Ilja Leonard Pfeijffer – Harde feiten

Wat is een roman? Ilja Leonard Pfeijffer laat in Harde feiten zien dat elk verhaal een roman kan zijn. De lengte van een roman is evenmin vereist.

Ilja Leonard Pfeijffer – Harde feiten

Uitgeverij: De Arbeiderspers

Aantal pagina’s: 172

Prijs: 17,95 euro

ISBN: 978-90-295-7145-6

Hoe noem je proza-teksten van een paar honderd woorden lang? Korte verhalen? Miniaturen? Schetsen? Herman Franke noemde een bundel in dit genre Notulen (2004). Hij was niet meer dan de waarnemer die bondige aantekeningen maakte van alledaagse gebeurtenissen om zich heen.

De kort geleden gelanceerde website Pulpfictie.be – ‘nieuwe literatuur voor schrijvende en lezende jongeren’ – die teksten van meer dan vijfhonderd woorden XL noemt, publiceert quicklit. Alsof het publiek weggooiliteratuur krijgt voorgeschoteld. Hap, slik, weg.

Ilja Leonard Pfeijffer koos even provocatief als ironisch voor de term ‘roman’. Al zijn de honderd stukken in Harde feiten nooit langer dan twee pagina’s, ze bevatten – zo houdt de auteur ons voor – alles wat een roman geslaagd maakt. Diepgang. Een doortimmerde, gelaagde en meeslepende plot. Stilistische brille. Vernieuwend. Grappig. Een antwoord op de eeuwig prangende vraag naar de betekenis van het leven.

En omdat het onmogelijk is zo veel ambitie waar te maken in zo weinig woorden, bespot hij tegelijk onze verwachtingen van wat een roman hoort te zijn.

Zou een roman niet ook een eenvoudige parabel over de behoefte aan helden kunnen zijn? ‘Helden’ vertelt hoe Mick uit Crewe daaraan ten prooi viel. Als beroepssoldaat vervoerde hij pingpongtafels naar Amerikaanse bases in heroverd gebied in Koeweit. Op weg naar huis zette zijn regiment het op een zuipen. Toen de soldaten de volgende ochtend lijkbleek uit het vliegtuig stapten, interpreteerden familieleden hun aanblik als: getekend door ontberingen.

Ook Mick was op slag een held, naar wie het gemeentebestuur van Crewe het stationsplein wilde vernoemen. Protes-teren hielp niets. Dat was maar bescheidenheid, vond het gemeentebestuur. ‘Ook dit gevecht zal hij verliezen, dat weet hij zelf ook.’

Zou een roman net zo goed volstrekte onzin kunnen zijn zoals in ‘Geheime billenpoepsaus’? Hierin mengt Pfeijffer onnavolgbaar flauw en irritant mooie mevrouwen, chips (‘heel gewone, zonder pindakaas, Nutella of geheime billenpoepsaus’) en kinderetende varanen uit Madagaskar tot een onlogisch geheel.

‘Voor geheime billenpoepsaus moet je drie mooie rode mevrouwen eten en anderhalf uur na het poepen met een stokje roeren totdat het begint te schuimen Je moet het eten met heel veel chips. Precies daarom is dit eigenlijk een heel verdrietig verhaal. Vergeet het maar snel.’

Of is een roman ook een uit het leven gegrepen schets van de auteur die slechts koel regis-treert? Zoals ‘Ivana’ dat ik integraal citeer: ‘Ze had een naam die de ballen uit de boom schudde, ze pijpte als een betonmolen en lachte daarbij alsof heel Rusland van haar was. Geen man ontmoet Ivana zonder zijn kleren te scheuren. Mijn goede vriend Harold heeft zich met haar ingelaten, of hoe zeg je dat. Na zijn begrafenis hebben we gedobbeld om zijn opschrijfboekje met liefdesgedichten.’

Het antwoord op al deze vragen is natuurlijk: ja. Een roman kan dit allemaal zijn. En nog veel meer. Een mooi afgeronde anekdote over Einstein die, aangekomen in de hemel, God vraagt of hij de formule van de schepping mag zien. Een opzettelijk onhandige ode aan Dolly Parton. Een rechttoe rechtaan boeddhistisch verhaal (‘De droom van Boddhiprishna’) dat rechtstreeks uit een esoterisch handboek lijkt te zijn geplukt.

Een puntige illustratie van een filosofische stellingname. Een stijleruptie. Een autobiografische verwerking van een trauma. Een duistere plot waarvan de betekenis verborgen zit in de verwijzingen naar auteurs uit de klassieke oudheid.

Eigenlijk weten we na een eeuw modernistische en postmodernistische romanexperimenten allang dat een roman zich in een oneindige variatie aan de lezer kan vertonen. Maar de bluf en durf van Pfeijffer om alle mogelijke varianten van de roman bij elkaar te brengen, en het ongekende bereik van zijn stilistische kracht, maken Harde feiten toch verfrissend. Het maakt zijn boek verwant met Raymond Queneaus Stijloefeningen.

Zoals de Franse auteur één verhaal op tientallen manieren vertelde – op zichzelf geen van alle origineel – en zo blootlegde hoe een auteur met zijn stijl de werkelijkheid kan vervormen, zo laat Pfeijffer met verve zien wat de reikwijdte van de romankunst aan het begin van de eenentwintigste eeuw is.

Zelfs de lengte is geen criterium voor een goede roman. Een paar honderd woorden is immers genoeg.

Maarten Dessing

Partner Content