatieve) aandacht op als de zeven titels die hij in München behaalde.

In Montreal had Spitz ook het record van Ray Ewry kunnen verpulveren, maar omdat hij geld had verdiend met posters van hemzelf en zijn elf medailles, werd hij door het IOC als een professional beschouwd en mocht hij niet meer deelnemen aan de Spelen. Toen het onderscheid tussen profs en amateurs werd opgegeven, probeerde hij zich in 1988, op achtendertigjarige leeftijd nog te kwalificeren voor Seoul, maar zonder resultaat.

Taaie rakkers

In de officiële registers van de Olympische Spelen staan alles bij elkaar ongeveer 100.000 inschrijvingen vermeld. Het werkelijke aantal sporters dat ooit aan de Spelen heeft deelgenomen, ligt beduidend lager, aangezien heel wat atleten aan meer dan één editie hebben meegedaan. De excentrieke Zweed Oscar Gomer Swahn mag zichzelf tot fanatiekste deelnemers rekenen. Swahn was ten tijde van de allereerste Spelen al 48, maar zat op dat moment thuis in Tanum in z’n luie zetel. Pas 12 jaar later zou hij op de Spelen aan een merkwaardige zegetocht beginnen, aan de zijde van zijn 32 jaar jongere zoon Alfred. Samen behaalden ze 4 titels in het kleiduifschieten, in de discipline lopend hert.

Vader Swahn werd op zijn 64ste in eigen land de alleroudste olympische kampioen ooit. Acht jaar later vestigde hij nog eens twee records: dat van de oudste deelnemer aller tijden en dat van de oudste (zilveren) medaillewinnaar. Swahn had op dat moment de gezegende leeftijd van 72 jaar en 280 dagen bereikt. En het dreigde helemáál te gek te worden toen de hoogbejaarde Swahn zich in 1924 nog een laatste keer kwalificeerde voor het Zweedse team. Maar uiteindelijk raakte hij wegens ziekte niet tot in Parijs.

De olympische atleet met de langste staat van dienst is de Deen Paul Bert Elvstrom. Die was twintig toen zijn olympische zeilcarrière in 1948 van de grond kwam. Als trotse bezitter van vier gouden medailles haakte hij pas af in 1988. Van de 11 olympiades in die periode miste Elvstrom er slechts 3: die van 1964, 1976 en 1980. Elvstrom werd in Denemarken uitgeroepen tot sportman van de eeuw.

‘Iedereen die mij ooit nog in een boot signaleert, mag me neerschieten.’ Dat zijn de woorden van de Engelsman Steven Redgrave in 1996 na zijn vierde opeenvolgende gouden medaille in een van de zwaarste olympische disciplines: het roeien. Redgrave wilde echter meer: de olympische ringen in goud veroveren. In Sydney roeide hij zichzelf de geschiedenis in, met een vijfde gouden medaille op rij.

De marathon

Van alle disciplines op de Spelen heeft de marathon ongetwijfeld het grootste aantal dramatische verhalen opgeleverd. Het begon al in de bakoven van Saint-Louis in 1904. De Amerikaan Fred Lorz bereikte, zo fris als een hoentje, als eerste de finish. Maar Lorz had vals gespeeld. Nadat hij was uitgevallen wegens krampen, had hij een groot gedeelte van het traject afgelegd als lifter in een auto. Toen die het op ongeveer zes kilometer van de aankomst begaf, besloot Lorz alsnog het stadion binnen te lopen om daar begroet te worden door de uitzinnige menigte. Het bedrog werd al snel ontdekt.

Toen enige tijd na Lorz de echte winnaar, Thomas Hicks het stadion binnenstrompelde, werd pas duidelijk hoe zwaar de marathon was geweest. Hicks was zo uitgeput dat hij net voorbij de aankomst bewusteloos viel. Blijkbaar had de Amerikaan op tien kilometer van de aankomst gesmeekt te mogen gaan liggen, maar (nog) niet gehinderd door enige dopingbeperkingen gaven zijn begeleiders hem twee dosissen strychnine-sulfaat gemengd met eiwit en een behoorlijke slok brandy. In de laatste meters moesten twee trainers Hicks ondersteunen, in feite werd hij gewoon over de aankomstlijn gedragen, met de voeten doelloos trappend in de lucht. Meer dood dan levend werd hij minutenlang door dokters bewerkt, en toen hij het stadion uiteindelijk kon verlaten, viel hij in slaap op een bagagewagentje.

Mogelijk nog dramatischer zijn de belevenissen, tijdens diezelfde marathon van Saint Louis, van de Cubaanse postbode Felix Carvajal. Carvajal had over de Spelen gelezen en zich voorgenomen deel te nemen aan de marathon. Maar omdat hij niet genoeg geld had om naar Amerika te reizen, diende hij ontslag in en begaf hij zich op het onzekere pad van de geldinzameling.

Een van Caravajals favoriete bezigheden was rondjes lopen op het centrale marktplein in Havana, waarna hij op een zeepkist sprong en toeschouwers om een bijdrage smeekte. Uiteindelijk slaagde hij erin voldoende geld bijeen te krijgen. Op weg naar de Spelen verloor hij alles wat hem nog restte echter in een gokspel in de buurt van New Orleans. Al liftend trok hij verder en toen hij na een moeizame tocht net op tijd in Saint Louis arriveerde, bleek hij niet over de nodige uitrusting te beschikken. De race-officials moesten de start van de marathon met een paar minuten uitstellen opdat Felix de kans kreeg de mouwen van zijn hemd en zijn broekspijpen af te knippen. Aan z’n voeten droeg hij doordeweekse schoenen.

Caravajal bleek een sterke conditie te hebben. Tijdens de wedstrijd babbelde hij voortdurend met toeschouwers langs de weg. Een gedeelte van het parcours legde hij zelfs al pratend én achteruitlopend af. De Cubaanse postbode vergooide echter al zijn kansen op de overwinning toen hij honger kreeg. Eerst at hij een paar perziken die hij had gestolen van een race-official, daarna maakte hij een omweg langs een boomgaard, waar hij een paar groene appels verorberde. Die bezorgden hem echter maagkrampen waardoor hij de strijd een tijdlang diende te staken. Uiteindelijk begon hij toch weer te lopen. Hij eindigde vierde. Zonder buikpijn had hij de marathon wellicht gewonnen. Een andere deelnemer, de Zulu Lentauw had volgens sommige waarnemers ook een stuk hoger kunnen finishen dan op de 9e plaats. Had hij niet een kilometer of twee van het parcours afgeweken, achtervolgd door een grote, agressieve hond!

Een andere beruchte marathon is die van Londen in 1908. Door een gril van prinses Mary werd daar de basis gelegd voor de overigens volstrekt willekeurige definitieve afstand van de marathon. Die bedroeg oorspronkelijk 25 mijl, maar door een voorstel om bij Windsor Castle te vertrekken, werd daar zonder veel omhaal 26 mijl van gemaakt. Uiteindelijk kwam daar nog eens 385 yards bij, om de lopers te kunnen laten starten van op een plek vlak voor de ramen van de kinderverblijven op het kasteel.

De race zelf werd gelopen in bijzonder heet en vochtig weer. De kleine Italiaan Dorando Pietri bereikte het stadion als eerste, maar in een toestand van volledige uitputting.

Het duurde een hele tijd vooraleer hij doorhad dat hij de verkeerde kant uit ging en al zwijmelend van richting veranderde. In de laatste 200 meter kwam hij maar liefst vijf keer ten val, tot een paar bezorgde officials het niet langer konden aanzien en Pietri over de finish hielpen. Dat hadden ze beter niet gedaan, want precies omwille van die ongevraagde hulp werd de Italiaan na een klacht van de Amerikanen gediskwalificeerd. Als troostprijs kreeg hij later een speciale zilveren beker uit de handen van koningin Alexandra.

De Japanner die verdween

Een van de merkwaardigste verhalen uit de marathongeschiedenis is dat van de mysterieuze verdwijning van de Japanner Siso Kanakuri in 1912 in Stockholm.

Toen de marathon daar gelopen was, werd uitgezocht waar de 34 opgevers in de extreme hitte waren gebleven. Iedereen werd teruggevonden, behalve één atleet: Kanakuri. Uiteindelijk werd zelfs de politie ingeschakeld, maar zonder resultaat. In de loop der jaren doken her en der verhalen op van mensen die Kanakuri hadden gezien. Sommigen zeiden dat hij gezien was in het gezelschap van twee Zweedse meisjes en dat hij geen zin had gehad om terug te keren naar Japan. Volgens anderen werd hij regelmatig gesignaleerd in de straten van Rotebro, wanhopig op zoek naar het olympisch stadion. In 1962, bij de 50e verjaardag van de wedstrijd, stuurde een Zweedse krant een journalist naar Japan om het raadsel op te lossen. Dat lukte zonder al te veel moeite. Kanakuri bleek gewoon les te geven in aardrijkskunde in een school in Tamana.

Aan de verslaggever legde hij uit dat hij halfweg de race was overmand door de gruwelijke hitte en de tuin van een Zweedse familie was binnengestrompeld. De verbaasde Zweden hadden hem frambozensap aangeboden en hem naar bed gebracht voor een flink dutje. Toen hij ontwaakte, had de familie hem kleren gegeven en hem op de trein naar Stockholm gezet. Kanakuri had zich door zijn opgave zo ongemakkelijk gevoeld dat hij stilletjes het land had verlaten en per boot weer naar Japan was gereisd. Uiteraard had hij er geen flauw idee van dat hij in Zweden al 50 jaar lang bekend stond als ‘de Japanner die verdween’, en zo een Zweedse legende was geworden. In 1967 – hij was toen 76 – werd Kanakuri naar Stockholm gevlogen om de opening van een warenhuis in Rotebro bij te wonen. Van daar ging het naar het olympisch stadion, waar hij – tot grote vreugde van het massaal aanwezige Zweedse publiek eindelijk over de aankomstlijn liep, precies 55 jaar na de start van zijn marathon.

Volgende week: deel 2

Door Rudy Lanssens

De marathonlopers liepen door een labyrint van straatjes in de grauwe achterbuurten van Parijs.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content