Dirk Tanghe regisseert ‘De Familie Tôt’ van de Hongaarse auteur Istvan Örkeny. Een lange voorstelling, die spettert als vuurwerk.

Volgens de schrijver is het een tragikomedie, maar in zijn regie voor De Paardenkathedraal (Utrecht) verwijst Dirk Tanghe onder meer naar de commedia dell’arte. Hij fixeert de personages in aankleding en grime zodat ze het hele stuk door hetzelfde gezicht op hebben. Ze maken ook stereotiepe, gestileerde gebaren en spreken op een bepaalde toon. Ze hebben iets van Jan Klaasen uit het poppenspel, iets karikaturaals uit een stripverhaal, maar hoe langer je ze bezig ziet, hoe herkenbaarder en menselijker ze worden, hoe actueler en absurder hun situatie is en hoe begrijpelijker en tragischer hun lot.

Istvan Örkeny (1912-1979) is hier nagenoeg onbekend. Zijn verhalen worden misschien nog gelezen, maar van zijn stukken is alleen De familie Tôt, eigenlijk een bewerking van een van zijn novellen, enkele keren gespeeld. Het stuk werd geschreven in volle Koude Oorlog en al speelt het tijdens de Tweede Wereldoorlog, het was voor Örkeny vooral een aanval op het stalinistisch bewind in Hongarije. Örkeny, die in de oorlog als jood en links intellectueel was gedwongen mee te vechten met het Duitse leger tegen de Sovjets, vocht in 1956 tijdens de opstand in Boedapest een tweede keer tegen de Russen. Dat kostte hem spreek- en publicatieverbod tot 1965, waarna hij in zijn land een van de populairste schrijvers werd. In het Westen werd zijn werk vooral in Frankrijk opgemerkt, omdat het verwant bleek aan het absurdisme van iemand als Eugène Ionesco en aan de filosofie van onder meer Jean-Paul Sartre en Albert Camus.

In 1969 werd De familie Tôt door De Nederlandse Comedie (Amsterdam) voor het eerst in het Nederlands (vertaling: J. Katus) gespeeld in een regie van Fons Rademakers en kort daarop volgde KNS-Antwerpen met een vertaling van Georges Van Vrekhem en een regie van Martin Van Zundert.

De familie Tôt is een van die stukken die Tanghe al van jongsaf achtervolgen. Hij zag het stuk op zijn veertiende in Torhout, bij de plaatselijke amateursgroep St.-Rembert. Het was niet alleen omdat zijn vader en zijn oom er zo schitterend in presteerden dat het hem bijbleef. Hem fascineerde vooral het huiselijke vanwaaruit de schrijver vertrekt en dat hij kende uit de eigen jeugd, de familiale sfeer van een landelijke of kleinsteedse gemeenschap, van iedereen kent iedereen, de fascinatie van een postbode (een opmerkelijke creatie van Thomas de Bres in de voorstelling) die langskomt en creatief weet om te gaan met het nieuws dat hij in zijn tas heeft. De eenvoud en tegelijk de rijkdom van een kamer: een keukentafel, een gemakkelijke fauteuil, een paar stoelen. Deze idylle wordt plots door bot militarisme en dictatuur verbroken en zoiets doet een hypergevoelige Tanghe zoveel pijn, dat alleen acteurs die hem tot een uiterste grens van acteren willen volgen via uitstekend teamwork, genezing kunnen brengen.

NEUROTISCHE KAPITEIN

Het gezinnetje van brandweerchef Tôt bestaat, naast vader Lajos Tôt, uit zijn vrouw Mariska, hun dochter Agnes en de afwezige zoon Gyula. Die is soldaat aan het front en schrijft dat zijn kapitein een zenuwinzinking nabij is en hij, Gyula, hem heeft voorgesteld even te gaan uitrusten bij de Tôts. Dat doet de kapitein, maar hij buit de gastvrijheid en onderdanigheid van de familie uit en zaait zodanig terreur en paniek, dat het gezin uiteen dreigt te spatten. Edele gevoelens worden omgewoeld, maskers doorzichtig, situaties onhoudbaar.

Michaël Pas is een neurotische kapitein, een slavendrijver die blijkbaar het motto ‘Arbeit macht frei’ huldigt, maar met een duivels genoegen en vanuit een waanzinnige praatvaardigheid het omgekeerde bedoelt. Hij ontneemt de brave mensen hun vrije wil, trapt op hun ziel, maakt ze tot robotten. Hij heeft vooral moeder Mariska in zijn macht, die in haar grenzeloze bezorgdheid voor haar zoon aan het front, zich alles laat welgevallen, daarin op de duur gevolgd door Agnes (Lieke-Rosa Altink). Voor Lajos Tôt (Bas Keijzer) zit er maar één ding op, dat is vluchten in de waanzin, of iets dat erop lijkt. Maar ook dat brengt geen oplossing. Alleen nog op het ‘privaat’, in het kleine hokje van de wc, kan Lajos zichzelf zijn en zijn opgezette komediantenneus afzetten. Tot de kapitein hem ook daar komt halen. Moegesard en leeggezogen zal Lajos de tiran ten slotte toch kunnen uitschakelen. Na zoveel gekte komt het gezin dan eindelijk tot rust, maar ook deze toestand is bedrieglijk en wordt uiterst schrijnend, vooral voor moeder Mariska (Harriët Stroet) die inmiddels beseft dat haar Gyula allang gesneuveld is en alle moeite en vernederingen vergeefs zijn geweest.

Reisvoorstellingen tot 5/5. Info: 03-235 04 90 (Thassos).

Foto’s: Sjouke Dijkstra

Roger Arteel

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content