De jonge Oscar Wilde verbleef al eens in de Ardennen. Later zocht hij contact met Louis Couperus.

In de jaren zeventig en tachtig van de negentiende eeuw had de Ardense gastronomie al een uitstekende reputatie bij onze noorderburen. Lodewijk van Deyssel loopt het water in de mond als hij met enige zin voor overdrijving de banketten in het Hôtel du Nord te La Roche beschrijft: ‘Zijn omeletten van zestig grote verse kippeneieren, omeletten zo groot als tafeltjes, met zijn oude Bourgogne, zijn oude rum, zijn zware reebouten, zijn hammen, zijn vette, machtige soepen, zijn gebraden kippen, haantjes en hazen, zijn wilde-zwijnenvlees, zijn eenden en ganzen, Ourthe-kreeftjes en forellen, zijn lijsters en houtsnippen, zijn lamsvlees ook een enkele maal.’

In dat La Roche met zijn weelderige dis verbleef toen ook een respectabele Engelse kolonie. In 1879 liep de vijfentwintigjarige Oscar Wilde er de twintigjarige Jacques Perk tegen het lijf. Wilde was onder de indruk van Perks gezelschap en had het over ’that delightful young boy’. Wilde heeft Perk daarna waarschijnlijk nooit meer ontmoet, want twee jaar later was de grote belofte van de Tachtigers reeds dood. Andere sporen van Wilde in België zijn niet zo direct te vinden, maar dat is toch meer dan Johan Polak in 1988 liet uitschijnen toen hij het in een boekwerkje over Oscar Wilde in Nederland had. Wilde heeft namelijk nooit een voet aan Hollandse wal gezet, maar hij heeft wel in het buitenland een enkel contact gehad met een Nederlandse beau.

Zo vermeldt Polak dat Wilde in de jaren negentig opmerkzaam was geworden op de jonge Louis Couperus. Toen Wilde in 1891 de Engelse vertaling van Couperus’ tweede roman Noodlot had gelezen, complimenteerde hij Couperus en retourneerde zijn Dorian Gray aan Couperus. Couperus’ nichtje en latere echtgenote zou Wildes roman trouwens in het Nederlands vertalen. Na Wildes gevangenschap heeft Couperus Wilde ontmoet in Firenze, waarschijnlijk ergens in 1897. Couperus herkende nauwelijks de imposante verschijning die Wilde ooit was geweest: ‘Was deze een beetje weemoedige, even verouderde, lichtelijk gebogen Engelsman, met zijn ogen als verlepte violen en zijn verkleurde ulster en pet, en de watjes in zijn reumatieke oren…. eenmaal Dorian Gray geweest?’

Maar de wendbare gespreksgeest van de meester leeft voort, nog lang na zijn dood. Als Couperus in 1921 in Londen wordt ontvangen bij een schrijversbanket, waait hem een Wildeaanse conversatiestijl tegemoet die vooral door de dames wordt gehanteerd: ‘De Oscar-Wilde-vrouw (…), de vrouw, die voortdurend in paradoxen spreekt en korte zinnen vol witticism, zinnetjes, die zij u toewerpt als een kleurig balletje, fijner dan een tennisbal, en waarop ge direct moet terug werpen een ánder kleurig balletje, zonder welke ze niet tevreden is, u met verwijtende blikken (…) aanstaart en u het pijnlijke gevoel geeft een stommeling te zijn zonder het minste vernuft.’ Hoe aanstekelijk dat verbaal pingpongspel is, ondervindt Couperus aan den lijve. Als een dame hem zegt dat ze nooit iets van hem heeft gelezen en zich vervolgens verontschuldigt voor haar openhartigheid, vergoelijkt Couperus in een onvervalst Wilde-toontje dat oprechtheid de deugd is die hij het allerminst waardeert.

Frank Hellemans

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content