Alberto Giacometti is het schoolvoorbeeld van een kunstenaar die nooit tevreden was. Zijn werk het resultaat van een denkproces dat nooit af was. Over schaduwen in brons, onpeilbare afstanden, een te klein atelier en andere frustraties.

‘Waarom ben ik schilder? Waarom beeldhouwer? Ik weet het niet.’ Alberto Giacometti (1901-1966) moet een gelouterde kunstenaar zijn geweest. Hij twijfelde aan alles, over zijn scheppingen was hij per definitie ontevreden, maar toch gaf hij met succes gestalte aan een al even getroebleerd mensbeeld. Hij kon rekenen op bijval, terwijl hij zich onophoudelijk afbeulde om sculpturen te maken die maar nauwelijks beantwoordden aan hetgeen hij zich had voorgesteld.

De vanuit Zwitserland naar Parijs geëmigreerde kunstenaar droeg de tekenen van het vele tobben op het gezicht. Vanonder zijn borstelige wenkbrauwen tuurde hij voortdurend in de verte: de oogopslag van een alerte eenzaat. Bijna veertig jaar werkte hij in hetzelfde piepkleine atelier in de rue Hippolyte-Maindron in Montparnasse. Op een oppervlakte van maar zes vierkante meter ging hij een strijd aan met de materie. Verder maakte hij nergens aanspraak op. Toen hij met zijn vrouw een appartement betrok in een aanpalend, bouwvallig pand, was er niet eens stromend water. Zo de man, zo ook zijn werk. Te zeer in beslag genomen door een individualistische visie, wilden zijn beelden nooit helemaal in een bestaande stroming passen. Giacometti maakte scheervluchten door het kubisme en het surrealisme, maar het traditionele beeldhouwen in de trant van Wilhelm Lehmbruck en Auguste Rodin bleek toch meer een kolfje naar zijn hand, hoewel. Het werken naar model, een overigens heel onsurrealistische daad, mondde uit in de verzuchting: ‘Ik kan niet weergeven wat ik zie. Wie daartoe in staat is, zou eraan sterven.’ Dus gooide hij het roer weer om en besliste vanuit het geheugen te werken. Het resultaat was evenmin bevredigend. De beelden werden zo miniem, dat ze in stof uit elkaar dreigden te vallen.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog trok Giacometti zich terug in Zwitserland. Bij zijn terugkeer naar Parijs bracht hij een reeks mensenfiguurtjes mee die in zes luciferdoosjes pasten. Het was zijn volledige productie. Te langen leste besloot hij zich te concentreren op de ascetische figuren die nog altijd op het netvlies branden. Ze zijn even archaïsch als de beelden van de Britse tijdgenoot Henry Moore, maar anders dan de compacte moederfiguren van Moore koos Giacometti voor een langgerekt, breekbaar idioom in brons, min of meer gemodelleerd naar het voorbeeld van de Etrusken.

FRANCIS BACON

De uitgemergelde Einzelgänger, het Giacometti-icoon bij uitstek, dient zich aan in maar twee poses: hij staat statisch rechtop, ofwel waagt hij zich aan een flinke stap voorwaarts. l’Homme qui marche, het pièce de résistance op de tentoonstelling in Seneffe, is een levensgroot model van fragiliteit. Het magere gebeente blijft wonderwel overeind, dankzij het enige onderdeel dat verhoudingsgewijs omvangrijk is: de voeten. Uitgebreid is het jargon niet, maar wanneer je de mannelijke met de vrouwelijke figuren vergelijkt, blijkt toch een verschil. Zo bieden de vrouwen, onder meer vereeuwigd in de reeks Femmes de Venise, weinig verrassingen. Als het om een dame ging, maakte Giacometti telkens hetzelfde, frontale archetype. Een uitzondering op de regel is het portret van echtgenote Annette Arus. Niet alleen is ze in een zittende houding gevat, ze krijgt ook meer volume, waardoor ze – het contrast in acht genomen – behoorlijk vadsig de geschiedenis ingaat. En waardoor ze trouwens ook aantoont dat de beeldhouwer niet te best met volume overweg kon.

Diego, Giacometti’s broer en rechterhand, getuigt in verschillende portretten van een grotere expressie. Ook fotograaf en vriend Elie Lotar blijft met zijn strenge fysionomie, onderlijnd door een gepolijste kaalkop en een romp als een ruïne, bij als een Egyptische hogepriester. De enige beelden waarin een minder archaïsche, sierlijke beweging vervat ligt, zijn de sculpturen van een hond en een kat. Maar op deze twee viervoeters na maakte Giacometti geen dierenfiguren meer, ook al omdat hij zich niet kon verzoenen met poses waarin de beweging te artificieel oogde.

Vanaf de jaren ’50 legde hij zich stelselmatig toe op geschilderde portretten. Door het holle spiegeleffect reflecteren de doeken een al even langgerekte mens, zij het dan in een schetsmatiger versie. Het geschilderde oeuvre vertoont opvallende overeenkomsten met het werk van de acht jaar jongere Francis Bacon. Hoewel daar nadrukkelijk wordt gekrijst en gemarteld, is Bacons doorlichting van de menselijke figuur niet ver verwijderd van Giacometti’s zwijgzame skeletmodel.

Beide kunstenaars hebben de mens tot op het bot doorgrond, maar terwijl Bacon kooien en elektrische stoelen op het doek gooide, gomde Giacometti alle details weg. Ook het volume werd weggeschaafd, tot iets overbleef dat naakt en waardig was. Of humanistisch en troostend, welkome connotaties in een tot puin herschapen Europa. Terzelfder tijd betekende de oorlog ook een keerpunt, waardoor het artistieke centrum van Parijs naar New York werd verlegd. Amerika tekende voor de vernieuwing, Europa bleef zich behoudsgezinder gedragen. Met zijn bronzen vertoefde Giacometti in een traditionelere context, waar taferelen over treurnis en melancholie herkenbaar en gewild waren. Zelden stemde de vorm van een oeuvre zo nadrukkelijk met de inhoud overeen. Giacometti schiep existentiële problemen die, paradoxaal genoeg, troost verleenden. Uit elk beeldhouwwerk spreekt isolement, naast een verlangen op te lossen in het grote niets. ‘We zijn onszelf, het universum ligt erbuiten. En dat is totaal onbegrijpelijk’, vond hij.

WORSTELEN MET DE VORM

Daags na de oorlog raakte hij bevriend met Jean-Paul Sartre. Het individu in de ijle leegte paste als gegoten bij Sartres existentialisme. Een toevalstreffer, want waar Sartre hamerde op de condition humaine, sukkelde Giacometti vooral met de construction humaine. De kunstenaar wilde de onpeilbare afstand tussen mensen weergeven, de filosoof herkende de existentiële eenzaamheid. Er vloeide een gezegend huwelijk uit voort, waarmee Giacometti nog steviger verankerd raakte in de geest van de tijd. Veel schoot hij er trouwens niet mee op. Aan het eind van zijn leven schreef hij neer: ‘Na al die pogingen snap ik er nog steeds niets van. Ik kon er evenwel niet mee stoppen, het was een aldoor opnieuw beginnen.’ Sartres vrouwelijke tegenhanger, Simone de Beauvoir, vond Giacometti’s tot mislukken gedoemde pogingen belangwekkender dan het succes van de meeste anderen. En zo groeide het oeuvre uit tot een worstelen met het lot, terwijl het in feite was gestoeld op een worstelen met de vorm. Hoe dan ook, door de desolate dimensie heeft een beeld van Giacometti veel plaats nodig. De ruimte, de leegte en de afstand horen onlosmakelijk bij elk sculptuur. Dit beginsel komt op de tentoonstelling niet uit de verf, want daarvoor staan de bronzen proportioneel teveel op elkaar gepakt.

Rampzalig is dit lang niet, behalve dat Giacometti er het aanschijn van een dressoirkunstenaar door krijgt. Dat hij overigens statuetjes kneedde die geschikt waren voor het interieur, valt niet te weerleggen, maar een expositieruimte is nu eenmaal geen woonkamer. Kortom, de kunstenaar die in zijn petieterige werkplaats zulke smalle figuren schiep, is hier opnieuw te klein behuisd. Of hij er een punt van zou maken? In zijn vele aantekeningen voerde Giacometti steevast een relativerende toon. De inspanningen van hemzelf, de pogingen van alle anderen, ze zijn groots en nietig terzelfder tijd. ‘Dat is allemaal niet zo bijzonder,’ schreef hij, ‘alle schilderkunst, beeldhouwkunst, tekenkunst, of literatuur, dat alles heeft een plaats, meer niet. Pogingen zijn alles; zo wonderbaarlijk!’

‘Alberto Giacometti’ in de Oranjerie van het kasteel van Seneffe, rue Lucien Plasman 6 in Seneffe, tot 15/1. Elke dag behalve op maandag van 10 tot 17u.30. 064-55 69 13.

Els Fiers

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content